Anekdoten.
FEUILLETON.
Onclei- <leti «'ï-ojid.
Sfisiaw© H»aadsels.
Oplossingen der Raadsels.
Goede oplossingen ontvangen van;
Ingez. door Willy en Cato Vink, te Leiden.
Papa en Mamaatje Olifant,
Die liepen zeer galant,
Met Hun eenig zoontje Bob
De Leidsche straten op
Pa en Ma kochten voor hun lieveling,
F.en paar schoentjes chic en fijn,
Maar toen zij de schoentjes pasten,
Waren ze Bob je veel te klein.
Hij zette een verdrietig snuitje,
Zij deden hem o zoo zeer.
En schreeuwde nu draag ik men mijn
leven
Nooit geen leeren Bchoentjes meerl
Ingezonden door Anjelier".
Johan wat voor weer is het buiten?
Huisknecht (naar buiten ziende): „Met*
dien naren mist kan men niet zien."
O, dokter, nu heeft de kleine Frits alle
poeders opgegeten 1
Heeft-ie het doosje óók opgegeten
Neen 1
Nu, cUn zal het hem geen kwaad doenl
Ingezonden door „Roza-monde".
Lastige kinderen.
Kleine Jet zit bij de deur te breien aan
een kousje en houdt dit een buurvrouw voor,
met de woorden: ,,Wil u eens goed naar 't
aaadje zien V'
„Naar 't naadje, Jet! Wat bedoelt ge?"
„Wel, omdat moeder gezegd heeft, dat u
altijd 't naadje van de kous wilt weten."
Uit een opstel.
Een onderwijzer vroeg in de klas aan een
der jongens:
,,Jan, vertel jij eens wat is een brik?"
,,Een rijtuig, meestor."
,,Niet waar", zei een ander knaapje: 't
is een schip".
,.Ge hebt allerbei gelijk", sprak meester
Daarna moesten de knapen een opstel over
het behandelde maken. Nu had een der jon
gens geschreven ,,Een brik is een rijtuig,
dat ook varo-1 kan
Ingezonden door Corrie Goddijn.
Dubbelzinnig.
Een timmermansbaas gaf zijn leerjongen
een standje, omdat hij zijn vak zoo slecht
U)
Zoo werkte hij ook op de vlakte en steeds
met ongeevenaarden ijver. Vlug vulde hij
een wagentje, waarvan het gewicht het le
dige deed stijgen. In een achtergalerij wer
den -de treinen gCA rmd, die door de paar
den naar de put werden gebracht. Vervol
gens werden de wagentjes geledigd in
trechters, waar de ziftsters, gewapend met
harken en spaden, cr de steenen uithaalden
en de zuivere kolen in andere trechters
wierpen, die uitkwam ju boven spoorwagens,
die onder do schuren gelegen waren.
Na die- dagen van hard werken, op den
tijd dat de lucht meer dan anders vergiftigd
is door uitwaseming van mensch cn dier,
dat liet raijngas do lucht nog zwaarder
raaa-kt dan ooit, sloeg Andreas uitgeput,
maar gelukkig den weg in naar de stad
war liefhebbende betrekkingen hem ver
wachtten.
Maar de arme Adelaide zou nog meer ver
driet hebben. Op een morgen, toen de goede
vrouw beneden kwam om het ontbijt gereed
te maken, vond zij Jacquet-te dood in haar
kooi liggen, reeds st-ijf met glazige oogen-
Haar kreet: „Jacquette is dood, Jacquet-
te is dood," deed het geheele huisgezin ont-
verstond en alles verkeerd deed en zei ten
slotte: V,Als ik niet was, dan waart gij
de gróótste ezel."
Vr (tot onderwijzer): ,,Ik maak u mtjn
compliment, dat u zoo'n orde onder zoo'n
troep jolig volkje weet te houden Hoe komt
dat zoo?"
„Wel, iedere jongen, die zich niet goed
gedr. agt, laat ik na schooltijd een lepel
levertra'an slikken."
Ingez. door ,,Vergeet-mij-niet".
„Arme kerel, val je daar van al die trap-
peD af".
,,'t Komt er niets op aan. 'k Heb erge
haast."
Ingez. door „Muurbloem".
I.
Neem uit eiken zin een woord, die te za-
men een spreekwoord vormen:
Deze jongen was eerlijk en trouw, in alles
wat hij deed.
Het duurt nog wel een halfjaar eer ik
jarig be-n.
Wij zouden gaan wandelen, maar het be
gon te regenen.
Dit eind touw is het langst van alle.
Ingez. Boor „Sneeuwvlok'te Leiderdorp.
x II.
Ik beöta uit 8 letters en ben een bloem.
1 6 7 8 is een verkorte meisjesnaam.
1 2 3 (4 is een drank.
Ik krêeg een 1 5 6 8 druiven.
7 8-enfT 6 5 zajn dieren,
o
Ingez. door „Kapitein Amjando".
III.
Mijn geheel, dat is een vocht.
Dat- door veel menschen wordt verkoohf.
Door mannen wordt een 1 2 3 op het
hoofd gedragen.
Een 3 5 6 wordt met een zweep geslagen.
Door den molenaar wordt het graan tot
9 7 2 6 gemalen.
Een 18 3 graaft men in de aarde.
4 8 9 is een drank bij allen wel bekend.
Ingez. door Pietje v. d. Born.
IV.
Welke jongensnaam kan ik in tweeën ver
deden, zoodat het eerste deel de naam van
een voertuig en het tweede de oude naam
van een lengtemaat is?
waken. En toen werd er een geslirei en ge
klaag aangeheven zonder einde.
Was het mogelijk, dat het dier, dat den
vorigen avond nog zoo vroolijk zijn reper
toires had afgedraaid, zoo ongemerkt gestor
ven was? Het had zeker een beroerte gehad;
Cloti'ld© waagde het er op te zinspelen, dat
de vogel zich nu en dan overgaf aan een even
berispelijke als gevaarlijke onmatigheid.
Adelaide werd zelfs een weinig boos daar
over en bleef bij een beroerte; dat wa9 net
ter dan een overladen maag.
In Ninon's hartje vond haar droefheid
den meesten weerklank en zij trachtten al
schreiende elkander te troosten.
Het gebeurde op een Zondag en men be
sloot de begrafenis des middags op Mont-
Juli te doen plaats hebben. Zij verzochten
juffrouw Martel, die veel van den ekster
gehouden had, de plechtigheid bij te wonen.
De ongelukkige Jacquette word in een zak
genaaid en zoo droeg Jeanne haar naar
haar laatste rustplaats. De hemel, die na
eenige regenbuien opgeknapt was, straalde
of het lento was. Andreas, die toch ook een
weinig bedroefd was, groef een kuil, legcie
den vogel er in en bedekte de groeve met
een grooten steen. De boom en werdn door
den wind licht bewogen en dc druppels, die
er af vielen, geleken tranen, vergoten ter
wille van het diertje, welks levenstaak ge
weest was door zijn vrooljjkheid en aanhan
kelijkheid een weinig afwisseling te brengen
in het bestaan dier arme lieden. Allen keer-
Ingez. door Israël Slager.
V.
Met elf letters schrijven wij een eiland
welbekend.
Terwijl 2 6 3 8 iets is dat reinheid schendt.
9 10 11 en 6 is van uw lijf een deel,
8 7 6 en 9 gebruikt de metselaar veel.
Doch 8 1 6 en 9 een draaiing is in zee-
8 1 9 3 4 draagt gij naar school vaak mee-
Eon schil dor kan 2 3 met 4 5 niet missen.
Raa/dt-, kind'ren, raadt nu op, gij kunt a
niet vergissen.
L
Wegen Megen vegen tegeó
regen zegen.
II.
Zweep.
IIL
Beer koe wezel slang.
IV.
Ambachtsschool.
V.
Eigen Haard is goud waard.
„De twee witte roosjes", „Doornroosje",
„Flora", „Hyacint", „Brunette", Kitty
Halewijn, P. J. Coffrie Jr., M. Halbmeyer,
D. Binnekamp, '„Adinda", Truus. v. d.
Upwich, M. den Hoed, J. van Weeren, Ma
rio van Gijzen, „Padvinder", „Muur
bloem", „Narcis", Anna en G\ Teeuwen,
Willem v. d. Linden, Nelly do Haan, „Dik
Trom", Marie Gijöman, Marietje den Haan,
„De twee mosroosjes", „Rozamonde", Ali-
da Liom", „Grooteboon", Anton, Gerard
en Martha Loozen, „Goudvinkje", „Tulp
je", „Lijstertje", Petra Methorst, Arie v.
d. Bijl, „De drie Alpe-nviooltjes", Alear
Griffioen, Suze Smit', Rika Cosseé, Henri
Vorst, Johanna en Adriaan Visser, Jo en
Anna Antony, H. Gulay, Marie en Jo van
Hooidonk, Alett-a, Hendrik en Philippus
de Nie, A. Gaykema, „Rozenknop", Jansje
en Pietje van den Born, „De twee lache
bekjes", J. Maria Verhoeven, „Boschane
moon", Jacobus en Teunis Smittenaar, M.
en S. Kouwenhoven, „Perenbloesem", Netje
Schutter, Israel Slager, „Lentebode", Jan
van Vliet-, Josef en Willem Beenakker, „De
twee perziken", Jansje, Greta en Andrie3
den in bedroefde stemming huiswaarts.
Maar dat was een kleinigheid, vergeleken
bij de nieuwe beproeving, die de Clements
wachtte.
Op zekeren dag werd Cesar aangewezen
om te werken in een naburige ader van een
galerij, die het vorige jaar door een ont
ploffing van mijngas in brand gevlogen
was en nog steeds brandde. Daar men de
brandende stof niet bereiken kon, had men
het- kwaad gestuit, door tusschen do beide
galerijen een leemen muur op te trekken,
die denzelfden dienst deed a-ls de steenen
in een oven. De mannen, die er om beurten
heengezonden werden werkten er bij een
temperatuur van bijna honderd graden en
allen sloeg de angst om het hart, als zij zich
weer moesten begeven i.s die diepe hel, zoo
ver van de andere werklieden verwijderd.
Clement was dien dag bijna geheel ont
kleed; bij droeg alleen een korte linnen
broek, die hij er voor dat werk op na
hield. Het zweet liep in dikke druppels langs
zijn gezicht en zijn lichaam; een zonderlin
ge duizeligheid kwelde hem. Hij voelde een
ongekende beklemming op de borst, het stof
dat hem bedekte, vermengd met het zand,
maakte hem tot een soort schaaldier. Wat
scheelde hem toch? Zijn boenen waren zoo
slap, alsof ze van wol waren en bij elke
ademhaling scheen zijn hart te zullen stil
staan, nog nooit had hij zich zoo ziek ge
voeld. Zieker, er kwam weinig frissche
lucht in die diepten en men ademde er af-