v<
OOR Dl
zJEUGI
D
Ji-IDSCH
DAGBLAD
1876 - 19 April - 1908.
No. 14758,
Woensdag" 1 April.
Anno 1908.
jT
li f iiïti j iiili j.itiii i ii*si f5i f iusi j iisii i iic'
Een edele daad.
JAAP.
V^èSaf VV"V ^ygfifr V y^WStfiV
•a*
a'.WA ✓Jw»x
Bij gelegenheid van den 32 a ten
Verjaardag van Z. K. JUL. Prim»
ISendrik der Nederlanden, zon ik
gaarne een „PRINSEN-NUMMER"
ran ons Weekblaadje uitgeven en
noodig daarom mijn raadselvrien
den en vriendinnen uit, mij uiterlijk
Maandag 6 April hun bijdragen
in den vorm van een versje of
opstelletje te doen toekomen.
Ik reken op jullie aller mede
werking, overtuigd dat mijn raadsel
kinderen niet zullen achterblijven,
om den beminden Prins hun geluk-
wenschen aan te bieden.
Het Prinsen-nummer zal op zwaar
papier gedrukt aan Z. K. H. worden
aangeboden, zoodat jullie werk
althans het goedgekeurde onder
H. l>s. oogen komt.
MARIE VAN AMSTEIu
„Donk er aan, op tijd of in het geheel
niet," zei Gerrifc Huieman, terwijl hij Ge
rard een klap op rijn schouder gaf, om aan
rijn woorden meer kracht bij te zetten.
„Je kimt er op rekenen," antwoordde
Gerard, „ik ben veel te dol op voetballen,
om weg te blijven."
„Beet," antwoordde de ander, „wij ne
men den sneltrein van half twee en dc ge
wone trein, die bij jon dorp stopt, is
daar al om tien minuten voor éénen, denk
daaraan."
„Maak je maar niet ongerust," lachte
Gerard, terwijl hij zijn boekentasch dicht-
gespte.
Gerard was een van de dagjongens op de
school van den heer Bakker, maar hij moest
altijd ruim een halfuur sporen, vóór hij
thuis was. Zjju buurman op school was Ger-
rit (Huisman, de president van hun voet
balclub en de match, dien rij dezen middag
zouden spelen, beloofde zeer interessant to
zullen worden. Gerard stelde er zich veel
van voor en besloot zijn uiterste best te
doen.
Toen de gewichtige dag was aangebroken,
liep hij 's morgens wat in den tuin rond en
daarna ging men koffie drinken. Gerard
zag toen op de pendule, dat hij maar ruim
een kwartier tijd meer had, zoodat bij
vToeg om te mogen opstappen. Hoe groot
was echter zijn schrik, toen hij in de verto
op de stationsklok zag dat hij te laat was.
„Ik zal verbazend hard moeten loopen
om den trein nog te halen," zei hij in zich
zelf zijn stap versnellende. Onze pendule
moet zeker achter zijn. Toen hij geheel bui
ten acfam het station bereikte, wa^ het ge
heel© perron reeds vol menschcn. Hot4 was
zijn trein en Gerard holde er naar toe.
Nauwelijks had hij don portier zijn kaartje
vartoond, of rijn aandacht word afgeleid
door het gejank van een hond en toen hij
omkeek zag hij het arme beest tusschen de
rails staan, terwijl de ketting die aan zijn
halsband vastzat, met het andere eind aan
eon paaltje was bevestigd op hot perron.
Waarschijnlijk was de hond door het ge
raas van den naderenden trein van het per
ron afgesprongen, trachtende op die manier
te ontvluchten. Als Gerard het beest wilde
redden, zou hij zijn trein missen en toch
kon hij het arme dier, dat aanhoudend bleef
janben, niet in den steek laten. Hij holde
zoo hard hij kon naar den portier toe, wees
op den hond en verzocht hem zorg te willen
dragen, dat het beest geen letsel kreeg.
De man antwoordde met een ongeduldig
gebaar: „Naar dat beest omkijken, strak
jes over een halfuurtje."
Gerard antwoordde niets, maar sprong
onmiddellijk van het perron tusschen de
nails. Op hetzelfde oogenblik weerklonk een
schel gefluit, hij zag een gToen vlaggetje
heen en weder bewegen en wist nu dat bij
den trein gemist bad.
Het kostte bom niet veel moeite den
hond op te nemen en op het perron neder te
zetten en ofschoon het feit dat rijn trein
vertrokken was, een gToote teleurstelling
voor hem was, vemd bij daarontegerr veel
vergoeding in de dankbaarheid, die d«
hond hem betoonde.
Twee uren daarna nam hij den eTstvol
genden trein, die hem naar het voetbalter
rein zou brengen. Toen hij daar aankwam,
bemerkte hij tot zijn verbaring dat zijn
vrienden reeds weg waren, maar spoedig
daarop hoorde hij hoe ze hem toeriepen en
zag hij hen in een nabijgelegen boscbje op
den grond liggen, van hun vermoeienis uit
rustende. Toen Gerard hun alles verteld
bad, waren de moesten hunner het met hem
eens, dat hij goed gehandeld had, en dat
het beter is een match in de war te sturen
dan een beest te laten overrijden.
Jan Markies en Jaap waren dikke vrien
den. Tooh waren ze niet even groot en
ook niet even oud.
Jau was twaalf jaar en Jaap in de vijf
tig. Jan was cén meter vijf en twintig
lang on Jaap één meter vijftig hoog.
Jan was bet zoontje van den portier en
Jaap een prachtige Afrikaanscho olifant.
Jan was een aardige, v rooi ijk© jongen,
die op school goed leerde en het grootst©
gedeelte van zijn vrijen tijd bij de dieren,
vooral bij Jaap, doorbracht. Die had min
der van de wereld gezien dan vele andere
dieren, maar hij had het beter gezien en
beter onthouden.
Toen hij nog maar een heel klein oli
fantje was, hadden de menschcn hem uit
dc dicht© wouden van rijn schoon geboorte
land weggehaald en opgesloten. Zij waren
beel goed voor hem en gaven hem klontjes
suiker, koekjes, heerlijke rijst cn frisob
gras. Hij gewendo rich dan ook spoedig
aan dit nieuwe leventje, maar vergat toen
nooit geheel zijn vrije, gelukkige kindshei:!.
Na heel wat omzwervingen kwam hij cp
een goeden dag in den dierentuin ec. «laar
voelde irij zich spoedig op zijn gemak Hij
kon heen en weer loopen achter een hek
en daarvoor stonden altijd aardige kinde
ren met lachende gezichtjes, die bem met
hun kleine bandjes allerlei lekkernijen toe
staken.
Jaap hdold veel van al zijn kleine be
wonderaars, maar het meest van Jan Mar
kies.
Hoe dat kwam, zal ik u vertellen.
Jaap was eens erg ziek. Hij bleef met
gesloten oogen ineen hoek liggen en was
doof voor het roepen van zijn kleine vrien
den.
Hij dacht aan de dichte wouden, de bree
ds stroomen, het malsche gras van rijn ge
boortelandals Jaap een roensch geweest
was, dan zouden wij gezegd hebben, dat hij
„heimwee" had.
Jan was daar heel bedroefd over. lederen
dag vroeg hij den veearts, een mageren
ouden heer met een gouden bril, hoe het
met den zieke giag, maar nooit kreeg hij
een geruststel lend aniwoowL Maar Jau
zei Wj zich»if, dat bij Jaap genezen zou.
Hij was geen veearts en hij droeg geen gou
den bril, maar hij dacht, dat hij wel wist,
wat rijn dilrhon vriend scheelde.
Op een dag, terwijl hij met het dienst
meisje over dc markt wandelde, zag hij een
koopman, die allerlei Oostersche vruchten
verkocht Hij kocht eenige bananen en een
bruiD bebaarde kokosnoot en vloog daar
mee naar Jaap, zoodra hij thuiskwam.
Toen de geur der vruchten Jaap in den
neus drong, opende hrj de oogen. Dat wa
ren immers de vruchten, die hij at, toen
hij nog vrij door de wouden van zijn ge
boorteland zwierf. Hij richtte zich op, be
woog vol vreugde zijn snuit heen en weer
en verslond de vruchten.
Van dien dag af was Jaap beter gewor
den en had voor Jan een oprechte, duur
zame vriendschap opgevat. Eens heeft bij
zelfs getoond, dat hij zijn loven voor Jan
zou willen geven.
Het was in de Kerstvacantie en Jan
dwaalde bijna don geheelen dag door den
tuin, maar kwam altijd weer bij Jaap te
recht. Er kwamen om dezen tijd van bet
jaar weinig bezoekers cn omdat Jaap zoo'n
goed beerii was, wilde Jans vador wel toe
staan, dat deze hem nu cn dan ecna aan
den ketting nam on met hem den tuin
rondwandelde.
Op een middag stonden zij samen voor
het aquarium to kijken, toen Jan plotse
ling vlak bij een gesis hoorde. Hij keek
naar den grond en bemerkte een kleine
slang, waarschijnlijk uit een der naburige
hokken ontsnapt, die zich om zijn been ge
kronkeld had on den platten kop met de
gespleten tong ophief, gereed om te bijten.