ZO N D AG5 E> LA D
IE.ID5CH DAGblAD
HSo. 14772.
18 April.
Een Paaschel.
•V VAN HET
/WNATVAAA^AAA
Omtrent Paschen van het jaar 1871, dat de
Franschen en met name de Parijzenaars
-- met alle recht het rampjaar mogen noe
men, vertoonde zich op zekeren dag een
vrouw op jaren, geheel in het zwart ge
kleed, met ingevallen wangen en roodge
weende oogen, aan de deur van Mazas er.
vroeg om Monseigneur Darboy te spreken.
Destijds, gelijk men weet, zuchtte Parijs
onder het gruwzaamste schrikbewind, dat
men zich kan voorstellen. De hevigste en
verwoedste revolutionnairen hadden zich
van het gezag meester gemaakt, en men
mag zeggen, dat met hen de wanorde iu
den volsten zin des woords den schepter
voerde. In het gepeupel, het uitvaagsel der
inaatschappij, vonden dè bewindsmannen hun
hechtsten steun. En waartoe het gepeupel
in staat is, wanneer het van overheidswege
niét belemmerd, ja zelfs in het geheim, of
oog erger openlijk, door de gezaghebbenden
aangemoedigd wordt, zulks heeft de histo
rie maar al te wèl geleerd. Dat het. er ge
durende de Commune van 1871 te Parijs
erg toeging, is van algemeene bekendheid,
alsook, dat er al spoedig verscheidene gees
tlijken in de gevangenis zuchtten.
Ook de Aartsbisschop van Parijs, Mgr.
Darboy, werd met vele andere geestelijken
opgesloten in Mazas, een groote en akelige
gevangenis voor hen, clic tot strenge een
zame opsluiting veroordeeld zijn.
Doch wij willen tot die vrouw tcrugkce-
ren.
De man, tot wien zij haar vraag richtte,
zag haar eerst scherp aan en nam haar ver-
/olgens van top tot teen op. Het goede
mensch beefde onder dien blik over al haar
/eden, en dikke tranen parelden over haar
wangen.
,,Den calotin 1) spreken 1" antwoordde de
portier op barschen toon; „maar weet ge
dan niet, burgeres, dat het verboden is met
den calotin te spreken?"
„Och, als het u belieft 1 Maak toch, dat
ik hem maar eens even kan zien", smeekte
de onbekende.
De man zag haar met zeer wantrouwenden
blik aan en vroeg toen:
„Wi© zijt ge?"
ik ben", was het antwoord, ,,een onge
lukkige vroux^ aan wie Monseigneur groote
weldaden benzon heeft."
„Koe heet ge?"
„Clémentine
„Dio ken ik niet!"
„Gij zult mij toch zeker toestaan Mon
seigneur even te spreken of ten minste te
zien, nietwaar?"
„Reken daar niet op, en als ik u een goe
den raad mag geven, dan zou ik zeggen:
1) „Calotin" noemde men met verachting
de priesters naar het kruinmutsje, dat de
zen veelal dragen, en dat in het Fransch
„calotte" heet.
Spreek dien naam maar niet te hard uit;
dat kon u wel eens duur te staan komen.
Men zou u kunnen aanhouden".
„Mij aanhouden? Wat heb ik dan ge
daan?"
„Kom, 't is lang genoeg geweest. Ruk
uit en maar heel vlug ook. Gij moogt van
geluk spreken, dat ge juist met mij te doen
gehad hebt. Bij iedereen zou het zoo niet
afloopen."
De vrouw week langzaam een paar pas
sen achteruit en droogde haar tranen af.
Vervolgens naderde zij andermaal den por
tier. zeggende:
„Zoudt ge dan t*- minste, namens mij, dit
hier aan Monseigneur willen ter hand stel
len? Ge zoudt mij daardoor een grooten
dtenst bewijzen, en dat zal u toch niet tn
ongelegenheid brengen, hoop ik. In naam
uwer kinderen, indien gij er hebt, doe dat."
„Laat eens zien, wat ge daar hebt."
De vrouw haalt een rood ei uit haar zak.
„Wat is dat7 vraagt de portier.
„Een Paasclici."
„Een Paasrchei Och ja, dat is waar ook.
Dc calotins vieren thans feest. Mén £ou hét
tegenwoordig anders haast vergeten, hó,
burf eres?"
Ë'n hij grijnslachte.
Clémentine antwoordde niet.
„Gij belooft me immers de boodschap tc
doen?" vroeg zij weer op smeekenden toon.
„Nu ja," hervatte de ander, „dat is nog
al niet heel lastig, dat heb ik wel voor je
over, omdat ge er zoo ongelukkig uitziet.
„Wat zijt ge goed."
De vrouw overhandigde hem haar ge
schenk en was juist weg, toen er met geweld
een binnendeur openging. Een man in uni
form, met gouden strepen op roouw en ke
pie, stormde het vertrek in en riep op bar
schen toon:
„Wat is hier gaande?"
„Niets, kolonel; er was eenvoudig
iemand, die dit kwam brengen voor Dar
boy.
„Ha zoo, geef eens hier."
De binnentredende nam het ei en stak het
in zijn zak.
Dienzelfden avond werd er een groot
feestmaal gegeven in een der huizen van dr
voorstad Saint-Honoré en al de hoofdoffi
cieren namen daaraan deel. De tafel was
er goed en de gasten deden ze alle eer aan.
Het was bijna tien uren en dc maaltijd liep
op een eind. Onder de talrljbe genoodigden
bevond zich ook de „burger met zijn gouden
strepen", dien wij des morgens in de spreek
kamer van Mazas ontmoet hebben. Dc wijn
had de tongen ontbonden en het ging er
zeer luidruchtig toe. Er werd gesproken
over den oorlog en over den godsdienst:
over den oorlog om de generaals, dio niet
met hen heulden, te belasteren en te ver-
guizen; over den godsdienst, om er den
spot mee te drijven. Eensklaps staat de ko
lonel op en zegt:
„Ik moet u eens een heel zonderlinge ge
schiedenis vertellen. Gij weet, dat we in den
Paaschtijd zijn, en nu is me daar vanmorgen
iets in handen gevallen. Raadt eens wfttl"
„Nu, wie kan dat raden?"
„Neen, gij raadt het in geen honderd
keer. Ik zal het dan maar zeggen. Het wm
een Paaschel, dat een zottin kwam brengen
voor burger Darboy."
En ziende, dat vele officieren ongeloovig
glimlachten, haalde hij het ei uit den zak
en liet hèt over de tafel rollen.
Een der gasten nam het in de hand on
der den uitroep
„Wij moeten eens goed zien, wat er in
zit. Laten wij het bij de sla gebruiken!
Zoo'n gewijd ei zal ons toch geen kwaad
doen, hè?"
„Ik zou wel haast durven wedden, dat we
er een rozenkrans in zullen vmdenzei
er eent"
„En ik wed medailles!" riep een ander.
Behoedzaam werd de schaal gebroken en
het ei in tweeen gedeeld. Er kwam een heel
klein briefje uit, in vieren gevouwen.
„Wél, wél'hervatte hij, die het ei had
opgenomen, „de zaak is nu juist zoo bela
chelijk niet. Maar toch, ja, wij mogon blij
zijn, Zoo mooi op het spoor te zijn gekomen
van de een of andere samenzwering.
„Dat moet hardop gelezen wordenriep
men van verschillende kanten.
De aknÈ$éfe$WWene begon
„Monseigneur I
Daar bet mij onmogelijk i9, tot Uwe
Doorl. Hoogwaardigheid door te dringen,
heb ik deze list te baat genomen, om U. D.
H. de uitdrukking te doen geworden van
de le\endigste dankl>aarheid, die de mij be
wezen weldaden mij voor Uw doorluohtigen
persoon inboezemen. Zonder U, Monseig
neur, zouden mijn twee kinderen, zoolang
reeds ziek, thans zeker dood zijn. De ont
beringen, door het beleg veroorzaakt, had
den ongetwijfeld een einde gemaakt aan hun
leven. Nu maken zij het zeer goed en vra
gen Uw zegen. Eiken dag om twee uren zal
ik met hen buiten aan d: gevangenis ko
men. Strek Uw handen naar hen uit, Mon
seigneur, en U. D. H. zal hun ten tweeden
male het leven schenken, zoowel als van hun
ongelukkige moeder
Hier werd de lezing onderbroken door
het schaterlachen der toehoorders.
„Dat is toch wat al te gekl"
,,De samenzwering schijnt van geen ge
vaarlijken aard te zijn."
„Als ten minste die zegen dc muren van
Mazas maar niet doet invallen."
„Drommels, -ja! Het geschal der trom
petten deed Jericho wel instorten."
Deze eu soortgelijke „aardigheden" wer
den afgebroken door de vraag:
„Is die brief-niet onderteekendDat zot
wezenlijk jammer zijn. Dc naam dier burge
res verdient voor het nageslacht bewaard
tc blijven:"
De lczér keek eens goed en zeide:
„Ja zeker! Hij is onderteekend. Een
beetje geduld als 't u belieft! Die naam is
moeilijk te lezen. Ha, het zal toch lukken
Clémentine Arpentini."
Plotseling richtten aller oogen zich op
den kolonel, die het ei had meegebracht.