Oplossingen der Raadsels. Gocls oDlosF-iagen oatvasseD van: Nieuwe B,aadaela. Kleine Wina was in het bad geweest en daar het erg koud was, riep zijn vader: „D j dt jongen uit het bad, hij krijgt kip penvelKleine Wim begon te builen en zeiKrijg ik dan ook veeren 1" Ingez. door „Karei do Groote" te Leiden. De doove dame. Aan een diner moest de koetsier, daar de :necbt ziek was aan tafel bedienen. Onder le gasten bevond zich een bejaarde dame, die doof was. De koetsier komt bij haar met een schaal doperwten. „Doperwten me vrouw1?" Geen antwoord. Hij herhaalt het met stemverheffing. De dame brengt haar horen aan het oor en, met de wijde opening naar den dienenden geest gekeerd, wacht zij op explicatie. De koetsier kijkt verlegen en mompelt: „Een rare manier om doperwten te eten" en meteen gooit hij een lepel vol in haar oortrompet. Ingez. door P. J. Coffrie Jr. Ie Leiden. Op school. „Frits, geef jij me eens gauw een zin met handlanger." „De broek van mijn broer is een hand lan ger dan die van mij." Wat hij deed 1 „Wel, ventje", zegt oom tot zijn kleinen neef, „wat hoor ik1? Ga jij 's morgens om negen uur net als een groote jongen naar school? En wat doe je daar dan? Kom, ver tel me dat eens?" „Wat ik er doe", zegt de jongen, „wel... wachten tot de meid me weer komt halen." i. Israël Slager. U. Maarten Tromp. III. Boerhaave. IV. Braafraaf. V. Zwammerdam. die vertooning doorgaat; ik heb iets be ters voor je." „Maar, mijnheer „Vertrouw je mij?" „O, mijnheer „Laat mij dan mijn gang maar gaan. Morgen zal j© familie uit de ellende zijn." Andreas "w ilde iets zeggen, wilde zijn in- nigen dank betuigen, maar de heer Fabert voorkwam hem „Stil maar, ik begrijp het wel, je bent me heel dankbaar. Ik twijfel niet aan je erkentelijkheid, maar Martha moet de ker mis zien en Jeanne en jij gaan mee. Wij zullen Sukkel bij den koetsier brengen. „Je gaat mee, Andreas, je gaat mee, riep Martha vroolijk uit. „Hoe heerlijk!" Eerst deed het mij verdriet, dat je daar stond te zingen 1" Ze hadden een heerlijken avond, Andre as en Jeanne genoten van dit buitenkans je, zooals alleen kinderen genieten die wei nig gewend zijn. Alles kregen zij te zien, de doorschijnende somnabuie, de mena gerie met den dierentemmer „in een gou den pak", zooals Ninon zeide; het Eldora do, waar een famillie haar uiterste bcsi deed: een dikke man in een zwart pak, en een zwaarlijvig vrouwtje in het rose satijn, verlept maar toch mooi en hun zoon, een goedige sul met vlaskleurig haar, dat te lang en een broek die te kort was. De vrouw zong, de mannen antwoordden baar en pronkten met hun armoedige zwarte klee- deren. Er was ook een hanengevecht. Martha wilde er in, maar toen zij de prachtige dieren met hun stalen sporen gewapend, tegen elkander zag vechten, elkander doo- delijke wonden toebrengen en het bloed zag vloeien, stond ziij verontwaardigd op en riep, alle schuchterheid vergetende, in een opwelling van edelen toorn: „Herfst," „Vcrgeet-mij-nict/', Marietje den Haan, Alida, Johanna en Hendrika Blom, Marinus Stafleu, Jan de Nio, „Ma deliefje", „Theeroos", „Lente", „De drie Al pen viooltjes", Arie van der Bijl, „Dik Trom", Alida Bousie, Coba Dee, „Roza- monde," „Lentebode,Abraham van Ros malen, „Amanda", Gerard Wakka, Jaco bus en Teunis Smittenaar, „Perenbloesem," „Narcis," Petra Methorst, „De twee Lachebekjes," „De twee witte Roosjes," „Azalea," „Vinkje," „Appelbloesem," An nie Switzer, Suze Smit, Rika CV :sée, Jo hanna en Adriaan Visser, „Magnolia," „Jasmijntje," „Hagedisje," Rika Gulay, Henri Vorst, „Herderinnetje," A. Rijn- boutt, „Doornroosje," Antoon en Gerard Righart van Gelder, „Matroos," „De drie Witte Roosjes," Carley Ball, „Rozenknop," Carolien Hooikaas, „De twee Perziken," Jacobus Massaai", „Nachtegaal," Marietje van Hooidonk, Jo van Hooidonk, Jozef Beenakker, Jansje, Greta en Andries Ber nard, Johannes Janssen, P. Waasdorp, „Witte Lotus," Ida Dirkse, „De twee Bo terbloemen," Jansje en Pietje van den Born, Jan van der Waals, Gorneüa Beurze, „Tortelduifje," Martha Strocbel, Jokan en Maria Goddijn, Israël Slager, Kitty Hale wijn, Netje Schutter, „Aloë," M. en Kouwenhoven, „Klavertje-Vier," Jan Knottnerus, „Rhododendrom," „Bosch viooltje," „Pinksterbloem," Marie den Hoed, B. van Ulden, „Boschanemoon," A. Gaykema, Jacob de Roon Hertoge, „Muur bloem", J. van Weeren, Marie Wyland, Jan en Maric v. d. Bosch, „Anjelier," An ton Gadri, „Brunette," „Hyacint," Johan na en Anna Antony, „Adinda," P. J. Cof frie Jr., J. Snoeker, Cor Rijstcnbil, „Het Drietal," „Padvinder," Jan Konijn, N. de Haan, Greta Teeuwen, te Leiden. Geertruida v. d. Wcrffte Hillegom. K. de Vries Czn., Mientje, Johanna en Hazina Lemmerzaal, te Kaag. „Odilia," Arie en Cor v. d. Bijl, te Koudekerk. Marie Ouwehand, te K at w ij k. „Gouden Regen," te Leiderdorp. T. Ciggaar, Wilhelmina Odendaal, Cor „Hoe vreesclijk! De menschen, die dat verzonnen hebben, zijn slecht en hardvoch tig!" De heer Fabert, wien ook het schouw spel tegenstond, ging onmiddellijk met de kinderen do tent uit. Martha wilde niets meer zien; vergeefs wendde men alles aan om haar tot bedaren te brengen en in het rijtuig, op den terugweg, herhaalde zij met tranen in de oogen en met bevende stem: „Ja, ik zal altijd blijven zeggen! Het zijn slechte, laffe menschen en zij die er naar kijken evenzeer." X. Nienw verdriet. Den volgenden morgen reeds kwam mijn heer Fabert zijn belofte aan Andreas na en ging naar de Clements, maar zij waren zoo bescheiden, dat hij hen 1 ts met groote moeite kon bewegen, zijn weldaden aan te nemen. Eindelijk vond hij onweerlegbare be weegredenen: ,.Ik stel belang in Andreas, wiens vastbe radenheid, geestkracht en verstand ik heb leeren kennen en ik heb het goed met hern voor. Ik wil hem in staat stellen zoo spoe dig mogelijk een eervolle betrekking te be- kl den; daarvoor is het noodig dat mj flink werken kan, om in den korst mogeli.]- ken tijd zijn opvoeding te voltooien. Als er gebrek in uw woning blijft heersohen, z.:i hij zich in-pannen om in de mijn steeds over te werken en dit zal zijn avondlessen in den weg staan. Dat is dus een gcheci verkeerde weg; als gij dien blijft volgen, doet gij afbreuk aan de toekomst van hst kind, dat gij zoo liefhebt. Wanneer An dreas aan mijn verwachting beantwoordt, wat ik als zeker beschouw, zal hij mij trouwens het voorschot, dat ik nu zoo vau ganscher Earte aanbied, spoedig genoeg te ruggeven. Hij zal de eerste niet zijn, dien v. Heusdeu, Jolmn vnn Dokkurn, te Oe ft - geest. „Fredenk de Toledo," te Oudewei»* ring Jan Hogewoning, Johanne-s van den Eykel. Jan van Vliet, Cor van Iterson, Jan en Gerritje van Egmond, Samuel Star. hannes Noort, te Rijnsbu rg. Nelly en Anna Binnekade, Femia Roo zen, te Sassenheim. „Dahlia," M. en R. de Ruyter, Marietp» Reyneveld, Ant. van Til, Lina de Gr«r* te Voorschoten. Willy Stadhouder, Willem van Gen^ fifl Zo eterwoud e. De prijzen vielen ten deel aan: „Meiklokje," te Leiden, en „QotKfon Regen," te Leiderdorp. Ingez. door Mecheltje de Jong, te Wam»1 naar. I. Met W. wordt ik steeds vastgetrapï. Met M. een stadje. Met V. de keuken opgeknapt. Met T. zeer lastig, vat jet Met R. niet prettig voor een wieder. Met Z. ben ik zeer welkom ieder. Ingez. door „Anjelier" te Leideü. II. Mijn geheel bestaat uit 6 letters eot ge bruikt men voor de paarden. 14 3 5 gebruikt men voor de waaeh. Er is wèl en 1 4 3 in een huisgecin» Een 1 3 4 u 2 is een geldstuk dat vroeger gebruikt werd. Ingez. door Hermine Huntelman, te III. Verborgen dierennamen. Ik heb eer een huis geteekedd, als dese som uitgerekend riep Piet uit. Hij eloeg koelbloedig het treuoepel g&d». Ofschoon we zelden bij haar kwamen, heeft ze ons toch bericht gestuurd. De tijd was reeds lang veretreken, todn wij de zaal verlieten. ik met mijn beurs en mijn raad voorthelp. Om te beginnen moet hij tweemaal in de week bij mij' komen, dan zal ik hem aan het werk zetten." IT ij vertrok, uitgeleide gedaan door esn koor van zegewenschen. Nu alles zoo ge^ geld was, keerde de rust in de woning spoe dig terug. De jonge Clement werkte met een voorbeeldeloozen ijver. Martha, nog altijd nieuwsgierig naar het leven in de mijn, waarvan haar vriend Andreas haar vertel de, bracht dikwijls een bezoek bij Troubade, haar gunsteling. Een jaar was verstreken, en de jongen, die zich in moeilijke gevallen dikwijls onderscheiden had, was „borer geworden. Toen keerde de welstand in dn woning der Clements terug. Toen begon voor Andreas het werkelijk gevaarlijke tijdperk van zijn mijnwerkers leven. In het eerst had hij veel last van hartkloppingen, zijn ledematen trokken zich krampachtig samen, zijn voeten bloed den, zijn hoofd werd warm door de stoot^a tegen rotsen en boomstammen, die hij door zijn ongeoefendheid opliep. Daar hij veel weerstandsvermogen bezat, had hij zich spoedig gewend aan het ademen in de te lucht en aan do onaangename gewaar wording uren lang rond te loopen met door weekte kleedercn, die aan het lichaam vast kleefden. Weldra was hij een der beste bo rers van de schacht; alle werklieden ver- haasden zich over de. flinkheid van „den Parijschen kwajongen" zooals zij hem noem den. Niemand had vlugger zijn wagentje ge vuld, het beter voortgestooten, in gebogen houding, met stevig neergezette beenen, uit gestrekte armen, de voeten aan weerskan ten der gang steunend togen het hout. Men zag hem zich in het zweet werken, hijgen, zonder ooit te klagen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13