ZONDAG5BLAD H-ID5CH DAGBLAD No. 14801. 23 Mei. Anno 1908. t.* ;i.Titfi;Tii;iiT;iiitï.iil;TiÉiïi*ti ïïiïïi^ïtT»*^'^^»^ V VAN MET De kortste weg. Uit het Russische volksleven. Ik wil hier eens verhalen, hoe ik eens in de klem heb gezeten, en wel in den volsten zin des woords. Het is al heel lang geleden. Ik was commies te W., aan de grenzen. Vroeger was ik een heel knappe fourier geweest en werd toen een zeer knappe kommies, naar wien vele meisjes graag keken, al zeg ik het zelf. Ik kreeg al spoedig een oogje op Marieke, ?en flink, degelijk meisje, een roos aan de grenzen. Van tijd tot tijd liep ik de werf van haar vader eens op, om een sigaar aan te stoken. Dan zag ik Marieke, maar tante Nel, een leeliike oude, de zuster van den boer, keek mij steeds als een waakhond aan en hield mij op een afstand. Maar ik was niet voor niets fourier geweest. De vader van Marieke was een gegoede boer; sinds jaren weduwnaar, was Marieke zijn eenig kind. Tante Nel hield trouw de wacht over haar. Doch ik had al spoedig een plan van belegering beraamd, en daar ik veel van ondermijnen hield, nam ik dien zekeren weg te baat. Een besto. nïng zou trouwens weinig gebaat hebben, want Mar- tijn, zoo heette do vader, en Nel waren niet to verachten buitenwerken te minder, wan neer men de gezindheid van do belegerde nog niet kende. Tot mijn groote vreugde hoorde ik, dat Marieke geleerd" was; dat is, dat zij lezen en schrijven kon, cn van dien tijd af begon ik mijn operatics. Klaas, d© knecht, was al op menig bakje foezel onthaald, en ik had al menigmaal mijn oogen gesloten, als hij met een zak op den rug na zonsondergang van den molen kwam (wij leefden nog in den tijd van het gemaal), eer ik hem in den arm durfde n©- men, en toen ik er toe besloot en hein ver zocht om voor mij een briefje aan zijn jong© meesteres af t© geven, pinkte hij mot z:jn liukeroog, alsof hij zeggen wilde: ,,Ik be grijp alles", en hij borg mijn roze kleurig biljet in zijn tabaksdoos. Twee dagen gingen voorbij, die mij twee jaren schenen O, hadden de smokkelaars mijn toestand gekend, zij hadden zooveel omslag niet behoeven t© maken, want even als lammeren langs een zieken wolf, haddon zij gepakt en gezakt mij voorhij kunnen gaan. Ik geloof ook, dat er wel zoo iets ge beurd is, want nu hoor ik nog wel eens van Bart, den belhamel van den tvoep: „dat er geen beter kerel is dan een verliefde kom mies". Op den derden dag ontving ik, door tusschenkomst van Klaas, een brief: het was een groot stuk papier, zooclat Klaas thans niet zijn tabaksdooB, maar den bol van zijn hoed tot bergplaats had moeten gebruiken. Indien d© liefde mijn bril niet geslepen had, zou ik d© hanepooten op dat blad nooit hebben kunnen ontcijferenik kreeg dan ook geen bijzonder hoogen dunk van de „ge leerdheid" mijner eohoone. Na spellen en gissen kwam ik echter tot de zekerheid, dat iik op dien avond om tien uren achter den boomgaard aan het kleine deurtje moest ko men; dat zij, Marieke, daar wezen zou, en dat wij de zaak daar wel konden bepraten. Een kommies kent allo paden en zijwegjes binnen zijn district. Geen wonder dus, dat ik het kleine deurtje achter den boomgaard direct wist t© vinden, en, toen do gebarsten klok van W. zoo goed als ze kon, tien sloeg, stond ik gereed om op het eerste sein het kleine deurtje binnen te sluipen. „Stil," hoorde ik achter de dicht© haag, en ik duwde tegen het poortje. Het was niet gesloten, ik trad binnen cn zag een witte gestalte. Ik wilde de gestalte te ge- moct ijlen, toen een ijzeren hand mij aan het been greep en haar stalen nagelen door alle omkleeds^lcn heen, in het vleescb drukte. „Help," riep ik „help!" Geen wonder, dat ik schreeuwde, want ik stak in een klem. „Hebben we jou, kersendief?" riep d© gedaante, die van wit zwart werd, want zij smeet een beddelaken weg, waarin zij ge huld was geweest; „hebben wc jou? Go zult or van lusten 1" Én ik herkende de lieflijke stem van tante Nel. „Komt maar hier, jongens!" riep de heks, „we hebben den diet," en als aanvoerder van haar hulpbende herkende ik bij hot lan taarnlicht Klaas. Had ik als een rat mijn been af kunnen bijten, ik geloof, dat ik het gedaan zou heb ben om dien guit in het haai' to vliegen/ maar ik zat in d© klem. Eer men echter nog begonnen was om mij een portie stokslagen toe te dienen, kwam er uitkomst; Martijn was door het geschreeuw gewekt en kwam er op af. „Wij hebben den dief!" gildo Nel. Ik zei zoo kalm mogelijk: „Ik ben do kommies K. Verlos mij en ik zal u alles zeggen." Hij kwam naar mij toe, belichtte en be keek mij van alle kanten en vroeg toen: „Hoe komen hier klemmen? Er is er nooit een op de hoeve geweest." Ik was spoedig ontslagen en het eerste gebruik, dat ik van mijn gekwetst been maakte, was, om Klaas een schop te geven toen volgde ik Martijn naar de woning, ter wijl Nel verdween als een heks. Ik verhaal de den vader van Marieke alles naar waar heid en rapporteerde de uitnoodiging tot een gesprek door mijn brief van vijftien vier kanten duim. „Dat is valsch, drommels valsch Al6 Ma rieke daarvan weet, sla ik ze dood," schreeuwde Martijn en deed mij schrikken, toen hij naar een blaaspijp greep, maar her. was slechts om tegen de zoldering to bon zon, en eenige oogenblikkcn later trad Ma rieke onthutst binnen. Ik stond op en wilde nu spreken, maar haar vader zei: „Zwijg, mijnheer K-; het is hier mijn zaak, mijn erf is geen roovershol." En Marieke stond te beven als een riet. Meer bedaard begon nu rader Martijn de geschiedenis te verhalen en hot deed me goed, dat het lieve meisje schreide als een kind en bovenal danst© mij het hart van blijdschap, toen ze, mot eenvoudigen ernst zei„Neen vador, geloof dat vrij, als mijn heer K. mij had willen spreken zou ik hem niet in een klem hebben laten loopen." Martijn lacht©, dat hem d© tranen over de wangen liepen, en zei: „Vriend, ik wacht u morgen hier; het is te laat om nu de zaak te onderzoeken, maar ik ken ze ook reeds; mijn zuster en Klaas zullen er wel meer van weten." En toen ging ik heen, inwendig blij, dat ik in de klem bad gezeten. „Ga zitten man", zei Martijn, toen ik den volgenden dag terugkwam; „wij moe ten eens samen praten. Mijn zuster Nel heeft je de kool gestoofd en Klaas was haar handlangor; je kondt nooit ongelukkiger keuze doen om hem tot bode te nemen; mijn zustor heeft een gezworen haat aan alle ambtenaren omdat zij driemaal beboet is en daarbij een half varken cn een mud meel verloren heeft du3" begrijp je, dat het niet zonder reden isjo briefje aan Marieke, op dat mooie, gekleurde papier, heb ik nu ook gelezen en zaj ook. Meen je wat je geschre ven hebt 't Was niet noodig dat ik „ja" zei, want ik voelde, dat ik bleek werd, en toen reikte hij mii de hand. „Welnu," hernam hij, „Marieke wil je tot man hebben en ik heb vree met je als zoon; vraag je ontslag en word boer net als ik-" Ik was nog niet in staat t© antwoorden, toen Nel binnentrad, rood als een gekookt© kreeft en blazende als een bruïnviech. Zij gaf mij mijn tegenwoordigheid van geest terug: ik liep op haar toe en riep: „Tante Nel, je klem was goed, het wild Ï6 gevangen, ik word je neef." Stokstijf stond tante Nel bij het hooren van deze tijding. „Klaas moet van de hoeve," zei de boer, maar ik riep: „Vader, doe dat niet; hij heeft mij den kortsten weg helpen wijzen en zonder hem had het nog lang kunnen duren." Vochtig cn donker was het in de kleine kelderwoning. Een eindje vetkaars in een flesch verlichtte liet armzalige vertrek. In een der hoeken lag een oude matras, in het midden van het kamertje stond een manke tafol, waartegen twee defect© stoe len leunden. Een koud© regen sloeg tegen d© gebar sten ruiten. Van tijd tot tijd vernam men den haastigen tred van iemand, die zich naar huis spoedde. Dan was het weer stil. Op het bed in den h ek bewoog zich een donker© massa, die bij nadere beschouwing een nog jong© man bleek te 1 _n. „ManjaManja!" klonk een schorre stem. „Hebt ge nog brandewijn?" Do aangesprokene kwam dichterbij, hij was een vrouw van hoog© gestalte; haar trekken droegen nog de sporen van vroe gere schoonheid. Nu had zij diepe rimpels in hot gelaat en de uitdrukking der oogen was moed© ©n verstompt. „G© zijt al beschonken, student," zeide zij met toonlooze stem, en reikt© hem de nog halfgevulde flesoh.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 17