Muziektoestauden. Wmterwoningen van Eskimo's, In de wereld der Duitsehe muzikanten heerschen treurige toestanden. In een het vorige jaar verschenen brochure zegt dr. H. Waltz: „Met uitzondering van eenigo duizenden bevinden zich tegenwoordig de orkestmuzikanten in den ergsten nood". Die eenige duizenden zijn natuurlijk de leden der groote orkesten, al dient hierbij opgemerkt, dat ook bij deze orkesten de betaling over het algemeen niet schitterend ia. Zelfs in de groote steden blijven de sa larissen dikwijls beneden peil, terwijl in de .kleinere steden de leden der opera-orkesten nauwelijks 48 of 60 maandelijks kunnen verdienen, waarbij dan nog de gedwongen ,iZomervacanties in aanmerking dienen te worden genomen. Erger nog natuurlijk is het gesteld met de leden der orkesten van lageren rang, ,met de kapellen, die in caié-chantants, in koffiehuizen cn bierhuizen het publiek moe ten vermaken, en het ergst wel zijn er aan toe de losse muzikanten, die niet tot een vasten troep behooren, maar spelen waar zij op zeker oogenblik arbeid kunnen vin den. Vooral in de grootere steden schijnen tal van dergelijke „losse" muzikanten te zijn, die elkander een moordende concur rentie aandoen. Een vakvereeniging van muzikanten te Berlijn stelde eens naar den 'toestand dezer lieden een onderzoek in, en toen bleek» dat van 66 losse muzikanten 28 pCt. niet eens een maandelijksche verdien ste van f 30 hadden, en dat 44 pCt, het niet tot f 36 per maand konden brengen. Het aanbod overtreft verre de vraag. En oorzaak van dezen overgrooten toevoer van vakgenooten zijn weer de „Musikgeschaf- te", met hun leerlingkweekerij. De muziek wordt hier geëxploiteerd als een gewoon handwerk; allerlei lieden mannen van het métier, maar ook koffiehuishouders e. la. stichten opleidingsinrichtingen en ne men leerlingen aan, die in de meeste ge vallen slechts dienen om den „meester" aan goedkoop© werkkracht te helpen Van 'opleiding is hier gewoonlijk geen sprake; leerlingen worden zoo ver gebracht, dat zij een plaats in het „orkest" spelende op bruiloften en andore gelegen- hit den kunnen innemen en moeten daarmee tevreden zijn. Sommige van deze inrichtingen zijn geheel op handwrrke-s- leest geschoeid en ook hier dient dus do leerling, zooals bij vele meesters in andere bedrijven, voor een groot deel als hulp voor de huisvrouwandere inrichtingen zijn meer fabriekmatig ingericht. Daar heeft men leerlingen en gezellen, die bei den bij den directeur inwonen. De „ge zellen" vormen do gocdkcope leerkrach ten, de leerlingen echter zijn het gcwicn- .tigste bestanddeel der kapel en in verre- .weg het grootste aantal. Er zijn kapellen, waar op 50 leerlingen één onderwijzer komt. De leerlingen leveren de goedkoope 'arbeidskracht, welke men noodig heeft. Op muzikale kennis komt het niet aanbij de uitvoeringen, waar deze kapellen mee werken, wordt meer op de kwantiteit dan op de kwaliteit der uitvoerenden gelet. Het geheele bedrijf is op de goedkoopste wijze ingericht en zoldert, keukens en kelders dienen als schoollokalen. Slecht gehuis vest en slecht gevoed, moeten dc halfwas sen jongens hard werken; arbeidstijden 'van veertien en zestien uren per dag zijn niet zeldzaam. En ook nachtwerk komt uit den aard der zaak herhaaldelijk voor. Hoe weinig tijd er dus voor eigenlijke oplei ding overblijft, is wel duidelijk. En spoe dig genoeg blijkt het den leerling dan ook, dat hij eigenlijk niet om te leeren is aan genomen. Reeds de keuze van instrument wordt den leerling niet vrijgelaten. Fij moet het instrument bespelen, waaraan de kapel be hoefte heeft. Neiging of aanleg spreken hierbij niet mede. De zaak is alleen, den jongen man zoo spoedig mogelijk zoo ver te brengen, dat hij mee kan spelen; eu daarbij komt het, zooals een leerling zei, er niet op aan „of ik zuiver speelde en de juiste noten; hoofdzaak was, dat ik niet uit de maat kwam." En daarop wordt de jongen spoedig genoeg gedrild. Zoo zen den jaar op jaar deze „muziekscholen" honderden volslagen onbekwame muzikan ten do wereld in; muzikanten, die nog niet eens bekwaam genoeg zijn om als recruut bij de militaire kapellen te worden aan gesteld. En deze lieden drukken „doordat zij steeds tot allen arbeid bereid zijn, de loo- nen en gages van de orkestmusici tot een soms ongehoord laag peil." Zij sleepen ook de geschoolde en ont wikkelde musici in de ellende mede., Loterij-boffers. De hoogste prijs der Franscho „loterie do la Presse", een half millioen francs, is don burgemeester van een kleine plaats in de Hautes Alpes te beurt gevallen, en men verhaalt bij deae gelegenheid enkele aar dige anekdoten, over de wijze, waarop de kleine luiden, wien de fortuin toelacht, hun geluk opnemen. Zelfs de winst in de loterij beteekent, naar het schijnt, geen on gemengde vreugde. Toen men den werkbaas van een gieterij in Amiens, dïe 100,000 francs gewonnen had, den volgenden dag naar zijn gewaarj wordingen vroeg bij de ontvangst van de heuglijke tijding, zuchtte de eerlijke man diep en wist slechts te antwoorden: „Ach ja, ach jailk heb den heelen dag nnfcs kunnen eten." De kapper Pontefc beproefde later zijn indrukken te analyseeren. Hij vertelt, dat hij eerst buitengewoon verward was en dat allerlei tegengestelde gevoelens in hem om den voorrang kampten, bezorgdheid, schrik, onrust en vreugde. Alles wèl be schouwd was ik niet gelukkig, maar den volgenden Ikeer, hoop ik, zal ik er meer aan gewoon zdjn. De houder van een klein koffiehuis in St.-Florentin ontving zijn 100,000 francs met zeer gemengde gevoelens a sprak dag in dag uit van de nadeelen van dit geluk. „Het geluk brengt veel benijders voort," placht hij te zeggen, want hij vreesde, dat, tcD gevolge van zdjn winst, zdjn café niet meer bezocht zou worden. Een andere gelukkige, een laag beambte in Marseille, die een half millioen gewon nen had, schikte zich heel gelaten in zijn lot. Toen zijn vrienden kwamen, om zijn gezicht te zien, vonden zij de gewone phleg- matie/ke kalmte. „Het moest gebeuren," meende hij bedaard. „Ik heb in de loterij altijd geluk gehad." Interessant is het te onderzoeken, wat de gelukkige winners met de hun onverwacht te beurt gevallen sommen plegen te begin nen. Het is lang niet altijd het geval, dat de gelukkigen zich dadelijk met weelde omgeven. De verwarring van het eerste oogenblik wordt spoedig door verstandig overleg gevolgd. Een omnibus-koetsier trok eenigen tijd geleden den hoogsten prijs. Al zijn ken nissen verwachtten, dat hij dadelijk zijn bok verlaten zou. Maar de man werkt rus tig door. Verbaasd ondervragen hem zijn kennissen. „Ik heb uitgerekend, dat de 100,660 franc3 mij minder zouden opbren gen dan mijn werk; dus ik wer^." Hij zit tegenwoordig nog op zijn bok. Andere gronden waren het, die den ouden visscher Francois Isnard uit Mar seille bewogen niettegenstaande de gewon- Den 100,000 zijn beroep te blijven uitoefe nen. „De gewoonte, ach ja, de gewoonte," sprak hij peinzend, wanneer zijn verbaasde collega's hem ondervroegen. Met dezelfde gelijkmoedigheid wijst een Laag staatsambtenaar, d ien djo loterij-go din toelacht, den raad van zijn vrienden af. „Och kom," bekent hij openhartig, „we werken toch niet veel op het bureau." Maar niet allen zijn zoo bescheideneen kleine winkelier in Montargis wint een half millioen. Hij laat dadelijk een nieuw huis bouwen; en trotsch prijkt tegenwoordig aan den gevel van het gebouw het op schrift: „Mijnheer Piedouche won den 25sten Januari in de loterij 500,000 francs en liet daarom dit gebouw oprichten sis zijn woning." In „De Aarde en haar Volken" wordt het een en ander meegedeeld over de resultaten van Roald Amundsen's tocht door dc Noord westelijke Doorvaart. Wij ontleenen daar aan het volgende over de winter- en zomer- hutten van sommige Eskimo's: „Alle stammen, waarmee Amundsen in aanraking is gekomen, waren jagers en vis-! scher8 en woonden in den winter op andere plaatsen als des zomers, zoodat men hen nog niet tot do volken met vaste woonplaat sen kan rekenen. Hun trekwegen hóuden- verband met de gangen van het wild, dati ze jagen. Voor de overwintering gebruiken ze in het algemeen Lage hutten van aarde, met ovenachtige ovcrwelving in het midden en een ingang, bestaande uit een 10 tol 15 meter Lange buis van maar weinig vooj ten hoogte en ter beschutting tegen koude meestal met een hoek aangelegd. Onmis kenbaar is bij den bouw van die winterwo- ningen het voorbeeld gevolgd van sommige arctische dieren, vooral van bever en pool-; vos, terwijl ook de binnenstoffeering vanj zulk een woning met moswanden en warme j ligplaatsen aan een daesenhol doet denken. De zomerhutten zijn wat weeldiger in-( gericht. Amundsen heeft zich de moeite gegeven, een volledig zomerkamp van deze soort naar Noorwegen mee te voeren, en in de tentoonstellingzalen van het Museum^ in Christian ia heeft dat terecht de eere-( plaats gekregen. Het geraamte van de hut; bestaat uit walvischbeenderen met een ron-| de opening bovenin voor den rook. Allo, wanden zijn met rendier vellen overtrokken en ook de bodem is bedekt met de harigo pelzen van pooldieren, met uitzondering van het midden, waar de met zorg gerang schikte steenen den haard vormen. Het kookgerei is van steen, een soort van grijze steen, die op Boothia Felix voor komt en ,die nogal vettig is en niet moei lijk te bewerken. Ook de onontbeerlijke traanlamp wordt van dat materiaal ver vaardigd en brandt met pen uit mos ge vlochten pit. De vorm lijkt als bij zooveej primitieve lampen op de lampje© uit den Romeinschen keizertijd, waarvan zoovele bij de opgravingen van Pompeji en elders voor den dag zijn gekomen. Amundsen heeft veel moeite gedaan, om van de techniek der Eskimo's, waardoor' ze hun booten en kleedingstukken en wa tervaten waterdicht maken, eenig denkbeeld te krijgen. Daar door eenvoudig aan een- j naaien der vellen de aanhechtingsplaatsen1 niet waterdicht zouden zijn, cn daar zoj geen machines kennen, moest het dichten' op bijzondere manier geschieden. Een be vriend hoofd heeft dat Amundsen eens prac-' tisch getoond. Een van zijn vrouwen liet hij een stuk van een zeehonddarm met bloed vullen en dat stuk ging in den mond van den man en werd er ijverig gekauwd. Na eenige oogenblikken was de massa gelijkmatig taai geworden, waarna de man er een pas gestikten naad mee bestreek, die daardoor met een glanzend vernis zich bedekt?, en al spoedig volkomen droog was. De op deze wijze gedichte voorwerpen zijn onveloofe- lijk sterk en hebben een weerstandsvermo gen, dat in elk opzicht de met vischlijm en dercelijke dingen gelijmde voorwerpen over treft." Hoe snel groeien onze nagels? Een geleerde heeft dit eens bij zichzelf na gegaan. Op den nagel van zijn linkerwijs vinger maakte hij aan den bovenrand van het halve maantje een teeücn; dit teeken lag 11 mM. van de nagelpunt af. Hij kon dus nagaan, wanneer zijn nagel „vernieuwd" zou zijn. Dit duur-.c in den winter 102 da gen, in het voorjaar 95 dagen, in den zo mer 88 dagen en in den herfst 94.5 dagen. Ongeveer in drie maanden dus ziju onze nagels, die wel even hard zullen groeien als die van den professor, vernieuwd en ze groeien ongeveer 4 mM. per maand cn wel; sneller naarmate het jaargetij warmer ia.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13