De „eei'ste schoentjes'
moling vcrri|kt met een «childorij, die over
een paar jaar veel waard 2al zijn; daar
over ben ik erg in mijn nopjes."
„En hebt 13 de schilderij al ontvangen,
mijnheer?"
,,Neen juffrouw, die komt pas later; ik
weet eigenlijk zelf nog niet precies wan
neer, maar dat neemt njet weg, dat ik er
erg mee in mijn schik ben." De huishoud
ster dacht dat haar heer kindscb begon te
worden en vroeg niet verder.
Ie 't het mooie zonnige weer, dat mijn
raadselkinderen naar buiten lokte, o? gaven
de olifantjes, op het plaatjes hierboven afge
beeld, geen genoegzame stof tot dichten?
Het aantal bijschriften althans, was gerin
ger dan vorige malen
Toch hebben mijn trouwste rijmelaars en
rijmelaarsters zich niet onbetuigd gelaten
en ben ik in de gelegenheid wederom een
aehttal bijdragen op te nemen.
Het prijsje viel deze week ten deel aan
Mecheltje de Jong, te Wassenaar, die een
aardig stukje proza inzond.
Ingezonden door Meohteltje de Jong
te Wassenaar.
Vergenoegd ziet Grootmoeder steeds haar
kleinzoon aan. Als de kleine jonge olifant
wakker is, heeft ze voor niets anders oog
en oor als voor den jongen stamhouder.
Volgens grootmoeder olifant is hot. een
wonderkind.
Nog nooit heeft ze er een zóó vlug en ver
standig gezien. Een weinig overdrijving
moet men een grootmoeder altijd vergeven,
Grootmoeders zijn de goede feëen van de
jeugd. Doch dit alles daargelaten, de trou
we zorg, grootmoedrs eigen, maakt haar
tot goede verpleegsters. Zij zijn onver
moeid met de kleine bezig en aan hun ge
duid schijnt geen einde te komen.
Ook ons plaatje geeft daarvan iets te aan
schouwen. De eerste schoentjes van den
kleinen baas worden door de vriendelijke
handen van zijn vader aangetrokken. Dat
hij erg mede ingenomen is, kunt gij wel op
ons plaatje zien. Het zijn de eerste"
schoentjes,die later door velen gevolgd
zullen worden. Niet altijd zal zijn groot
moeder hem op zijn levenspad kunnen ver
gezellen en voor wankelen behoeden.
En als zijn grootmoeder, ja zijn vader
en moeder hem ontvallen, moge er clan toch
steeds een vriendelijke hand zijn, die hem
door het leven leidt en voor struikelen be
hoedt.
Ingez. door ,,den kleinen muzikant"
te Leiderdorp.
Moeder, ik kom nu eens vragen,
Wanneer ik schoenen krijg."
Zoo staat Jenny daar te klagen
„Want ik krijg zoo'n pijn in 't lijf
„Op mijn bJoote voeten loopen
„AJ do kou die vang ik op.
„In die nattigheid en modder
„Die me tusschen de toenen sopt."
„Nu, sprak de moeder, ga maar mede
Naar den winkel van bsa» Hein
Want daar zal ik je schoenen koopen
Ja, in dien winkel moeten we zajn.'i
Weldra zijn ze aangekomen
En aan 't passen nu gegaan
Moeder zit er naar te kijken
En is mot haar kind begaan
Want het viel Jenny niet mede
Het is heel niet naar zijn zin
Neen, die schoenen zijn |e leelijk.
Daar steek ik mijn voet niet'in.
Driftig gooit hij weg die schoenen
Waar hij zoo naar had gehoopt
En hij zit nu liard te schreeuwen
Nu Hein geen andere schoenen verkoopt,
Maar Moeder sprak nu verontwaardigd;
Hoe durf je dat nu te doen?
„Voor je straf, ondeugende jongen
Krijg je nu geen éénen schoen."
Ingez. door een „raadselvrfendje"
te Leiden.
Moeder olifant met haar kleintje
Gaan naar den schoenwinkel toe,
Het is nogal een aardig eindje
Van hun tehuis zegt moe 1
Maar eindelijk komen zij bij den winkel
Zij gaan er beiden in,
Hot kleintje moet schoentjes passen
En dat is hem niet naar zin.
Het is ook voor bet eerst van zijn leven
Dat hij schoentjes aan moet doen,
En daarom zit hij ook te beven
Als de haas komt met een paar schoenen
De baas zegt: „Kom maar Keesje
Steek je pootje maar omhoog,
Maar in plaats te gehoorzamen
Zet hij zijn snuitje tot een boog.
Nu sprak moeder: „Stoute Keesje
Gehoorzaam aan den baas."
En nu stak dan het kleine beestje
Zijn pootje naar omhoog
Een paar schoentjes werden hem aange
daan.
Zij waren net van pas,
„Ziezoo Keesje, houdt ze maar aan."
Sprak moeder en betaalde den baas.
In het eerst vond Keesje het wel wat
vreemd,
M,:?.r dat hinderde later niet,
Want wie er ook nog schoentjes droeg
Dat was zijn broertje Piet.
Ingez. door K. H. Veenstra te
Oudewetering.
Kleine Tonnie was het zoontje
Van mijnheer den olifant,
Hij droeg een broekje en jasje,
En stapte heel parmant. j.3r
Eeo9 op een zomermiddag.
Zou Ton met paatje uit.
Pa vroeg: „Wil je graag schoentjes?"
„Heel graag!'' riep Tonnie luid.
Pa ging nu met zijn zoontje
Een schoenenwinkel in.
Daar zag de kleine snuiter
Een paar juist naar zijn zin.
Hij deed nu heel parmantig.
Die mooie schoentjes aan.
En zou maar door den winkel
Een beetje wand'len gaan.
Maar toen Ton ver giüg wand'len,
Deden zijn beenen zeer.
De held begon te huilen
En droeg geen schoenen meer.
Ingez. door „Doornroosje."
Er was eens een klein olifantje,
Dat woonde in een heel groot bos
Hij ging ook wol eens hand aan handje
Wandelen met zijn vriendje V06.
Vandaag zou het olifantje naar den schoen
maker gaan.
Om een paar schoentjes te gaan meten,
Maar geen schoentje stond ons kleintje aan.
Hij wou er niets van weten.
Zijn moeder was dan ook heel boos,
Gelijk gij hier wel ziet,
„Ik wou maar, dat je die bruine kooa".
Zoo sprak zij, maar meer ook niet.
Eindelijk besloot hij dan ook maar
Om moeders zin te doen,
„Zoo" sprak zij, „nu zijn wij klaar,
En geef me nu een fermen zoen."
Ingez. door „de twee Witte Roosjes"
te Leiden.
't Was op een warmen zomerdag,
De zon scheen lief en teer,
Dat de olifant de voorkeur gaf,
Aan een wandeling en zoo meer.
Hij sloeg het nu zijn vrouw eens voor,
Zij sprak: „ik wil wel mee,
Maar ook ons lieve zoontje, hoor 1
Hij moet ook met ons mee."
Papa sprak nu, „hij mag wel mee,
Als wij uit wandelen gaan,
Maar dan moet hij naar mijn idee,
Zijn nieuwe schoentjes aan."
De olifant kreeg nu voor 't eerst
Een paar mooie schoentjes an,
„Wel", sprak mama nu tot papa,
„Wat zeg je daar nu van?"
Maar och die kleine stoute guit,
Hij was weer niet tevree.
Althans te zien aan zijn snuit.
Stemde hij niet met hen mee.
Ingez. door „de twee Lachebekjes",
te Leiden.
Drie olifantjes zouden uit wandelen gaan;
Eij deze gelegenheid kreeg hun kind,
De eerste schoentjes aan.
Doch het was een rare klant:
Want als het iets aankreeg, dan had het
't land,
Nu ook weer, zet het een zuur gezicht,
0dat kleine zeurige wicht.
Vader en Moeder die staan beiden gekleed,
Doch het kind is nog niet met zijn schoentjes
gereed.
Hij staat maar te plukken, en het wil niet
gelukken
Dan weer te zuchten, nu weea te weenen,
Doch zijn schoentjes zitten nog niet aan
zijn beenen.
Vader en Moeder begint het te vervelen;
Maar Vader zal het nu eens probeeren,
Doch het kind is bang dat het zijn beentjes
zal bezeeeren.
Het valt met zijn schoenjtea lang niet mee,
Onophoudend roept het maar ,,o weel"
Doch na lang trekken en rukken
Wist Papa het eindelijk te gelukken-
Eerst moest het even probeeren te staan,
En toen is de wandeling goed gegaan.