•°(®i VOOR DE JEUGD i 4 e5s 6r- ^11^ f leiDSCH DAGBIAD •d kiv. No. v&vie Woensdag* 12 Februari. Anno 1908. iv. ^•2 g 1 1 2 2 1 0 0 2 a 0 4 1 04 1 4 0 1 0 1 2 1 2* Jan en zijn hond. De wraak van de slaven. Jan had een mooien grooben hond van zijn oom gekregen en van tante een sleetje óv bij. Het liep tegen den winter en Jan had een tuig voor Caro geknutseld, waarmee nij hem voor de slee wilde spannen, want als er flink sneeuw lag, was het dier sterk genoeg om hem en zijn zusje voort te trek ken. Het werd Kerstmis en-het sneeuwde er duchtig op los. Caro werd voor de slee gespannen om zijn eerste proeve als trek dier af te leggen. Hij hield veel van J an en Eva, maar het beest had nog nooit in een •gareel geloopen, het trekken was hem vreemd en toen hij een paar stappen ge daan had, bleef hij eenvoudig stil staan en yerkoos niet verder te gaan. „Wat een stoute hond, riep Jan, wacht ik zal hem leeren om ongehoorzaam te zjjïfï" Met een stapte de achtjarige krulle- bol uit de slee, brak een tak van een boom af en liep toen boos op Caro toe om dezen een duchtig lesje te geven. Het was de eerste maal, dat Caro slaag kreeg en dit maakte het anders zoo zachte, geduldige dier nijdig. Woest blaffend sprong hij eerst in de hoogte en toen zoo onbesuisd weg, zonder aan het sleetje te denken, waarvoor hij gespannen was, dat dit omkantelde en kleine Eva huilende en gillende in de sneeuw terecht kwam. Caro was intusschen snel weggeloopen jmet de slee achter zióh en in een oogwenk jUit het gezicht verdwenen. Jan was met beschaamde kaken naar Eva gesneld, haci haar gekust en getroost en daarna met .feaar naar huis gestapt. Stil sloop hij daar na naar de speelkamer om zoo mogelijk moeder to ontwijken, die al spoedig aan zijn gezicht zou zien dat er iets haperde. Toen hdj een uur later in den stal ging kijken of Caro reeds was teruggekeerd, vond hij dan hond in een hoek liggen, maar zonder slee. Blijkbaar was het dier bang voor nog meer slaag, want hij keek Jan met angstige blikken aan. Caro scheen in- tusschen te gevoelen dat hij in zijn verzet te ver was gegaan. Een poos daarna kwam vader thuis en j vroeg wat er gebeurd was, daar hij wel op een kwartier afstand van hun woning do slee in de sneeuw had gevonden met Let ge- I scheurde tuig van Caro. Kleine Eva, die ter doge bij de pinken was, deed het woord en vertelde de geheel© geschiedenis. „Wel, wou jij een dier met slaag en hard- !heid temmen?" vroeg Jan's vader, „neen, jongetje dat gaat zoo niet. Ik wed dat jo van Caro den besten trekhond maken kunt die er uren ver te vinden is, als je maar met overleg te werk gaat. Na het eten zul len wo Caro zijn eerste lesje geven." Toen men gegeten had, liep het drietal den stal in. waar Caro nog altijd als een schuldige in een hoek lag. Jan's vader had in dien i —^v-.entijd de slee naar huis la ten halen. ,rNu zullen we eensJ zïen wat we met zachtheid gedaan kunnen krijgen," zeide Jan's vader en riep Caro, die langzaam en aarzelend, bang dat hij opnieuw klap pen zou krijgen, kwam aankruipen, zijn meester met zulke droevige oogen aanzien de, dat deze lachende zeide: „Wel, oude jongen, hebben ze jou voor een sleetje willen spannen?" Caro beantwoordde deze welwillende woorden met.het kwispelen van zijn staart; do hond gevoelde dat do vrede weer geslo ten was. Toen streek Jan'3 vader den grooteb 'lobbes hartelijk over den ruigen kop, klop te hem Vriendelijk op den rug, en terwijl hij het beest allerlei lieve woordjes toe voegde, deed hij hem het tuig weder aan, dat met een paar stukjes touw opnieuw in orde was gebracht. „Nu moet je nog even voor de slee, Caro," zei Jan's vader vriendelijk, daarna spande hij het dier voor de slee en Caro liet hem stil begaan. Toen de hond aange spannen was zei Jan's vader: ,,Nu gaan we even den weg op" en Caro bij een der groote oorlappen nejbendo, leidde hij hem naar buiten, hetgeen de hond geduldig toeliet. „Zoo, beste Caro, dat heb je mooi ge daan," zei Jan's vader vriendelijk en aan moedigend en het verstandige dier keek hem aan alsof het zeggen wilde: „Als de. kinderen mc daar straks ook zoo behan deld hadden, zou ik er niet van door zijn gegaan, baas." Caro stapte langzaam verder eri fok bed behoorlijk do slee, terwijl zijn begeleider in den zak tastte en met een „bravo Caro, heel mcoiden hond een klontje suiker in den b?k stopte." „Nu Jan in de slee!" zei vader en Jan die niet bang was, liet zich door Caro voorttrekken. Alles ging goed. „Beste hond, beste Caroriep vader voortdurend en Caro liep stevig voort en scheen nu trotsch te zijn op de rol die hem was toebedeeld. Het tochtje werd nu verder zonder stoor nis volbracht en Caro werd met zachtheid en lieve woordjes zóó afgericht, dat hij ten" slotte als het best gedresseerde paard voor de slee liep. Jan had door dit voorval ge leerd dat men dikwijls met geduld en zacht heid iets kan bereiken, wat met drift en hardheid nooit mogelijk zou zijn geweest. Cueus Rufus, een groot grondbezitter en. eigenaar van honderden slaven en van' groote kudden, genoot op zijn zijden draag baar liggende, van do lieflijke lentelucht, hij droomdevóór hem stond onbeweeg lijk met gebogen hoofd, een van zijn sla ven, Stellinus, en de rentmeester van zijn domeinen beschuldigde hem. „Hij is een luiaard, meester, hij heeft gisteren niets gedaan." „Ik was ziek," antwoordde de slaaf op onderdanigen toon. Cueus Rufus sloeg de oogen op en aeide^ tegen, den rentmeester: „Laat hem in de gevangenis werpen."* „Ik was ziek, meester," herhaalde Stel linus. „Doe hem de boeien aan en geef hem in geen vier dagen eten om hem de lust tof praten te Benemen." Stellinus werd in boeien geklonken naar de ge-vangenis ge bracht. Aldus handelde men met de slaven om streeks het jaar 70 voor Christus' geboor> te en Cueus Kufus was een van de wreedst* meesters. Dit prikkeldo do slaven tot oproer, ze peinsden op wraak etn maakten een lijst op van de meesters, die moesten sterven.... „Hij zal sterven," riep Stellinus uit, na een lange beraadslaging, „hij zal zien, dat slaven zich kunnen wreken." De anderen waren het met hem eens. Op, hetzelfde oogenblik werd de deur open gedaan en een kind stond op den drempel* „Tullius!" mompelde de slaaf. De kleine jongen ging de cel binnen. Tul lius kon twaalf of dertien jaren oud zijn. Hij had lang krulhaar, een lief gezicht eu mooi© oogen, die zich met tranen vulden, toen hij de ongclukkigcn zag. „Ik breng U brood," zeide hij op verlo-j ken toon, ,,en nog wat kaas en vijgen. Ik weet niét, waarom mijn vader U strait, ?k| houd van hem en ik eerbiedig hem, mair ik heb medelijden met U, omdat ge lijdt. Ik zal trachten eiken avond bij U te ko men." Bij allo geboeide slaven bleef hij even staan en gaf hun in hun vastgeklonken handen het brood, de kaas en de vruchten, die hij had medegebracht. „De Goden zullen U bewaken," zeido Stellinus met bevende stem. „De Goden zien alle handelingen der menschen en zien ook in de harten van ons, slaven, hoe lief wij TJ hebben. Wees gezegend Tullius." „Wees gezegend", voegde een tweede- er aan toe. „Laat ons Uw hand kussen", mompelde een derde. Toen Tullius deze sombere plaats verliet', alwaar hij beloofde eiken avond te zullen' terugkomen was het alsof de slaven zich voor een oogenblik beter in hun lot konden schikken. Het kind had den aard van zijn moeder,, een schoone Grleksche vrouw, die 3 jaren, geleden gestorven was. Cueus Rufus aanbad zijn zoon, maar toch durfde dezo geen ge-, nade vragen voor de slaven, omdat hij wistj dat zijn vader iemand zonder ontferming; was. Eindelijk brak het oproer, dat al zöo lang was voorbereid, uit. Onder aa/nvoeringj van een Spartaan, vereenigden alle kamp-; vechters en slaven zich tot een groote, ge-I duchte legermacht. Rome zond een leger van drieduizend] man om do oproerlingen te bedwingen,: maar de eersten werden verslagen. Er wer den wederom nieuwe troepen gezonden d© Romeinen werden ten tweede male over-; wennen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11