HOENDERS. Het zoete Parijs. HHB-—HB leden het sijn er niet minder dan 2400 een jaarlijksche contributie van 192 gul den betalen. Zeer beroemd is de „Bath Club", waarvan ook heeren lid (kunnen wor den en die op het oogenblik uit 1600 dam mes en 400 heeron bestaat, die allen dolle liefhebbers van zwemmen zijn. Het jaar- lijkseh inkomen van deze club bedraagt 360,000 gulden en er zijn 115 employés bij werkzaam. Wat de finlrichting der club-locaJitedten betreft: de bouw en de inrichting van do „Travellers' Club" heeft 600,000 gulden gekost. Voor de inwendige inrichting en de meubileering van de „Empress Club" .werd niet minder dan 1,200,000 gld. uit gegeven. In al deze vrouwenclubs wordt harts tochtelijk gerookt. Eenige jaren geleden werd te Londen onder voorzitterschap van de hertogin van Leeds de „Ladies' Athe naeum Club" opgericht; een club, waar van de leden de verplichting op zich h- ben genomen, altijd en overal een t.i stilzwijgen te bewaren. Maar deze zonderlinge bepaling is nog niets, vergeleken bij de buitensporighe den van sommige vrouwenclubs in Ameri ka.. Ongeveer aoht jaar geleden werd te New-Yoi<k de „Club cler dames in knie broek" opgericht. Be loden der club had den de verplichting op zich genomen, blauwe hemden en blauwe pantalons te dragen. Te Chicago richtte men kort daarna de „Club der pijprookstera'op, waarvan de leden iederen dag eon respectabel aantal pijpen moesten rooke'n. En te San-Fran- cisco bestaat een club, welker leden zich verbonden hebben, onder bepaalde omstan digheden gewelddadig een einde te maken aan haar leven. Dat deden in 1904 bijv. drie harer leden, allen voorname, ongehuw de dames: miss Clark, miss Waldorf en miss Page, kort na elkaar. Deze gebeurte nis baarde destijds in de Vereenigde Sta ten groot opzien. Te vreemder zijD deze dingen, als men in aanmerking neemt, dat men juist in Ame rika nogal streng optreedt tegen alles, wat in strijd is met de goede vormen. Zoo zijn nog onlangs tweo verboden uitgevaar digd, beide tegen de vrouwen gericht. Het. eene verbod betreft het rooken in het open baar, het andere do.. enkels. Do en kels der jongedames hebben namelijk het schaamtegevoel der Now-Yorkscbe macht hebbers gekwetst. Vroeger lieten de jongedames op de pen ny-booten van Staten-eiland zonder verde re voorzorgsmaatregelen zich de schoe- uen in do kajuiten poetsen door „shine- boys." Schaamteloos stelden zij daarbij haar enkels ten toon en hier en daar kwam onder den witkanten zoom van den onder- rek ook een sierlijk gevormde kuit te voorschijn. En blozond zagen dat de New- Yorkscho heeren. Thans is het anders ge worden. Iemand heeft er over geklaagd; en thans moeten de schoenpoetsers groote klampen bij zich hebben, waarmee zij den rok van de betrokken jongedame vast aan het been bevestigen, aldus iedere beziens waardigheid voor het oog van het publiek verbergend. Met het andere verbod heeft het stadsbe stuur van New-York een gedeelte van het schoone geslacht, dat tot dusver geëmanci peerd genoeg was, om evenals de heeren cp straat tabaksrook in de lucht te blazen, een leelijke poets gebaJkken. De Board of Aldermen, de gemeenteraad van New-York, heeft do betreffende verordening vastge steld in verband met het feit, dat het roo ken van sigaretten door vrouwen in de straten van New-York zoo algemeen werd, dat er een sterke protestbeweging tegen ontstond. De tegenstandsters der nieuwe verordening zijn voornemens te trachten ze ongeldig te laten verklaren als zijnde zij in strijd iuct de grondwet der Unie, die do persoonlijke vrijheid waarborgt. Het hoenderras vindt men tegenwoordig over geheel de wereld verspreid. Oudtijds kwam het hoen vooral voor in Perzië en in Indië. In de Oosteflsche landen was het dier een voorwerp van bijgeloof. Uit West Azië is bet naar Griekenland overgebracht- In de wetten, gegeven om de overmatige weelde togen te gaan, werd, vóór den der den Punischon oorlog, met strenge straffen verboden meer dan één hoen te gelijk op tafel te hebben. Ook werd verboden om hoenders te mesten en, om dit gebod fee ontduiken, mestte men toen voor bet ver volg alleen hanen. Uit Griekenland werd het hoen in Italië ingevoerd. Buiten Perzië heeft Dampierre dat gevogelte in het wild aangetroffen op de eilanden Paulo-Cordor en op die der Groene Kaap. Gemilli Careri verbelt, dat hij het op de Philippijnsche eilanden heeft gezieq. Lecbennault beweert, dat ecnigo Indische eilanden die soort van hoenders bezitten, welke men aldaar „Bankiva" noemt en juist diegenen zouden zijn, welke onze huiskippen zijn geworden. Al onze hoenders zullen wel afstammen van een soort, in Indië geleefd hebbend en waarmede het thans nog in Achter-Indië levend Bankiva-hoen na verwant is. De wouden van Java zijn door deze die ren bewoond; zelfs worden zij in de woes tijnen van Guyana gekweekt. Welke ook de oorspronkelijke luchtstreek moge geweest zijn, schijnt het, dat de Oude Wereld, van China tot aan de Groene Kaap, en van den Zuider-Oceaan tot aan de Noonrdzee, dit gevogelte veel vroeger dan de Nieuwe Wereld heeft bezeten. Marmontol verzekert, volgens Coreal en Pater Charlcvaix, dat het hoen in geheel Peru, voon deszolfs overmeestering, onbe kend was, en dat meer dan dertig jaar zijn noodig geweest om het in dit land te ge wennen. Coreal zegt, dat het hoen door do Spanjaarden in Brazilië is overgebracht; dat het voor de Brazilianen een zoo onbe kende vogel was, dat deze gedurende lan gen tijd zich daarmede niet wilden voeden en dat zij de eieren als vergift aanzagen. Julius Cesar verhaalt eveneens in zijn krijgsgeschiedenis, dat do bewoners van het tegenwoordige Engeland slechts weinig hoenders hielden en dan nog alleen als sier- vogels, die nooit gegeten werden. Bij onze Germaansche voorvaderen moet het hoen reeds tamelijk vroeg zijn inge voerd. Bij de oude Germanen was de haan vooral gewijd aah het vuur. Zeer waar schijnlijk stamt dan ook daarvan nog onze spreekwijze: „Den rooden haan op het dak zetten", voor: den brand er in steken. Nog bestaan in vele landen oude gebruiken, op hanenvereering berustend, benevens op ver schil in kleur, rood, wit of zwart. Wij den ken hierbij aan het Russisch gebruik om bij de begrafenis van een hoog heerschap een haan en een hen te slachten. Met diezelfde vcreering staat ook onge twijfeld in verband het verbod, bijvoorbeeld in het Oud-Indisch Wetboek, kippenvleesch te eten, wat men, eigenaardig genoeg, ook in Britannië vond. Eerst onder Karei den Groote werd op krachtige wijze do hoenderteelt aangemoe digd. Hij bezat vele groote boerderijen, waarvan liij de exploitatie regelde. Ten opzichte van de pluimveeteelt beval hij, dab op elk groot landgoed 50 hoenders en 20 ganzen mochten worden gehouden, op klei nere landgoederen 50 hoenders en 12 ganzen, De kloosters en gestichten in die tijden hebben ook zeer veel gedaan tot verbreiding van de pluimveeteelt. Do kronieken der Middeleeuwen deelen ons mede, dat men bij dc gTOote maaltijden groote menigten van vogels at, in velerlei soorten en in velerlei vormen voorgediend. De pluimveeteelt was toen zoo uitgebreid, dat er soms overproductie van was. Anders is het bijna niet tc verklaren, hoe men soms ontzaglijke hoeveelheden hoender- eieren voor heel wat anders dari spijze, bijvoorbeeld voor het maken van metselwerk gebruikte. Uit oude rekeningen bijvoorbeeld blijkt, dat de beroemde steen en brug van Praag, die, niettegenstaande haar hoogen ouderdom nog heden zoo hecht is, gemetseld werd met kalk, die men met hoendereieren had klaar gemaakt. Van sommige groote oude Duitsche torens wordt hetzelfde verteld. De Zuidelijke zoowel als de Noordelijke landstreken leveren soorten hoenders op, Waarop de landen van gematigde lucht streek zich naijverig zouden toonen. IJsland en Zuid-Amerika bewijzen ons, dat 't hoen onder alle luchtstreken kan leven. Men zou het niet gelooveo, maar op do menu's dezer stad, wier aantrekkelijkheden terecht door iedereen geprezen worden, hebben de zoete spijzen nooit een groote rol gespeeld. Niet, dat de Franschen, met name de Parijzenaars, voor het aanneme lijke van zoete spijzen niet ontvankelijker zouden zijn. Het ligt aan de geheele con- Betnvatievo richting van hjet Parijocbe le ven, dat in alle vraagstukken van per soonlijken smaak, wonen, eten, vormen, se dert eeuwen dezelfde idealen bewaart. Zoo kende men sedert onheuglijke tijden m de restaurants de timhales, de sorbet-achtige ijssipijzen, de gesuikerde en gevulde omelet ten, bepaalde soorten koeken en vruchten- taartjes; maar daarmede stelde men zich tevreden. De afwisseling wae niet groot, de rijkdom op verre na niet te vergelijken met dien, welken de OostenrijLsohe keuken in het eindelooze getal harer meelspijzen van de vroegste tijden af de zoetigheid- minnende wereld heeft aangeboden. Tegen de Oostenrijksche keuken moet elke andere keuken in Enropa het afleggen. De meest volmaakte Parijsche patisserie maakt ver geleken met een Weener banketbakkerszaak een armzalig figuur. Maar Parijs heeft haar zwakke zijde in gezien. Sedert tien a twintig jajar kan men een veroveringstocht der Weener meelspij zen in Parijs gadeslaan en telkens .winnen zij meer veld. Weener bakkerijen (boulan- geries viennoises), die het klein gebak aan de Pa/rijzenaars leveren, zijn er altijd in Parijs geweest; er zijn er nu vele honder den, esn welke aristocratische rol zij spe len, kon men hieruit zien, dat zij voor, het grootste deel bij de laatste bakkers- staking niet medededen en zich zoo on- proletarischj mogelijk gedroegen door na melijk in het geheel niet te staken. Maar nu heeft ook de meelspijs haar roemrijken intocht in de hoofdstad van Frankrijk ge houden. Op de groote boulevards zijn res taurants, waar men naast het café vien- nois de „Linzer Torte", „Sacher Tortd" in de oorspronkelijke gedaante vindt. Men vrage echter niet naar de spijzen. En bij Rumpelmeyer (spreek uit: ruempelmeijère) in de Rue de Rivoli zitten tusschen vijf en zeven uren de elegante Parisiennes, drinken thee en slikken de fijnste Weener meelspijzen en vertellen over haar mede- men schen even zoete dingen als zij fcot zich nemen. De „krapfen viennois" blinkt ons in de spiegelruit van bijna eiken bakkers winkel tegen. Er valt dus niet aan te twijfelen: de Weener meelspijs dis bezig Parijs fee ver overen. In de plaats van hun karakter- looze zoetigheden voeren de Parijzenaars daarmede in hun eigen belang een degelijk voedsel in, dat den vindingrijken geest van Bobeemsehe en Weener keukenprinsessen onsterfelijk heeft gemaakt. Heb spreekt vanzelf, dat de Duitschers dit feit met vreugde begroeten in het belang van die toenadering tusschen den Germaanschen en den Franschen geest, waaraan al zoo veel (drukinkt geofferd is. Zou men nu eindelijk eens inzien, dat al le enquêtes bij professoren, musici en an dere slechte diplomaten niet zooveel waard zijn als een half dozijn Weener meelspijs- restaurants of Berlijnsche banketbakke rijen met appclkoeken en slagroom, die men midden in Parijs opricht? Op het punt van smaak moeten dc vol ken elkaar ontmoeten, anders zullen allo andere middelen er niet toe leiden, hen aan elkaar te gewennen. Yan oudsher heb ben do Parijzenaars voor al het Oostenrijk- scho, voo<r Weenen vooral in kwesties van beschaving, een buitengewone voorliefde gehad. Geheel in tegenstelling met het Duitsche noorden, waarmede voor hen de „barbaren-wereld" begon. Zal dat anders worden? vroeg een Duitsch blad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 16