ZO N D AG5 BLA D
IÉID5CM DAGB1AD
VAN HET
No. 14701.
Derde Blad.
25 Januari £©©8.
Kerken te New-York.
O 8*®®J o n A A*®0!®!0®0» I*® ®A O it
- li a SU 0 él g t 6 I ll b il I éi gi H dS 9 té fil 111 65 I 9 a t§ g li
AAA 9 éoauöGöGSQCdöGöö Ail
Een oiii'6iïaoettng0
In haar zolderkamertje 2at Marie dag in
dag uit te .werken. Zelden kwam iemand
de hooge trappen op bij haar. In oen zo
mer was de hitte in het kleine kamercy*
nauwelijks te clragen. Bijna bradende ais
in een oven, zat zij daar en praatte met
Augustina, haar eenige vriendin, met w.e
ze af en toe eens ging wandalen.
Deze Augustina bemoeide zich behaive
met Marie bijna met geen mensch. Marie
was zulik een ,,goed diertje", zooals
Augustina zelf zeid,e, en deed alles, waL
men van haar verlangde. Op zekeren dag
was zij op de gedachte gekomen, Marie
een aardige poets te bakken. In een cou
rant had zij de volgende advertentie gele
zen
„Een weduwnaar wensckt voor te tweede
maal in het huwelijk te treden met een
meisje of weduwe, die van kinderen
houdt."
Op den brief, dien Augustina op deze ad
vertentie had. geschreven, kreeg zij _per om
megaande een antwoord, waarin de weduw
naar een ontmoeting voorstelde. Daar
Augustina Marie reeds dikwijls geplaagd
had met de vrees, die zij voor de mannen
koesterde, verheugde zij zich reeds bij
voorbaat over het gelukken van haar aar
dig plan.
Verhit en geheel buiten adem kwam zij
bij haar vriendin pp de ikamer.
„Wil je weten, waarom ik kom? Ik wil
de je vragen of gij Vrijdag een eindje mee
giügt wandelen?"
Waarheen V'
„Wel, een oogenblikjo rondloopen tot
dat mijn cavalier terug komt."
„Ja, dat vind ik mooi. Maar lang kan
ik niet weg blijven, want ik heb nog veel
werk onder handen."
„Gij oude werkezel! Hoeveel geld hebt
gij wel niet over gespaard!"
„Gij overdrijft. Ik wil zien, zooveel bij
elkaar te krijgen, dat ik later, als ik
niet meer werken kan, mij een plaatsje in
een gasthuis kan koopen",
,,Ja, ja. Maar ik moet nu weg. Dus je
komt precies tusschcn half acht en achten
op den hoek, tegenover ons huis. En doe
mij dan ook het genoegen en koop twee ro
zen, een roode en een witte. Ik zal je la
ter het geld er wel voor terug gevcD.
Maar vergeet het niet. Ik wil er - iemand
mee gelukikig maken, weet je
„Zoo, zoo! Moet ik misschien ook mijn
Zondagsche kleeren aantrokken
„NatuurlijkJe hebt immers japonnen
genoegHet beste, wat je hebt, moet je
aantrekken; anders ga ik niet met je mee."
Op den bewusten Vrijdagavond trok Ma
rie haar beste japon aan, zette voor het
eerst haar nieuwen hoed op en maakto
zich zoo mooi mogelijk. Vervol ee s ging zij
naar een bloemenwinkel en kocht daar twee
rozen en precie3 om halfacht was zij op
de afgesproken plaats en wandelde, op
haar vriendin wachtend, op en neer.
Toen zij daar een oogenblikjo heen en
weer gedrenteld had, bemerkte zij dat een
heer haar opmerkzaam gadesloeg. Wat
haar nog het meest verbaasde, was, dai;
deze heer ook een witte en een roode roos
in de hand hield. Verlegen ging hij naar
haar toe en groette haar. Uit beleefdheid
beantwoordde zij zijn vriendelijken groet,
doch zonder op te kijken. Toen dankte hij
haar stamelend voor haar vriendelijkheid,
haar woord gehouden te hebben en zoo
juist op tijd gekomen te zijn.
Verlegen zag zij hem aan, zonder den
toestand te begrijpen, en drukt^ de geuri
ge rozen tegen haar gezicht, terwijl zij
vol verwachting naar het huis keek, waar
uit Augustina komen zou. Dat deze aan
bet raam van een tegenover liggend café
zat, en zich kostelijk amuseerde, verwacht
te Marie in haar onschuld natuurlijk niet.
Eindelijk stamelde zij een paar woorden:
„Ik geloof.u vergist 2ichik heb
met niemand anders afgesproken
dan met mijn vriendin.. en die ver
wacht ik hier."
Hij keek haar van ter zijde onderzoekend
aan, wat hij gerust doen kon, want zij
hield het blozend gelaat angstig afgewend.
Het resultaat van zijn onderzoek was niet
afschrikkend. Hij kwam nog een stap
nader.
„En die rozen?" vroeg hij verbaasd.
„Die rozen? Die heb ik voor mijn vrien
din gekocht; zij wilde daarmee iemand ge
lukkig maken."
„Heet uw vriendin Marie?"
„Neen, dat is mijn naam; zij heet
Augustina."
„Hm, zoozoo, dan is het toch goed.
Excuseer mij, juffrouw; maar u moet het
toch wezen. Ik heb namelijk een brief
ontvangen, die met uw naam ondertee-
IkeDd is. Wij waren overeengekomen elkaar
hedenavond hier te ontmoeten. Daar wij
elkaar niet persoonlijk kendan, hebben wij
schriftelijk afgesproken, een witte en een
roode roos als herkenningsteeken te dra
gen".
Hij zocht in zijn zak en overhandigde
haar een brief.
„Misschien kent u deze handteekening.
Ik geloof bijna, dat uw vriendin zich ten
kosto van ons amuseert."
Marie nam den brief.
„Ja, waarschijntijik wel; anders zou zij
mijn naam niet hebben genomen."
„Nu, daar uw vriendin niet schijnt te
komen, wilt u wellicht een kop koffie met
mij gaan drinken
Marie antwoordde niet. Zij keek naar al
le kanten, maar kon er toch nog niet
recht toe komen, hem aan te zien. Hij
wachtte een oogenblik en stelde zich toen
voor. Hij vertelde haar, dat hij een goede
positie had als mechanicus, en dat zijn
vrouw voor eenige maanden gestorven was.
„Ja, en ik had er niet aan gedacht,
voor de tweede maal te trouwen; maar ik
heb een (klein meisje, mijn kleine Lize. Zij
i3 pas twee jaar oud en een lief kindje,
daar kunt u op aan! Wilt u haar eens
zien? Maar neen, dat mag ik niet hopen..»
of misschien toch
Marie zei niets, maar liep nu rustig'
naast hem.
Terwijl hij over zijn maatschappelijke
positie en zijn huis sprak, had bij geheel,
vergeten, dat hij haar mtgenoodigd bid
in bet naastbij zijnde café een kop kofüej
te drinken.
„Ik woon in de Kruisstraat. Wij zullen:
nog even naar de kleine zien. Zij is zoo
lief, werkelijk, u zult zien wat een lief
schepseltje het is."
Marie kon niet weigeren, toon bij op
zulk een liefdevolle wijze over zijn kleine
Li2e sprak.
Stil en scbucbter liep zij naast hem en
liet zich door hem naar zijn huis leiden
om het kind te zien.
„Waar ben jo gisteravond gebleven?",
vroeg Augustina den volgenden morgen,
terwijl zij Marie's Immer binnenstormde.
„Ik?" Die vraag klonk gemaakt onver
schillig, terwijl zij trachtte het werk te
verbergen, waaraan zij bezig was.
„Wat hadt je daar?"
„Wel, niets."
„Laat mij het eens zien". En Augustina
ontrukte haar bet werk, maar liet bet van,
verbazing weer op den grond vallen.
„A zoo, je maakt daar kinderkleertjes 1".
„Maar je behoeft ze niet op den grond,
te gooien."
„Hahaha. Heb je je dcor hem laten
voorpraten Het is belachelijk. Heb je hemi
misschien ook verteld hoeveel geld je op
de spaarbank hebt?"
„Je kunt gerust zijn. Ik heb echter me-,
delijden met het arme kind- Het is zoo
zoet, j© moet het maar eens zien
„Neen, daüjk je hartelijk; ik zal je maar
niet langer storenadieuEn weg
was zij.
Ma: :c trouwde eenige maanden later mei
den weduwnaar en heeft het nu zeer go^d.
Zij zijn beiden innig blij er over, dat
Augustina's dolle inval hen te zamen had
gebracht, maar de gelukkigste van allen
is de kleine Lize.
Slechts één ergert zich nog heden ten
dage, en dat is Augustina. Dikwijls balt
zij de vuisten en mompelt in zichzelf:
„Dat had ik vooruit moeten weten,
stommerik, die ik ben, dan was ik er zelf
heengegaan om hem to ontmoeten."
Brooklyn, een der voorsteden van New-
York, wordt genoemd „de heilige stad",
wat geen verwondering wekken kan, wan-'
neer men weet, dat daar alléén meer dan,
490 kerken zijn. New-York zelf (de City),
heeft alleen ook meer dan 5S0 religieuze,
gebouwen. Een statistiek van jongen da-,
turn heeft uitgemaakt, dat in New-York en'
omgeving gemiddeld vier nieuw» kerken
per maand worden gebouwd. Bij lederen
hoek der straat treft men een kerkportaal,
tegin elk brokje hemel teukcat zicb een