viooltje", Johan Snoeker, Jacoba Eggink, „Kapitein Marry at", „Dik Trom", „Spe- rea", Petra Methorst, Marie den Hoed, „Het Tweetal", „Meidoorn", Jacobus ©n Tcunis Smittenaar, Piet Ober, Jozef Been akker, Johan van Leeuwen, Johannes Jans sen, M. Doré, Zus en Francina Plesmau, „Emilie", „Lelietje der Dalen", „Meiklok je", Jacoba van Wee ren, „Twee paarse Se ringen", Cornelia en Johanna Optendrees, „Boschanemoon", Jacoba Stephanus, „Krullebolletje", Greta en Anna Teeuwen, „Muurbloem", Nelly de Haan, M. en C. van Klaveren, Johannes Cornelissen, Jo hannes Selier, Johanna en Marie van Hooi donk, te Leiden. Marietje, Anny, Betsy, Johanna Boers, Pieter de Bruin, te 's-G ravenhage. Geertrui da v. d. Werf, Bal deus en Jar»g Pors, t© H i 1 1 e g o m. Marietje Chiwehand, te K a t w ij k-a a n- Z e e. Jo, Hazina en Mientje Lemmerzaal te Kaag. Arie en Cor van der Bijl, Gerrit en Jo hannes van der Lee, te Koudekerk. „Gouden Regen" en „Sneeuwklok", Pl:5 den Blanken, te Leiderdorp. Gerard en Anton Meyer, Cornelia v. d. Zee, te Noordwijk. J. van Dokkum, Jan Martens, Wilhelmi- na Odendaal, Cor van Heusden, te Oegst- geest. Nelly en Anna Binnekade, te S assen- li e i m. Jan van "Vliet, Agatha den Haan, Jo hanna van Egmond, Johannes van den Eykel, Janna en Gerritje van Egmond, Samuel Star, Jan Kromhout, Jantina v. d. Weg, Antoon v. d. Moy, Catherina v. d. Mep, Emma Notebcom, Cornelis Tijster man, Johannes Noort. te R ij n s bu r g. Antje van Til, M. Reyneveld, „Chrysan themum", M. en R. de Ruyter, „Dahlia", Lina de Graaf, te Voorschoten. Jan van der Graaf, Willy Stadhouder, te Zoeter voude. Roelof Beamink Bolt, te Zwam me r- d a m. De prijzen vielen ten deel aan: „Pieter Marits" te Leiden, en „Dahlia", te Voorschoten. Correspondentie. „D e drie witte Roosje s". Jullie lief briefje heb ik rret genoegen gelezen en het verheugt me, dat jullie zoo ingenomen zijt met het plannetje om bij gelegenheid van *8 Prinsen verjaardag een Prinsennum mer uit te geven. Ik heb heel wat aardige bijdragen ontvangen, zoodat ik irr alle op dichten tevreden ben. Voor de mooie „drie witte roosjes" mijn hartelijken dank. ,,D e tweewitte roosje s". Niet al le kinderen zijn zoo dichterlijk aangelegd, dat zij een versje kunnen maken. Buiten dien heb ik reeds bijdragen genoeg ontvan gen. Ik stel jullie ^oede bedoeling evenwel op prijs. Jullie prentbriefkaart: „Gezicht op het Kurhaus" kw^m in mijn bezit. „Witte Lotus". Als je de twee bo venstaande correspondenties leest, zal je wel tot de overtuiging komen, dat het be richt omtrent het „Prinsennummer", geen „Aprilgrap" is. ,'e veronderstclling heeft mij geen genoegen gedaan ,,R o o d k a p j e." Jammer, dat je geen gelegenheid hadt. om de oplossingen in te zenden. De toezending van de mooie prent briefkaart, als vergoeding, zooals je dat noemt, was mij zeer aangenaam „Padvinde r". Was je de richting naar het Bureau onzer Courant kwijtge raakt? Ik ontving de vorige week althans je oplossingen niet. lm is het zaakje weder in orde, beste vriend M a r i e v. G ij z e n. Je schuilnaam staat mij niet aan en ik stel je voor een anderen te kiezen. Namen van Koninginnen zijn daarvoor niet geschikt. „Zonnet j e". Wanneer je de oplos sing naast de opgave legt, zal je moeten er kennen, dat het derde raadsel heusch zoo moeilijk niet was. Greta van Wijk. Zeker mag je negen jarig zusje met ons meedoen. Zeg haar uit mijn naam, dat ik de volgende week een briefje verwacht. „D a h 1 i a". Je leeftijd is volstrekt geen bezwaar en ook je schuilnaam vind ik goed gekozen. Ik hoop dikwijls een even ge zellig babbeltje, als heden, van je te ont vangen. „Pieter Marit s". Je nieuwe schuil naam heeft genade in mijn oogen gevonden, vriendlief. Maak er dus heel dikwijls ge bruik van! Verhaaltjes heb ik niet noodig, maar voor raadsels en anekdoten houd ik mij aanbevolen. Cato Hasselbach. Wat zal je ver leden week geschrikt zijn, toen er brand bij jullie uitbrak! Gelukkig, dat jullie je door den tuin hebt kunnen redden. En dat arme kleine broertje; het is een wonder, dat hij er heelhuids afgekomen isSchrijf mij voor al de volgende week, hoe het met jullie gaatl Josef Beenakker. Met genoegen zie ik uit je briefje, dat je weer hersteld bent. Is Moe thans beter? Gelukgewenscht met het nieuwe zusje I „D e drie Vergee t-m ij-n i e t j e s." Ja, het Prinsennumrner geeft wel eenige drukte, maar mijn raadselvrienden en vrien dinnen hebben zoo flink medegewerkt, dat daardoor mijn taak zeer vergemakkelijkt wordt. Jullie bijdrage heb ik met genoegen ontvangen. „M uurbloempj e". Ik neem het je heusch niet kwalijk, wanneer je een enkelen keer overslaat, of mij slechts een heel klein briefje schrijft, want, zooals ik meermalen heb gezegd, blijft het huiswerk nummer één. Alleen dan, wanneer er tijd overblijft, mag je dien aan de rubriek wijden. „Fredorik de Toléd o". Verzuim niet mij uw waren naam op te geven, daar .de bijdragen in het Prinsennummer niet onder schuilnamen geplaatst zullen worden. Marietje Ouwohand en „De twee paarse Seringe n". Jullie kaarten: Gezicht op Katwijk en een afbeel ding van het Boerhaave-monument kwamen in mijn bezit. Dank voor jullie lieve at tentie I „K rullebolletj e". Arm kind, ben je ziek geweest, en heb je daardoor geen versje op den Prins kunnen maken. Nu, ik zal je goeden wil maar voor de daad nemen „Bosobanemoo n". Of ik je versje prachtig vind? Daarover kan ik mij nog niet uitlaten, kindlief. Natuurlijk krijg je een Prinsennummer, en dat moet je je werk met dat van anderen maar eens vergelijken. Willy Stadhouder. Gaarne wil ik je in de gelegenheid stellen, om alsnog oen versje te maken, maar zorg dan, dat het uiterlijk Zaterdag aan het Bnrean bezorgd is! „G oudhaantj e". Ik denk wel dat ik het bedoelde raadsel zal plaatsen. Der gelijke opgaven vallen zeer in mijn geest. „Waterlelie". Omtrent je bijdrage kan ik nog niets zeggen, maar ze komt mij voor wel geschikt te zijn. MARIE VAN AMSTEL. mcnsch zich in da lange gangen te buk- „En wat is er met hem gebeurd?" Men *egt, dat hij van verdriet gestorven is. Morgen komt zij.: plaatsvervanger. „Arm beest! Ik zou dolgraag de stallen «rillen zien. Ik zal Papa vrageu of hij mij eens medeneemt." „O, jongejuffrouw, U in de mijn Dat zal mijnheer Martel nooit toestaan." „O jawel, als ik het hem vraag. Papa is zoo goed. Je zult zien dat ik morgen kom." Zij kuste Ninon, alsmede den ondankba ren poedel, die haar zooveel verdriet aan deed en riep toen vroolijk: „tot weerziens allemaal", waarna zij vertrok. Andreas kon toen eerst reoht genieten ran de terugkomst van zijn trouwen ho:.ahij praatte tegen hem alsof het een /riend was. „Goede Sukkel, hoe lief van je, om te mid den van alle weelde op het kasteel je armen meester niet te vergeten. Je hebt daardoor getoond een edelhondenhart te bezitten." Den volgenden middag om twee uren, toen hij bezig was om „Troubade" het nieuwe paard in te spannen, zag hij Mar tha, die met haar vader cn mijnheer Fabert in de mijn was afgrdaald. Zij liep dadelijk naar l*tm toe. „Wil je me alles eens laten zien, An dreas?" De twee heeren kwamen nu ook nader bij en de ingenieur zeide: „Ik hoor, dat alles goed gaat, mijn jon- fen en dat men zeer tevrccien over je is. e gaat immers geregeld naar de school?" „Eiken avond, mijnheer." „Goed. Kom straks bij mij de boeken ha len, die je van dienst kunnen zijn. Ik wil je dan te gelijk eens het een en ander vra gen, om tezien wat je al zoo weet." Andreas bedankte hem hartelijk voor zijn belangstelling en begaf zich toen naar het nieuwe paard, welks lot het was voortaan in de mijnen te werken. Het scheen, dat het dier een angstig voorgevoel had van hetgeen hem boven het hoofd hing, want zijn oogen dwaalden onrustig been en weer en het stond te trillen op zijn pooten. Andreas deed hem nu een net om den hals en zette zijn kop vast. Het paard^, dat eerst stil had gestaan, begon nu te stampen, met het schuim op den bek en trachtte achteruit te slaan. Het dier scheen razend geworden te zijn. Plotseling sloeg het paard tegen den grond cn bleef dnar eenige oogenblikkcn onbeweeglijk liggen. Eindelijk sprong het op en Andreas bracht het arme beest naar den stal, daar het on geschikt bleek om te werken. Martha was er bij tegenwoordig geweest en eerst nadat zij gezien had, dat Trou bade tot kalmte gekomen was, besloot zij weg te gaan. Geheel verwend door een vader, die haar nooit iets weigerde, wanneer het maar eeuigszins mogelijk was haar wenschen in te willigen, kwam zij herhaaldelijk terug in de mijn, om naar het paard te zien. Ook stelde zij veel belang in de mijnen zelf. In een mijnwerkerspakje gekleed, liep zij in gezelschap van Andreas door do gan gen, in 't begin wel wat angstig zonder dat zij het zelf wilde bekennen, maar langza merhand kreeg zij meer vertrouwen en vond vermaak in het gezellig gekeuvel van haar jongen metgezel, die zich hier nu al geheel thuis gevoelde. Maar het was niet alleen de aantrek kingskracht van de mijnen, die de dochter van den directeur naar de. woning van Cle ment voerde, maar Martha was ook dol op kleine Jeanne en zij speelden samen in het oneindige verstoppertje en blindemannetje en maakten menigmaal tochtjes door de struiken, waarbij zij haar jurken scheurden of handen en voeten schramden. Maar wat gaven deze kleine meisje: daar- om; het was immers alles pret! (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 14