ALLERLEI.
flft E E it R A P.
Voorheen was de belangrijkste kleurstof
tot het roodverven van katoen, enz., de
meekrap of liever de uit meekrap bc-reido
g^rancine; maar aniline «n fuchsine, tweo
vergiftige kleurstoffen, verdreven de veel
duurdere meekrap van de wereldmarkt,
wat zeker te bejammeren is, al is de wensch
wat kras, dien v eens vond- i vermeld,
dat nl.- zij, die vergiftige verfstoffen ge
bruiken, verplicht moesten zijn, op elk
,stuk duidelijk zichtbaar kleine doodshoof-
,den te plaatsen; zooals onze apothekers op
hun gifkas, omdat reed® mc-ig aanvallig
kind, dat nu in de warmte armpjes of
beentjes openkrabde en door de giftige
verfstof aan bl oen vergiftiging stierf, dan
nu nog in leven zou zijn. Wij gelooven,
dat het met zulk© wenschen aan doove-
mans-deuren kloppen is, maar dat men bij
de kandbouwers niet spoedig den moed op
geeft, vonden wij weer bevestigd in het
onlangs verschenen verslag van don heer
E. van den Bosch, te Goes, over de in
zending van granen, enz., door de Zeeuw
se he Landbouwmaatschappij op de Inter?
nationale Tentoonstelling in Den Haag,
in dit najaar, waarin o. m. wordt mede
gedeeld, dat door den heer J. Lopse Hocke
te Brouwershaven, sedert een aantal jh^-
ren proefnemingen zijn gedaan tot verbe
tering onzer Zeeuwsche meekrap, en wel
ter verkrijging van een product met rijkere
kleurstof, en zulks door uitzaaiing vaD
verschillende soorten Perzisch zaad, hem
door welwillende bemic'ic.ing van onzen
gezant, den heer Knobel, te Teheran, ge-
jonden.
In de ,,capitulare de villis et cortis im-
perialibus", d. i. de verordeniDw van Ka
rei den Groote op het beheer en de inrich
ting zijner domeinen, dateerende dus uit
de achtste of begin der negende eeuw,
wordt de meekrap reeds genoemd onder de
materialen voor de ververij, en uit de oude
oorkonden is bekend, dat de meekrap-
teelt tot het vedkrijgen van verfstof in
Zeeland reeds algemeen was in de cifde
eeuw, en een kwart-eeuw ruim geleden
sprak men nog dagelijks van Taaie Groe
ne, Zoeters, Rijkmakers, Stroosnijders,
'Avignonsch© en Willemstadters, maar nu
is de plant werkelijk zelfs voor vele Zeeuw
sche boeren een unicum gewordeD. Zou het
initiatief van den heer Lopse Hooke de
teelt weer doen herleven
ZWEREN.
Als een Chinees zweert de waarheid te
zullen zeggen, knielt hij neer on wordt
hem een porseleinen schoteltje gegeven.
De volgende eed wordt dan afgenomen:
,,Gij zult de waarheid spreken. Het scho
teltje wordt gebroken en indien ge de
waarheid niet spreekt, zal uw ziel gebro
ken worden evenals hot schoteltje". Dan
breekt men het schoteltje.
Andere symboliek© variaties van deu
Chineescken eed zijn het dooven van een
kaars of hot afslaan van een k'p'.ekop,
waarbij hot licht der kaars des overtre
ders ziel verbeeldt, en het lot van de kip
dat van dan meineedigo.
In sommigs deolen van India nemen de
huiden van tijgers on hagedissen de plaats
in van den Bijbel in Christen-landen, en
de straf voor het breken van den oed ia
u 'teene geval, dat de overtied.T de prooi
zal worden van een tijger, in het andere,
dat zijn lichaam zal bedekt worden met
schubben als van een hagedis.
In Noor sche gerechtshoven bestaat de
inloiding tot het afleggen van den eed
in een uitvoerige uiteenzetting van do
heiligheid van, den eed en de vreeselijke
gevolgen van het breken er van. Als de be
trokkene goed onder den indruk is geko
men van zi'n ontzettende verantwoordelijk
heid, wordt do eed afgenomen, terwijl mj,
als een embleem van dc Dneeenheid, zijn
duim en voorsten en middenvingor om
hoog steekt.
In oen Italiaansch hof verklaart de be
trokkene, met zijn hand op een open Bij-
bol: „lk zweer to zuilen zeggen de waar
heid, de volle waarheid en niets dan d©
waarheid."
De Mohammedaan zweert met het voor
hoofd eerbiedig rustende op een open Ko
ran. Hij neemt zijn Koran in de harjd, en
terwijl hij een diepe buiging maakt als in
de tegenwoordigheid van epn hoogere
macht, nijgt hij langzaam het hoofd totdat
hij het boek aanraakt, dat hem heilig is.
STOFGOUD.
Er leeft geen menseh, die niet eens,
heel onverwachts, iets goeds heeft onder
voeden. Denk daaraan zoo dikwijls gij
moedeloos zijt, dan zult ge nooit wanho
pen aan de toekomst,
von Feuchtersleben.-
Een goede naam is gelijk aan een eiland,
door hooge rotsen omgevenis men er eens
af, dan komt men er niet gemakkelijk weer
op.
B o i 1 e a q.
KECEPT.
Coteletten van kond vleesch.
Het koude vleesch hakt men zeer fijn, n&
het van beentjes en vellen t© hebben ont
daan, vermengt het daarna met een paar
eieren en een paar sneetjes brood, in
melk geweekt, verder wat zout, peper, no-
temuskaat en gehakte pieterselie. Van deze
massa maakt men m daarvoor bestemde
vormpjes, coteletten en braadt die in bo
ter of niervet, bruinbijwijze van been
tje steekt men in iedere cotcletto een
stukje macaroni. Het deeg moet niet te
droog zijn, anders kan men er nog een ei,
of wat melk bijvoegen, dat hangt er van
af, welk soort koud vleesch men gebruikt.
Muziekmaker, blijf-^bij je noten, i
Alle hout is geen violenhout.
Iemand een suite (Piccolo) voor een
Syraphonie (Tuba) in de ooren (hand)
stoppen.
Ieder toonkunstenaar leeft van den wind.
Zwijgen is zilver, spelen is goud; of
het tegenovergestelds.
Still© koren hebben diepe bassen.
Wie een generaal-pauze graaft voor een
ander, valt er zelf in.
Hij heeft de maat hooren slaan, doch hij
weet niet waar de dirigent is (uithangt).
Wie het onderste uit het orkest wil heb
ben, krijgt een contrabas op zijn neus.
Een trommelvel wordt zoo lang gesla
gen tot het berst
Wilt ge niet, dat het u geschiedt, com
poneer het dan ook voor anderen niet.
In het land der dooven is één-oor diri
gent.
Als de kapelmeester van het podium is,
stemmen de orkestleden.
Een orgel zonder slinger koopen.
De liefde is doof.
Een koninkrijk voor een stemvork 1
Iemand orkesten met gouden hoorns be
loven.
Met de viool in de hand kwam men
door het gansche land.
De violist wikt, de snaar beschikt.
Aan het instrument kent men den be
speler.
De haren maken den artistof r.ïet.
Beter één viool in de hand, dan tien
in een museum.
Men kan tóch wel dansen, al is het niet
op de zevende.
Beter nooit dan te laat.
Vleiend. Verzamelaar (die
een jongedame zijn schatten laat zien): ,,Ik
zou u graag dezen Chinees aanbieden, juf
frouw, maar de v^nt is zoo leelijk."
Z ij: „O, geef hem maar, mijnheer, hij
zal mij altijd aan u doen denken/'
Eenmaal is genoeg. „Hier
vallen de menschen zeker dikwijls ia
vroeg een toerist vóór een steilen afgrond
aan den gids.
„Neen", antwoordde da gids, „éénmaal
is voor de meesten genoeg."
Bijhet examen. Professor:
„Wat weet je van de aantrekkingskracht
der aarde?"
Student: „Zoo tegen twee urea 'a
nachts is die het sterkst 1"
Dat was verdachtl Dorps
kastelein: „Jochem, j© vrouw wacht buiten
op je."
Boer: „Is ze alleen?"
Dorpekastelein: „Neen, ze heeft
een stok bij zich."
Een professor, die zijn studenten behal
ve over de wetenschappelijke dingen uit
zijn vak ook wel onderhield over alg meene
levenswaarheden, zeide eens op een college
het volgende tot hen*
„Hoogstwaarschijnlijk zult gij, als gij
straks uw plaats in de maatschappij gaat
innemen, ook gaan trouwen. Behandel uw
vrouw dan vriendelijk. Heb wat geduld
met haar. Als gij naar den schouwburg
gaat, wind u dan niet op als uw vrouw niat
op tijd met het kleeden gereed is. Zorg er
voor, dat gij een handboek gereed hebt
liggen, en lees dat terwijl gij wachtende
zijt. En ik verzeker u, heeren," ging de
professor met fijne ironie voort, „dat gij
versteld zult staan van het velet dat gij
leer©n kunt op deze wijze."
Misverstaan. Moeder zit aan het
raam met een vriendin over literatuur te
spreken en zegt: „O, Lise, Ben Hur is
prachtig."
„Ja, mevrouw", mengt de kleine Karei
zich in het gesprek, „Benner is prachtig,
wij zijn er met ons allen heen geweest en
vanavond gaan wij naar Tewe."
Denieuwetaal. Parvenu
(tot zijn kleinzoon, die het gymnasium be
zoekt): „Wel, Jan, wat leer je nu zoo al
op school?"
„Grieksch, Latijn, algebra."
„Zoo, zoo. En weet je a), wat grootva
der in het algebra is?"
Flinke jongen. Een flink© jon
gen liep dezer dagen door de straten van
Lynn, in den staat Massachusetts. Hij zocht
naar werk en zag aan den gevel van een
werkplaats een bordje hangen: „Leerjongen
gevraagd."
Hij nam het plankje van den muur en
ging er mee de werkplaats binnen.
„Waarom^hreng je dat bordje binnen V'
vroeg de eigenaar.
„Ge h:bt het niet meer noodig" zeid© de
knaap stoutweg, „ik zal de betrekking aan
nemen."
Een ijzeren „gestel". Dame tot
bedelaar aan de deur: „Beste man, ik zou
je graag wat thee willen geven, doch ik heb
het op hét oog?nblik niet. Maar wijl ge
zoo'n dorst hebt, zult ge ook wel een glas
water willen
„Mevrouw, niets ter wereld zou ik liever
willen drinken, ik ben er verzot op. Maar
ruija dokter heeft me ten strengst© verboden
water te drinken, omdat ik een ijzeren
constitutie heb, en hij zei, dat er drm de
roest in zou komen."