Anekdoten. FEUILLETON. Onder den grond. Een wonderlijke reiziger. Nieuwe Raadsels. weg naar de Kikkerstraat, op hetzelfde oogenblik dat het kleine meisje mij ver zocht haar terecht te helpen en in de duisternis hadden broer en zuster elkaar niet herkend. Welk een blijde ontmoeting, die niettemin vermengd werd met droef heid, toen zij zioh den tijd herinnerden, waarin zij altijd samen waren. En nu, dank zij de inlichtingen van den werkman, die evenals ik dit aandoenlijk tooneeltje had gadegeslagen, konden wij de kinderen, innig-gelukkig samen zien wegs tappen. Willem droeg het zware pak voor haar, maar vóórdat zij van ons afgingen, be dankte Marie mij eerst met haar allerliefst glimlachje voor mijn vriendelijkheid" zooals zij zioh uitdrukte. Vriendelijkheid! dank! wat had ik eigenlijk gedaan? Groo- ter diensten, die ik meermalen bewezen heb, brachten mij niet den minsten dank aan en nog lang daarna herinnerde ik mij het alleraardigst meisje, dat zoo treurig bij mij kwam en mij eenige oogenblikken later zoo vroolijk weder verliet. Ingezonden door „Rozomonde." Ve r we n d. Boschwachter tot een jager, die voortdu rend misschiet: „Mijnheer is vandaag niet gelukkig Jager: „Och, dat is heel natuurlijk. Ik kom pas van de olifanten jacht in Afrika, ik kan die kleine dingen niet zien." Ingezonden door Masje Reyneveld, te Voorschoten. Op de wandeling. Marietje: „Mama, ik kan niet meer voort; ik heb een steentje in mijn schoen." Mama: j,^u, ga dan maar even op die bank zitten en trek je schoen uit." Marietje„Ja, maar ik weet niet in wei keu het zit T' Ingezonden door „Muurbloem." Be Hoofdzaak. Een troep negers zat op een steiger te visscheD, toen een van hen, een jongen van een jaar of tien, in het water viel. De knaap kon niet zwemmen, maar ofschoon er een sterke stroom liep, sprong er een oude neger in het water en bracht den jongen met veel moeite op het droge. Toen de oude man weer op den steiger klom, snelde een omstander op hem toe, drukte hem de hand, terwijl hij uitriep: „Edele man, je hebt iets gedaan, dat ons allen beschaamt." i) I. Ouderloos. Op de bovenste verdieping van een der fferkliedenwoningen te Mont-martre (een voorstad van Parijs), bevond zich de jonge Andreas Clement alleen in het kleine ver trekje, dat hij vroeger met zijn vader had oewoond, en liet zijn droevige blikken over de naakte muren gaan. Men kon op zijn slim gezichtje de sporen van een groote smart ontdekkenop zijn «vangen zag men tranen en telkens bleven zijn oogen rusten op het bed, waarop Jacques Clement drie dagen geleden, den laatsten adem had uit uitgeblazen. Met een bezwaard hart dacht de .eertienjarige knaap aan het verleden terug, aan het heerlijk leventje dat zijn vader hem had bereid en waarbij deze getracht had bij hem de moeder te vervangen, die eenige dagen na zijn geboorte was overleden. Hij zag hem nog voor zijn werktafel zit ten, bezig met mooi kunstig speelgoed te maken; hoezeer had hij hem toen bewon derd I „Ja, haas," was het ontnuchterende ant woord, maar die jongen had al het aas in zijn zakl" Ingezonden door M. van Wageningea. W a t e r. Een. schooljongen moest een opstel ma ken over water. Hij kweet zich als volgt van die taalk. Om te beginnen verdeelde 'j het water in vier soorten: zee-, pomp-, regen- en so dawater. „Water is," ging hij voort, „voor onder scheidene doeleinden nuttig. Zeelui maken er gebruik van om te varen, leegloopers om te hengelen en de zneeste menschen om er niet in te baden. Maar het opmerkelijkst is", 200 eindigde hij, „niemand zou een drenkeling kunnen redden, als er geen water was om hem er uit te halen!" Ingezonden door „Roodkapje." Generaal Nicolls uit Nieuw Orleans in Noord-Amerika, een dapper strijder, die in den strijd een been en een arm had ver loren, hield veel van grapjes. Zoo vertelde hij gaarne de volgende geschiedenis: Toen ik eens in een hotel to Mobile was, was een negerjongen aangewezen om mij als kamerknecht te bedienen. Toen mijn bagage was ontpakt en de bediende mij ge holpen had bij het ontkleeden, zei ik: „Nu, Sam, doe mijn been af." Sprakeloos staarde de neger mij aan, maar verroerde geen vin. Ik schroefde daarop het kunstbeen los en legde het heel voorzichtig weg in het lederen fou- draal. „Boe mijn arm af," vervolgde ik. „Genade, genadegilde Sam, bleek van ontzetting, „ik heb nog nooit in mijn le ven den arm van een heer afgedaan „Je bent een handige bediende," zei ik; „niets is gemakkelijker dan te doen wat ik je vraag." Meteen deed ik. den arm af en legde dien bij het been. Baarop stapte ik in bed om te gaan slapen. „"Wacht even, doe nog even mijn oog uit, dat is gemakkelijker voor me Maar Sam bleef hulpeloos met zijn rug tegen de deur staan, in doodsangst voor dezen vreeselijken gast. „Sam, neem mjjn hoofd af," zeide ik ten slotte. Dat was te veel; de ongelukkige neger rende de trappen af en snelde naar het kantoor, niets anders roepende dan: „Help, help! De mijnheer van No. 43 neemt zichzelf heelemoal uit elkaar!"- Jacques was een ontwikkeld werkman en vervaardigde inderdaad allerlei mooie voorwerpen, die hij steeds voor een goeden prijs aan de magazijnen kon verkoopen. Maar op zekeren dag begon hij te hoesten; hij beweerde dat het niets dan een ver koudheid was en weigerde een dokter te nemen. De hoest werd evenwel erger, en matte hem zoozeer af, dat hij soms uren achtereen niet werken kon. Toen werd hij eensklaps ernstig ongerust, beefde bij de gedachte aan de toekomst van zijn zoon en raadpleegde een geneesheer. Het was te laatNiets kon de verwoestingen, die dc vreeselijke ziekte reeds had aangericht, meer tot staan brengen. Weldra kwam de armoede de plaats van welvaart innemen en toen de handwerks man niets meer kon uitrichten, kwam er ai spoedig broodgebrek. Hoe ontzetttend droevig deed het den ijverigen man aan, als hij telkens een stuk huisraad naar de bank-van-leening moest brengen, ten slot te zelfs zijn gereedschap. Zijn meubelen, mooio stevige stukken, die hij zich vroeger langzamerhand had kunnen aanschaffen, door zuinigheid en vlijt, o, hoe was hij daaraan gehecht geweest. En dan dat kostbare gereedschap, de draaibank, de boormachine, de vijleD, ja zelfs de kleine motor, dien Jacques zelf had uitgevonden en die hem zooveel dien- 1 Ingezonden door „Doornroosje." I. Een raadsel Hot geheel is de naam van een raadsel- vriendinnetje eu bestaat uit acht letters. 3 6 7 8 is niet wijd. 4 5 6 is een meisjesnaam. 1 6 is het tegenovergestelde van. neen. 5 2 3 is het tegenovergestelde van dik. 4 6 7 zegt een ezel. 1 6 3 is een jongensnaam. Ingezonden door Corrie Hozee. II. Mijn geheel bestaat uit zeven letters en is een pronkstuk. 4 5 8 is niet dilk. 17 3 wordt op school gebruikt. 2 6 is een 'maat. Ingezonden door Pieter de Wit. lil. Neem uit elk der zinnen een iwoord, die te zamen één spreekwoord vormen. Toen Karei viel, zei Anna: Eigen schuld, Kareltje. Het huisgezin zat om den haard ge schaard. Jan is wel eens ondeugend. Goud is een kostbaar metaal. De waard van het dorp is een goede man. Ingezonden door „Waterlelie."- IV. 7 9 8 10 ligt over de rivier. 7 5 6 bevindt zich aan ieder huis. 1 8 10 is des zomers een lastig dier. 1 2 3 4 6 6 heeft ieder mensch. Mijn geheel is een plaats in Zeeland. Ingezonden door „Woudlelie." V. Eén vindt men altijd in een boot, Doch nimmer in een schuit; Twee ziet men immer in het brood, Bie het vleesoh steeds buiten sluit; Drie treft men nimmer bij een paard, Maar altijd bij een koe; Vier niet in turf, maar wel in haard, Ook brandstof komt haar toe. Vijf hoort voorzeker bij een man, Maar past niet bij een vrouw. Ik wil nu zien, wie 't raden (kan, Wat plaats in Brabant ik hebben wou. Be beginletter is B. sten had bewezen bij zijn arbeid, dat alles had langzamerhand denzelfden weg moe ten opgaan. Zijn vader rustte nu op het kerkhof en in het vertrekje, dat vroeger zijn werk plaats was geweest, was niets meer aan wezig dan twee bedden en de werkbank, waarop zich nog eenig onafgewerkt speel goed bevond. Ook daarvan zou hij zelfs afstand moe ten doen en het te gelde moeten maken om de huishuur te betalen. Eenzaam en alleen, zonder eenige hulpbronnen, wilde het kind, evenmin als vroeger zijn vader, den bijstand inroepen van zijn familieleden. Gedurende zijn ziekte had Clement hen nooit met zijn armoede in kennis willen stellen, daar hij zeer goed wist, dat zij zelf geen overvloed hadden. Zijn broeder Cesar, die in de steenkolenmijnen werkte, verdiende zoo weinig. Diens eenig kind, zijn dochter Clotilde, die achttien jaar oud was, werkte eveneens in de mijnen en verdiende met zwaren arbeid anderhalven frank per dag, zoodat do moeder zuinig moest huishouden om rond te komen. Jacques kende geen andere bloedverwan ten en daarbij meende hij, dat er nog kans op genezing bestond. Binnen enkele dagen zou hij beter zijn en men zou eens zien, welke wonderen er dan uit zijn handen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 10