Een beeld zonder woorden.
en de kunst van 't oorlogvoeren zou brengen.
,,Ik benoem je tot mijn fietser-ordon
nans," zeide Napoleon. Voortaan zal jij
mijn bevelen overbrengen."
Op dit oogenblik werd Willem wakker
Zijn vader stond aan het voeteneind van
zijn bed te brommen,
„Wat zijn dat nu voor kunsten, WHlem?
Heb je den geheelen nacht zitten lezen?
Je zult op deze manier nooit iets worden
in de wereld."
„Ik." antwoordde Willem, nog half
slaapdronken, terwijl hij zich de oogen uit
wreef: „Ik ben immers reeds de „fietser-
ordonnans van Napoleon."
Beloonde weldaad.
Ingezonden door A. Rieman.
't Was winter. De hagel kletterde tegen
de ramen en er woei een koude noorden
wind. In de gezellige huiskamer van den
heer Verhuyzen verspreidde de kachel een
aangename warmte en mijnheer en mevrouw
zaten met hun kinderen, een jongen van
10 jaar en een meisje van acht, om de tafel.
De kinderen maakten hun huiswerk en hun
ouders zaten te lezen. Opeens werd er ge
beld. „Wie kan daar zijn?" zed mevrouw.
Mina, de meid, kwam zeggen, dat er een
bedelaar was. „Zeg maar, dat aan de deur
niet wordt gegeven", zei mijnheer. „Wacht
even, MinaZouden wij dien man niet wat
kunnen geven? Hij heeft wellicht honger en
wij hebben toch overvloei."
Met deze woorden keek mevrouw Ver
huyzen haar man smeekend aan. „Nu,
moeder, geef hem dan maar een boterham
en dit geld." En de heer Verhuyzen legdo
een kwartje op tafel. Mev-ouw maakte een
paar boterhammen klaar en ging naar vo
ren om dit alles aan den bedelaar te geven.
Greta, haar dochtertje, ging mee. Toen ze
weer binnenkwamen, zei Herman, de zoon
d_ö huizes, „heeft de man je medelijden op
gewekt, zusje?" Greta echter zei niets, maar
telkens dacht zij aan den bedelaar, die zoo
dankbaar gezegd had: „God loone 't u, me
vrouw Het voorval was spoedig vergeten.
Zoowat een jaar daarna besloot de heer
Verhuyzen met vrouw en kinderen een reis
te gaan maken. Eerst zouden ze naar En
geland gaan en daarna naar Amerika. Toen
de tijd, dien mijnheer besloten had in En
geland te blijven, verstreken was, scheepte
men zich te Liverpool in naar Amerika.
Het was prachtig weer en de zee was rus
tig. Tegen den avond echter stak de wind
op. Opeens klonk or een kreet in de duis
ternis en een reusachtige vlam steeg om
hoog. Alles werd in hot werk gesteld, maar
er was niets tegen het vuur, dat, door den
wind aangewakkerd, weldra het schip om
ringde, tc doen. Do booten werden klaar
gemaakt.. De passagiers wierpen zich er in,
zonder eenigszins op orde of regelmaat te
letten, maar de bemanning luisterde, naai
den kapitein, waardoor te groots toevloed
in één van de booten verhinderd werd. De
sloepen verwijderden zich van het branden
de schip.
Opeens riep mevrouw Verhuyzen: Greta,
O God Greta is nog aan boord."
Bij deze woorden keken de mannen elkaar
radsloos aan. Wat nu te doen? Niemand
kan meer in de booten en al was er nog
plaats geweest hoe 't kiud dan nog te red
den. 't Was te givaarlijk naar 't schip
te vug tc kceren.
Opeens verscheen Greta op 't dek. „Moe
der! Moeder! Help mijl" riep ze wanho
pig uit.
Nu sprong één van de matrozen in zee
en zwom naar 't brandende schip.
Mijnheer Verhuyzen herkende opeens den
bedelaar.
Weldra had de matroos 't schip bereikt.
De booten naderden ook en do bemanning
stak den dapperen man een touw toe, waar
aan hij 't meisje d, dat. door de ande
ren naar de booten werd getrokken. Men
was nog bezig 't kind aan boord te halen,
toen er plotseling een gesis en gekraak
werd gehoord. Allen keken op en zagen 't
s^hip met den edelen redder van het meis
je in de diepte verdwijnen. Mijnheer en
mevrouw Verhuyzen waren diep getroffen
door dit blijk van dankbaarheid.
Suze's wit katje.
,.0 ik zou het zoo graag houden", zei de
roodwangige Suze, toen het kleine witte
katje zich tot een bal oprolde."
„I3 het geen lief diertje?" riep zij uit,
terwijl zij het over het zachte haar streelde.
„Ja liefje," antwoordde moeder van haar
naaiwerk opziende. „Het is jammer dat je
het niet houden moogt, .maar het is van de
dame, die in het witte huis op den hoek
woont, en je moet het haar terugbrengen,
Suusj e.
Su-usje keek heel bedroefd bij de gedachte
dat zij van haar nieuw speelpopje zou
moeten scheiden. Zij had het mooie witte
katje erbarmelijk schreiend, in haar tuin
tje vóór het huis gevonden, het mee naar
binneD genomen, en nadat zij hot melk
gegeven had, het een mooi blauw strikje
om het witte halsje gebonden. Het was zoo
lief en Suusj© hield er al zooveel van
Het kleine meisje had zoo naar een katje
verlangd, gij kunt dus begrijpen, dat het
een groot© teleurstelling voor haar was,
toen zij verheugd naar moeder toeliep met
het kleine, spinnende ding in den arm,
te moeten hooren, dat zij het terug moest
brengen naar de eigenares.
„Ik wou maar, dat het heelemaal voor
mij was," zei ze, met smeekende blauwe
oogen.
„Ja, liefje, het zou heel aardig voor je
zijn een katj© te hebben om mee te spelen,
maar je moest het nu maar dadelijk weg
brengen, Suus, de dame heeft het mis
schien al gemist," zei haar moeder.
Kleine Suus drukte met een bedroefd
gezichtje het poesje dicht tegen zich aan,
kustte hot mooie kopje en ging naar het
huis op den hoek. Toen zij het groote ijze
ren hek in het zicht kreeg, bleef zij staan,
keek naar het slapend© katje en zuchtte
diep.
„Lief diertje," zei ze zacht, en een war
me traan viel op poesjes witte vacht.
„Dag lief poesje," mompelde zij, en toen
ging zc naar do deur en trok aan den ko
peren schelknop.
Een vriendelijk meisje opende de deur,
en keek vrij verbaasd, toen zij een schrei
end kind voor zich zag staan met een sla
pend katje in de armen.
„Ik... ik heb het gevonden," begon
Suusje, tuschen haar snikken door; maar
een dame met een lief gezicht, die de
gang doorliep, kwam naar haar toe.
„Welzoo, heb je mijn poesje gevonden?"
vroeg zij, en keek lachend in SuuBjes be
drukt gezichtje.
„Ja," antwoordde het kleine meisje,
„het zat in mijn tuin... en... en."
„En nu heb je het mij teruggebracht,"
zeide de dame.
„Ja," fluisterde kleine Suus en zij hief
haar Hef gezichtje op ©n beproefde te
glimlachen, terwijl zij poesje nog eens
liefkoosde, voor zij het aan de dame gaf.
Maar het slapende diertje was er niet op
gesteld gestoord tc worden; het klemde,
zich aan Suusjo vast, en legde een zacht
pootje in haar hand.
„Ze sohijnt al van je te houden," zei de
dame, „en is mij zeker al vergeten. Zou je
haar misschien willen houden?" vroeg ze,
met een glimlach. „Ik zie, dat ze al aan
jo gewend is; ze wil mij niet eens meer
aankijken."
„Mag ik het werkelijk heelemaal hou
den?" riep Suusje uit met een blos van
blijdschap en toen zij de dame aankeek,
met een gelukkigen glimlach op haar lief,
bruin gezichtje, dacht deze, dat zij nooit
zulk een aardig tooneeltje gezien had en
het kleine witte poesje, draaide zich in zijn
slaap spinnende om.
„Pas maar goed op poesje,- kindlief, zij
zal zeker veel van je houden," zei Suusje's
nieuw© vriendin, terwijl zij het hoofdje van
het kleine meisje optilde en de roode
wangetjes kuste.
Onnoodig te zeggen, dat Suusje heel goed
zorgde voor haar poesje, dat met den dag
mooier en speelscher werd.
Onderlinge Correspondentie.
Ik heb een klok van de Monopol-thee
daaraan ontbreken de nummers 6, 9, 10, 11,
12. Wie ze mjj stuurt, krijgt daarvoor in
ruil dennramers 2, 3, 4, 5, 6, 7 of 8 of voor
elk nummer twee zomerplaatjes.
Mijn adres is: Cornelia van der Lee,
Bronckhor^tstraat 61, Noordwijk-Binnen.
Hartelijk dank aan allen, die mij het zo-
morplaatje 23, jonge kieviten, toezonden.
Bertha Bijtel.
Ik bedank al degenen, die zoo vriende
lijk waren mij de ontbrekende lenteplaatjes
toe te zenden.
Mocht er iemand nog nummer 132, den
nen, te missen hebben, dan is mijn album-
compleet.
Mijn adres is: Willy Stadhouder, Zoe-
terwoude, Hoog© Rijndijk 203.