Be hearajkliedeQ der tropen.
vereenigd. Aan den voet van het Carapi-
doglio, waarop do groote tempel van Ju
piter verrees, bevond zieh het „Comizio",
waar de patriciërs bij elkaar kwamen; de
„Curia Hostilia" van den Senaat, de
tempels „Poreia", „Qpimia", „Sempro-
nius"daar bovond zich het spreekge
stoelte, genaamd de Rostra", omdat het
was getooid met de «nebben, afkomstig
van de bij zeegevechten overwonnen sche
pen; de tribune, van waar Cicero zijn wel
sprekende redevoeringen hield. Daar be
vonden zich de tempel van Concordia en die
van Saturnus, do markt, het gerechtshof
en de triomfbogen, welke thans, schier
sIImd, tc midden van zooveel verwoestin
gen, aan den tand des tijds weerstand bie
den. De boog van Titus, die herinnert
aan de verwoestingen van Jeruzalem; de
boog van Septimus Severus, opgericht ter
eere van dezen Keizer, om zijn overwin
ningen op de Parten en de inneming
van Babyion ie aan de vergetelheid te ont
trekken; en de boog, in beteren toestand
gebleven, van Constantijn, den eersten
Ohriaten-keizer.
En van het Forum af ontwaart men op
den achtergrond de indrukwekkende ge
bouwen-massa van het Colyseura, den on-
metelijken circus, door Titua voltooid,
waar het volk zich verdrong, om, begee-
rig en sidderend, de bloedspelen bij ve
wonen; waar de Yestaalsche maagden,
,,pollice verso" 1), het sein gaven tot den
dood van den gewonden kampvechter, en
waar zooveel edele martelaren hun bloed
ga\en voor het geloof van Christus.
De vleugel van den tijd, die als het wa
re alle clingen wegvaagt, had bijna de in
drukken van het Forurn Romanum ver
woest; doch het vernielende werk van den
tijd was grootendeels begunstigd gewor
den door den inval der barbaren, niet
alleen, maar ook door de zorgeloosheid
van het ondankbare nageslacht.
Ds bouwbenoodigdheden van de ouder-
wetschc gebouwen werden ar.ng w.-nd voor
bet optrekken van nieuwe huizen. Tot
zelfs in het Forum was een kalkoven op
gericht. die aan dc zuilen, a-n de kapi-
teelen, aan de beelden der oude verwoeste
gebouwen zijn bestaan te danken had.
De liefde, opgewekt voor den cuden
roem, alsmede de oudheidkundige studiën,
veroorloofden weder aan het licht te bren
gen hetgeeD, onder vele puinlagen bedol
ven. van het Forum overbleef; en de uit
gravingen, wijsel .k g hid do :r Guido
Baccelli, brachten de verborgen relieken
weer voor den dag.
De verbeeldingskracht behoefde slechts
een weinig te werken, om het Rome nsche
ForuPi in zijn grootsche, vroegere praent
terug te zien.
Maar wie zich tusschen die puinhoopen
voortbeweegt, ontmoet niet meer de sena
toren, dc consuls, of de met hun toga op
rijke wijze omhangen redenaars; ontmoet
niot meer de bedaagde vrouwen of
Vestaalsche maagden, de tribunen, of de
pretorianen, maar de brutale straatjon
gens, die tu&schen de bouwvallen, alsof ze
thuis waren, zich oefenen in duizenden
spelen en aardigheden.
Het zijn de afstammelingen van de oude
Romeinen, die knapen in hun korte broe
ken en mot hun opgestroopte Hemdsmou
wen. met sandalen aan de voeten, en een
hoed op het hoofd ny*t een veer er op.
Gij ziet ze daar kruis-of-munt spelen,
terwijl 2i'j den soldo in de hoogte gooien,
dien zij vermoedelijk verdiend h-bben door
het rijtuig van een vreemdeling achterna
te loopen, of tot wegwijzer te h°bben ge
diend van den eenen of andoren belang
stellenden bezoeker. <°>p een ander punt -nt-
waart ge een knaap boven op een kapiteel
van een zuil gezeten, die door een stroo-
1) In vroeger tijden duidde de duim aan:
gunst en haat; bij begunstiging werd hij
naar omhoog gehouden, bij afkeer of
wraakzucht achterwaarts naar omhoog.
Aldus ,,pollioc verso" (Latijn) het omlaag-
stek n van den duim, wanneer zij den
dood van den in den circus ter aarde ge-
storten ruiter verlangden.
halm zeepbellen blaast, terwijl een meisje
die regenboogkleurige paarlen, welke bij
de minste aanraking vergaan, in haar
boezelaar opvangt. Verderop <- tmoet ge
een knaap, die acrobatische toeren ver
richt, door, met zijn beenen in dj hoogte,
op zijn handen te loopen, wet een zeldza
me vaardigheid, bewonderd door andere
knapen eti door meisjes, gekleed in le
vendige kleuren en de traditioneele muts
op het hoofd; en ten slotte gebeurt het
niet zelden, dat gij getuige zijt van toonee-
len van handtastelijkheid van die straat
bengels, welke elkaar achterna loopen, en
zieh bij de haren grijpen met die heftig
heid en die lichtzinnigheid, aan knapen
eigen, die aan zichzelf overgelaten
en in het wild 2ijn opgegroeid; teugelloos
en in de vrije lucht en in de zon, als lo
ten in een door den landbouwer in den
steek gelaten akker.
Het zijn karakteristieke vlekjes, welke
de reiziger in die klassieke ruimte staat te
aanschouwen, alwaar aan eiken steen en
aan eiken bouwval een herinnering is ver
bonden; en als hij schilder is of fotograaf,
neemt hij gaarne die typen op, welke in
hun levendigheid een zonderlinge tegen
stelling vormen met de gestrengheid van
de lijnen van dat Romeinsche Forum,
waarin zooveel b j zonderheden van do ge
schiedenis van het meest bskende volk van
de wereld lagen opgesloten. Zoo de bezoe
ker van het Forum geen „instantané©"
nam of een potlood in de hand heoft om in
zijn album een krabbeltje tc maken, van
het tooneel, dat hem omgeeft, en doodeen
voudig een filosoof is, zal hij zich niet
kunnen onthouden to denken aan het; ,,sic
transit gloria mundi."
In „Cornhiil Magazine" kan men een
interessanto schets lezen van het leven in
een land als Oeganda, .an cle hand van
Hilda v. Moffat, dj vrouw van een beamb
te van den aan te leggen spoorweg.
Na een lange reis vol avonturen kwam
het echtpaar in de hoofdstad aan, waar
hun een woning werd aangewezen. Ontzet
ting greep hen aan, toen zij de woning be
zichtigden. Het was ni. niets anders aan
een vuile, bruine, leemen hut, vol spinne-
webben. Het inwendige was door de zorg
zame regeering Voorzi.n van een tafjl en
twee stoelen. ,,Een Britsche koe zou ücu
neus opgetrokken hebben voor deze hut
ah stal." Bij nat weer werden de wanden
en de bodem levend en van het strooien
dak daalde af en toe een slang af of vie
len ratten in dc schotels. Dat daik was
zóó solide, dat men genoodzaakt was bij
regen met een regenmantel aap en een
parapluie op naar bed te gaan. Dag eu
nacht had men te kampen met een heir-
leger bloeddorstige insecten; muskieten,
mieren en kevers. Witte mieren ondergroe
ven alles en wisten zich tot in alle kasten
een weg te banen, zelfs de schilderijen ver
slonden zij.
De manier, waarop het huis in orde
word gehouden en reparaties werden ver
richt, was afschuwwekkend. De werklieden
kwamen met een partij koemest aandragen
en pleisterden daarmee vloer en muren.
Hoe het na zoo'n „opknapping", die een
dag duurde, in huis rietkte. kan men
denken.
Het voornaamste voedsel bestond uit
sehapevJeescH, dat kort voor het middag
eten geslacht was, en dat de kok dan als
een onaanzienlijke massa presenteerde
(stukkem van de pcoten, rug en schou
ders), alles door elkander. Daar dit bo
vendien werd toebereid in een keuken,
waar men stikte van den rook, cn de koK
het met zijn vingers vol roet aanpakte,
kan men wel begrijpen,, dat het n~oit
smaakte, zelfs al had men bepaald honger.
De eerste kok van mevrouw Moffat was
een Goanecs, die geregeld dronk, zijn
vrouw afranselde en den koksjongens bus
sen, borden en schotels naar het hco*d
wierp, als hij ruzie had, wat dagelijks het»
geval was. De Naganda's, die men ah be
dienden gebruikte, bleken totaal onge
schikt; zij hadden niet het minste begrip
.waarvoor vorken en lepels moesten die
nen geleien brachten zij gewarmd op ta
fel, goten water in de sherry; gebruisuo
de fijnste doeken om potten en panuea
6choon te maken en deden veel meer dom
heden.
Over de eerlijkheid van deze „argelooze
natuurmenschen" is mevrouw Moffat al
evenmin te spreken. De visschers, die in
dienst genomen waren om het huishouden
geregeld van visch te voorzien, begonnen
spoedig te knoeien. Kregen zij hun wen-
schen niet vervuld^ dan hadden zij niets
kunnen vangen, terwijl later bleek, dat zij
do visch elders verkocht haddende
knechts, die do kooien verzorgden, brach
ten een zeer kleine hoeveelheid meJk naar
de keuken en verkochten de rest tegen
flinke prijzen elderseen oud stuk vel
werd getoond als de huid van een kalf,
dat gestorven was, enz., enz. Kortom, haai
ondervinding is van dien aard, dat me
vrouw Moffat uitroept: Waarlijk, in
plaats van een vereeniging tot bescher
ming der inboorlingen, moest men er een
tot bescherming der blan^ten oprichten
PLANT BOOMEN!
Het blijkt uit een artikel in het „Friesch
Dagblad" opnieuw, dat met het planten en
onderhouden van boomen groote economi
sche en hygiënisohe belangen gemoeid zijn,
terwijl ook het natuurschoon daardoor
wordt gebaat.
Wat het blad zegt, mag daarom ook wel
in alle provinciën van ons land worden
ter harte genomen. Want er openbaart
zich hoe langer zoo meer het streven, om
in plaats van boomen te planten, boomeo
te vellen
In dat artikel staat het volgende
Er worden veel te weinig boomen ge
plant.
Te weinig over heol de wereld.
Hout is een mooie stof, die zich gemak
kelijk laat bewerken en voor velerlei doel
einden wordt gebezigd.
Het verbruik van hout is ook zóó gewel
dig, dat er na verloop van vijftig jaar
houtnood zal komen, als er niet méér
boomen worden geplant.
Tan bout wordt bijv. ook papier ge
maakt.
Bijna alle dagbladen worden op hout
papier gedrukt.
Nu kan men wel zeggen: ,,Als het hout
op is, zal men wel een andere stof vinden
om het te vervangen." En dat is ook zoo.
al staat het te bezien of die stof wel even
mooi zal zijn als het wonderschoon© hout.
Het is dan vooral om andere redenen,
dat wij het boomenplanten hartelijk aan
bevelen.
In de eerste plaats wordt door hoog en
laag boomgewas loet natuurschoon aanmer
kelijk verhoogd. Zoo eentonig als een vlak
ke, kale landstreek is, zoo vol afwisseling,
zoo aangenaam, zoo bekoorlijk is een hout
rijke streek. Of heeft Gaasterland juist niet
aan zijn bosscben zijn wondere aantrek
kingskracht te danken? En even afmat
tend-vervelend een boomlooze weg is, dio
I zich als een breede stofstreep eindeloos ver
I voor ons uitstrekt, even schoon is een weg,
welke door krachtige, schaduwrijke olme-
j boomen gemaakt wordt tot een prachtige,
i majestueuze laan. Of heeft do. Middachter
allée niet aan haar heerlijke beukeboomen
haar Europeesche beroemdheid te danken?
En wie wandelt des zomers, als de zonne
hitte zengt en schroeit, niet véél liever in
het koele lommer van iepen of ©iken, dan
op een weg, waarover op afstanden van
vijftig meter de ijle schaduw van een dood-
schen telegraafpaal valt?
Voorwaar, opgaand geboomte en laag
j houtgewas is een zegen Gods voor elke
landstreek.
Daaraan mocht in het vlakke, kale Fries
land, dat zoo voor den snerpenden Oosten
wind als voor de ruwe zeewinden met de
j daarbij behoorende ongezonde zeedampen
open en bloot ligt, wel eens méér worden
gedacht.
In Friesland sterven jaarlijks zeven
honderd menschen aan de longtering.