Hof-barbiers.
ALLERLEI.
SERVETTEN.
Het gebruik van servetten en tafellakens
is van betrekkelijk ouden datum; het laat
zich begrijpeö, dat oorspronkelijk de talel
onbedekt werd gebruikt; men at en dronk
aan dc houten tafels, waarvan men de mo
dellen terugvindt in do oud-Duitsche bier-
kneipen. Een overgang naar het gebruik
van tafellakens vormdo het bestrooiep van
den disoh met bloemen en groen; al spoedig
daarna kwamen de tafellakens van kostbare
stoffen, zelfs van goud- en zilverlaken. Het
denkbeeld, dat oorspronkelijk dus had voor
gezeten, was dat van tafelversiering. Ten tij
de van Karei VII, koning van Frankrijk
(15de eeuw) begon men servetten van damast
te vervaardigen; een eeuw later waren ze al
gemeen in gebruik. In deze servetten waren
allerlei figuren, dieren, bloemen wapens,
jachten, ja zelfs geschiedenissen uit d n Bij
bel en de Mythologie kunstig gewevgn. Zoo
leest men op een inventaris uit de 17de
eeuw, van ,,een tiendubbelstel (240) servet
ten van de star", van „twaalfstel (144) van
Jonas", driestel met Rebecca"; verder
stellen raet de Grieksche Vcnus, de anemoon,
de zonnebloem, onz. Bij elk stel behoorde
een tafellaken van hetzelfde patroon:
Koningen en vorsten werd, vóór zij aan
tafel gingen, het servet door een edelman
aangeboden, terwijl een ander de zilveren,
soms gouden lampetkan vasthield, en hot
was een teeken van schande, zoo men een
gescheurd servet voor zich had
Yoor gastraalen werden de servettori
kunstig gevouwen, zoodat ze allerlei figu
ren, bijv: duiven, pauwen, hoenders, vis
sollen, draken en andere gedrochteu, ster
ren, bloemvazen. bloemen, pyramiden, ker
ken, torens, enz. voorstelden. Hot sérvet-\ou
wen behoorde tot het onderwijs, aan jonge
dames gegeven. Zoo las men op een uit
hangbord to Amsterdam:
ESCELE FRA^QQISE.
..Hier leert men ook servetten vouwen
Tot cier van de tafel cn lof der juffrouwen."
"Waarschijnlijk zijn deze ,,Esco!es Fran
coises" de oer-tvpen der hcdendaagscho
kook- en huishoudscholen.
In Frankrijk hebben do barbiers en haar
6nijder6 van oudsher, ©n meer uaa in an
dere landen een hoog aanzien genoten. Go-
durende de Middeleeuwen speelden zij zoo
wel dc rol van chirurgijn aJs van barbier,
en door een koninklijk besluit werd hun
toegestaan, het scheermes ook op andere
dee le n van het lichaam te haute eren dan
op het hoofd. In die dagen zouden de
dokters het beneden hun waardigheid ge
acht hebben, iemand ader t© latendaartoe
werd steeds een barbier ontboden.
Verscheidene barbiers brachten het tot
booge cn gewichtige staatsambten. Pierro
Labrosse, de barbier van den heiligen, ko
ning Lode wijk IX, werd eerste minister on
der diens zoon Philips, en Olivier le Da
rin, die aanvankelijk de barbier van ko
ning Lede wijk XI was, werd later ook zijn
voornaamste raadsman.
Onder koning Lodewjjk XIV stond de
Honorable Corporation des Chirurgins-
barbiers" in hoog aanzien. De mod© van
pruiken t© dragen maakt© hun diensten
onmisbaar; hun aantal steeg weldra tot
duizenden en men gaf hun den naam van
„perruquiers." Ondelr vele andere privi
legiën werd hun door een koninklijk be
sluit het voorrecht toegestaan, het zwaard
te dragon. De Koning stelde acht hof bar
biers aan, die genoodzaakt waren, den eed
van trouw af t© leggen en zich altijd in zijn
orrgeving te bevinden.
Léonard Autier, de „perruquier" vtan
Marie Antoinette, was een voornaam gun
steling aan het hof, en werd in 1788 be
loond voor zijn diensten door de benoeming
tot directeur der opera. Hij was zeer ge
hecht aan zijn koninklijken gebieder en leg
de deze getrouwheid op bijzondere wijze aa i
den dag gedurende het Sohrikbewind. Dit
kostte hem bijna het leven, en ofschoon hij
wist te ontsnappen, was hij toch geruïneerd
e.n overleed in de uiterste armoede in het
jaar 1819. Het ambt van hofbarbier werd
dcor de Conventie afgeschaft en door Na
poleon niet meer hersteld; maar bij den te
rugkeer der Bourbons in 1916 werden er
weder twee aangesteld, die evenals voor
heen tot de onmiddellijke omgeving van
den Koning behoorden.
STOFGOUD.
Het geheim van het succes in het leven
is gereed te zijn voor de gelegenheid zoo
dra zij zich aanbiedt.
Disraeli.
Spot is dikwijls gebrek aan geest.
La Bruyèrë.
Schreiende mannen zijn onuitstaanbaar.
Schreiende vrouwen onweerstaanbaar.
S e v i b e.
EEN PAAR.
In 't jonge groen een minnend paar
Beluistert 's lijsters liefdezang,
Een frissche wang raakt de andre wang
En 'fc blonde rankt bet donkre haar:
O zoet begin 1
O lente en min 1
Een echtpaar, dat de kerk verlaat",
De klokken benglen blijgemoed;
Op witte rozen treedt hun voet,
De zoele lucht, dreelt hun 't gelaat:
O teerIk zijn
O trotsch: Zij mijnl
Een paar houdt bij een wieg de wacht,
Al wiegend drukt zich band op hand
En de oogen turen op een pand,
Een leven, door de min gebracht;
O plechtig uur
Verborgen vuur!
Een oudrenpaar aan d'avondhaard,
De roode gloed van 't vuur bestraalt
Een rij van hoofden, die steeds daalt,
Als knoppen, aan cén stam vergaard:
O hoop vervuld 1
O teêr geduld
Weer zaten de ouders 's avonds daar,
Maar 't vuur bescheen nu om hen heen
Geen rij van hoofden, één voor één
Was heengegaan van 't eenzaam paar:
O vlugge tijd
O droeve strijd 1
De gloed kleurt tusschen hen den grond.
Hun 6toelen schuiven zij bijeen,
Hun fletse wangen zijn aaneen,
„Als toen!" zoo lacht hun bleeke mond;
Gemis vergoed
Herinnering zoetl
Levende NachtBampjes.
Een zeer merkwaardige vogelsoort is de
Loxia, een aan den kruissnavel verwante
familie in Indie. De Loxia is bijzonder
leerzaam en gemakkelijk te temmen. Hij
luistert naar de 6tem van zijn meester; als
een apportcerend hondje brengt hij hem
ringen en andere dergelijke voorwerpen en
wordt ook gebruikt als postbode. Op zeer
eigenaardige wijze bouwt deze vogel zijn
nest, en toont daarbij verbazingwekkende
schranderheid en overleg. Het fleschvor-
mig gebouwde nest bestaat uit grashalmen.
Het wordt in de hoogste takken der pal
men of van don vijgoboom zóó bevestigd,
dat de wind het been en weer wiegen kan;
het is «steeds in kleine cellen ver
deeld. Do vogel zorgt zcJfs voor vorlich
ting gedurende den nacht; als lamp ge
bruikt hij een glimwormpje, dat bij levend
met vochtige klei aan den kant van hefc
nest vastplakt. Een Engelschman vertelt
daarover in een reisverhaal
,,Ik opende den ingang van het nest en
vond werkelijk een glimworm aan den kant
bevestigd. Nadat ik het nest weer gesloten
had, onderzocht ik het den volgenden dag
nog eens cn vond weer een glimworm met
verschc klei aan den ingang vastgemaakt,
evenals ik het den vorigen dag zag. Nog
bij drie andero nesten stelde ik een gelijk
onderzoek in, cn vond dezelfde levende
nachtlampjes. In een vierde nest was het
klompje klei al aangebracht, maar het
wormpje was er nog niet op vastgemaakt."
RAADGEVING.
Gepolitoerde meubelen, die gereinigd moe
ten worden, njoct men niet nat, maar slecht*
vochtig afvegen. Eon zeemlap, dien men in
lauw water doopt en heel stijf uitwringt,
is daartoe het beste. Men droogt de gerei
nigde gedeelten af cn polijst ze met een lap
zacht linnen; ook een lap oud© zijde is daar
toe bijzonder geschikt. Wanneer het poli
toer dof is geworden of uitgeslagen, kan
men den meubelen den glans zooal niet ge
heel, dan toch gedeeltelijk teruggeven door
ze te behandelen met een mengsel van vijf
deelen lijnolie en twee deelen Fransche ter
pentijnolie. Daartoe neemt men een zeer
vaste prop watten, die men stijf met een
stuk linnen omwikkelt. Deze prop bevoch
tigt men met eenige druppels van het meng
sel en wrijft daarmee het meubelstuk goed
af, telkens bij kleine gedeelten. Ook moet
men er op letten, dat men steeds in een cir
kel wrijft, niet heen en weermaar rond.
Daarna gaat men op gelijke wijze met een
drogen met linnen omwikkelde prop watten
t© werk en eindelijk wrijft men na met een
stuk zacht linnen of een lap oude zijde. Dit
herhaalt men telkens na twee of drie da
gen. Wanneer dc meubelen bovendien dage
lijks droog worden gewreven, herkrijgt het
politoer na eenigeo tijd zijn ouden glans.
Wederzijdsche mod e-w a a f-
deering. Dame: „Toen ik di© ka
chelpijp zag, dacht ik onmiddellijk, dat er
een kennis van me onder moest loopen."
Heer: „En toen ik dien doofpot zag,
dacht ik onmiddellijk: daar zal Truus wel
in zitten I"
Een troonopvolger. Jan:
„Weet je wie de vermoedelijke troonopvol
ger is van koning Alcohol?"
Piet: „Neen."
Jan: „Ik ook niet, maar men zegt, dat
hij een echte kwast isl"
Uifckindcrmond. 't Was op een
schoolexamen. Er werd gelezen en men
kwam aan het woord „pelgrim".
„Wat is een pelgrim?" vroeg dc school
opziener.
„Een man, die van plaats tot plaats
zwerft", antwoordde cr een.
„Maar ik ga ook van plaats tot plaats",
zei de schoolopziener; „ben ik dan ook een
pelgrim?"
„Neen," was het antwoord „een pelgrim
is altijd een goed mensch."
Jan: „Mijn moe. heeft zooveel haar, dat
ze het niet eens allemaal draagt."
Frans: „En mijn moe heeft zooveel
goud, dat ze het zelfs aan haar tanden
draagt."
Dat ging m o e i 1 ij k Vader (tot
zijn zoon, die, terwijl ze een zwemschool
voorbijgaan met aandrang vraagt, een bad
te mogen nemen) „Neen, Frits, je mag te
water gaan, als je zwemmen kunt, niet eer
der."
Iemand wilde een dansmeester eens pla
gen en zei: „Weet j© wef, dat je zoon veel
beter danst dan jij?"
„Jawel", was het antv. jord, „Ik heb oob
niet zoo'n goeden leermeester gehad alp
hij."