Z.ONDAG5B1AD
LEID5CM DAGB1AD
No. 14689.
Derde Blad.
11 Jauuan 1908.
Tii |i<? li ill li g ilTT
•v VAN HET 'v
*e411;*"*4 i P*'
Aan eesi draad.
StEES® Ai*snoed!e.
S. O X
In een der voornaamste restaurants van
Londen zat nog laat ten club heeren bij
een, die tot dö voori.. cmste kringen behoor
den. De meesten van die heeren waren op
een aoirée bij de familie Bischlow geweest
De familie stond als hoog aang-schreven,
en daarom ging men gaarne naar haar
partijen.
En verreweg de knapste en vroolijkste on
der hen was Percy Ejilfort, iemand, die schul
den te over had, maar die met de hem aan
geboren beminnelijkheid steeds ni uwe hulp
bronnen wist uit te vinden, als zijn familie
eens een onverbiddelijke bui had.
„Wel", zei lord Pelham, „daar komt
Dolkins nog, de chef van onzen speurders-
dienst; dia weet altijd wat interessants to
vertellen."
„Goen wonder," schortste Percy Bilfort,
„want het is bekend, dat hij overal zijn
neus in steekt."
„Kom bij ons zitten 1" riep lord Pelham,
hebben goeden wijn, en er is nog
een plaats aan tafel open 1 Percy, schuif
een eindje op. Dolkins kan naast jou zit
ten."
De geroepene stemde toe en nam aan ta
fel plaata. Zijn smalle, grijze oogen hadden
in één oogwenk den kring om de tafel op
genomen, maar hij scheen niettegenstaande
de vleiende uitnoodiging niet tot spreken
geneigd te zijn. In stilte met half g?slofon
ocgen proefde hij den Bourgogne, terwijl hij
aich tevens oefende in de kunst ter zijdo te
zien, zonder de oogen te bewegen.
„Wel, Dolkins, waarom zit je daar zoo
saai?" riep men eindelijk. „Heb je wat on
aangenaams ondervonden, of peins je over
een moeilijk geval V'
„Dit laatste doe ik nooit, wanneer ik in
gez lscbap ben. Ik ben veel te blij eens
niet te moeten p loet.-ren."
„Is het dan zoo verbazend moeilijk"
vroeg een der heeren, „een misdaad op h«t
spoor ta komen 1 Ik heb dikwijls gehoord,
dat misdadiger* -iom zijn."
„Niet allen: Us. -*eb er wel geknd, die
zoo slim waren als de hond in het sprook
je van Andersen. Ik heb een dief gekend,
die langen tijd eenzelfde prakt jk b:ocfrn-
de; maar einde1"': heb ik hem toch gevan
gen."
„Natuurlijk, gij beriikt altijd uw doel."
„Niet altijd, maar als het een diefstal
betreft; dat is eenmaal mijn specialiteit.
HTin laatsten dief heb ik zelfs aan een
rooden draad gevangen."
„Wat? Aan een draad? Vertel, g3uw,
vertel verder I"
De scherpe oogen van den politie-amb-
tcnaar hadden hun loerend werk geen fc
zonde onderbroken, en hij had bemerkt, dat
de hitte in de zaal zeer verschillend op de
heeren werkte.
Terwijl lord Pelham de juist in de mode
gfkomen sportdas losser maakte, trachtte
Percy Bilfort een paar maal ze nog vaster
aan te trekken. Toch wisoht© hij het zweet
van zijn voorhoofd.
De andere heeren riepen een kellner, om
in de bijzaal een venster open te zetten.
„Ik vergis me niet", ging Dolkins voort,
„dat de heeren ook van do partij van de
familie Bischlow komen?"
„Wij zijn er allemaal geweest. Waar weoc
u dat nu weer van
„Nu", zei Dolkins, terwijl hij ochteloog
een sigaret op stat, „ik kom er ook van
daan."
„Wat? Van do Bischlowa? Zoo laat in
den nacht?"
„Ja. ik werd per telefoon opgeroepen,
onmiddellijk nadat de gasten vertrokkeu
waren. Men had bemerkt, dat er een ju
weel was gastolen."
„Wat, op het feest? Maar dat is niet mo
gelijk. Vlug, vertel verder."
„Lady Maddy mist een edelsteen, een ro
bijn, een erfstuk van de familie t„. waar
van de waarde door kenners op vier dui
zend pond wordt geschat
„Een robijn? Waar droog ze dien?"
„Zij had den steen achter op een zijden
-ceintuur g.naaid; op wat zonderlinge idee-
en de dames al niet komeh."
„Ziet ge wel", riep lord Polham triom
fantelijk uit. „Ik héb mijn vrouw gewaar
schuwd, dat zij die mode niet moest volgen.
Het is modern om op da ceintuur van ach
teren een mooien gesp of st:en te steken. En
ohtdekto lady Maddy Bischlow het verlies
juist hedenavond, kort nadat wij weg wa
ren V'
„Eenige minuten later."
„Het is een goede les voor lady Maddy",
zeide lord Pelham. „Overigens weet ik, dat
zij eon schat van juweelen bezit, zoodat zij
dit verlies wel te boven zal komen."
„Het verlies van d-:zen steen is minder
gemakkelijk to verklaren. Zij droeg hem bij
voorkeur en had hem ook nu eigenhandig
bev.stigd op de ceintuur. Zij gbruikte
daarvoor sterke zijde, en naaide ham zoo
vast mogelijk. Maar de dief moet een
scherp mesje gebruikt hebben, want de dra
den waren allo doorgesneden."
„Een nare geschi denis", merkte een der
heeren op. „Wij hebben allen met de damo
gedanst; men zou allicht één van ons ver
denken."
„Werkelijk", zeide Dolkins met een fijn
lachje. „In baar opgewondenk id zeide zij
mij het volgende: Vóór mij uit te kleiden,
na het vertrek onzer gasten, dronk ik een
kop thee in de ontvangkamer. Daarbij viel
het lep ltje on kwam tegen de ceintuur. Ik
deed ze af, en bemerkt© dadelijk, dat de
steen weg was en wel, dat hij met een mes
je moest zijn afgescheiden.
Zij overhandigde mij de ceintuur en ik
overtuigde mij. Nietr wees er on. dat de
steen slecht vastgenaaid was en zoodoende
verloren kon zijn gegaan, want de zijden
draden waren, zooals gezegd is, doorge
sneden. Toch moet de dief de losgemaakt»
speld nog hebben afgetrokken, want een
klein stukje van het goud der sluiting had
zich in de zijde vastgehaakt, en was toen
losgerukt. M n zog duidelijk, dat ^an d®
blauw-zijden stof een dr-md ontbrak."
„Maar", nicp Percy Bilfort, terwijl hij
zich op zij wendde, „dat komt toch niet ui^,
lady Maddy droog een roode japon".
„Juist", zeide Dolkins, terwijl hij met
een vasten greep Percy's das vast pakte,
„en dit hier is de roodo draad, waaraan ik
<?en "dief wilde vangen 1"
Hij had hij des® woorden met do vrij*
hand een revolvor to voorsohij* gthaald en
hield haar Bilfort voor oogen, dó* doods
bleek bleef zitten.
„Dolkins, wat beteekeat dat? Boa j® gol£?
Wat wil jo toch?" riep lord Polham.
„O, maar *on kleinigheid. Hiev U de ro
bijn."
Bij dozo weerden had hij uit Bilforts
«las den prachtig schitterenden steen ge
haald, die in don dichten knoop verbor
gen was, en nu wendde hij ziah naar de
douf, jyar.r een agent wachtte.
Het. volgende ©ogenblik had Pesey Bilfort
handboeien aan eu werd hij door dali
agent weggevoerd.
Kalm stak Dolkins do öpeld ia zijn por-
tcmonnaie. Do heeren waren to opgewon
den, om langer te kunnen blijven zitten.
Verscheidene van h©D gingen met Dolkins
mee, die intusschen zijn overjas had aange
trokken.
„Maar vertel mij eens, Dolkins, hoe hebt
gij kunnen vermoeden wio do dief was?"
„Nu, ik heb mij de lijst dor gaaten laten
geven, dia hedenavond met de dame in
quaestic gedanst hebben. Zoodra ik Bilfort
daai onder tag, kreeg ik op hem verdenking,
omdat ik maar al tc goed weet, dat hij zich
juist op het oogenblik in groote geldverle
genheid bevindt. Toen ik nu met u allen,
die ik wel hier in uw gewone sociëteit ver
moedde, zat te praten, bemerkte ik, dat
Bilfort, niettegenstaande de warmte, zijn
das vaster aantrok. Dit alleen zou natuur-
1. i niet voldoende geweest zijn, om mij
zekerhoid te geven, wanneer ik niet
ook op de witte das een kloin, rood draad
je had zien liggen, dat uit. don knoop hing.
Mijn berekening was nu, dat hij, als nieu
weling in zulke dingen, 2eker oplettend
naar alle biizon«Vrbeden van mijn
verslag zou luisteren cn mij dan mis
schien op e©r gegeven oogen blik zou
corrigeeren, en ik had gl'jk. Met opzet
sprak ik van blauwe stof en draad. U heeft
gezien, dat hij do verzoeking mij tegen ts
spreken, niet kon weerstaan en intusschea
had ik mij overtuigd, dat hot verraderlijk*
draadje op zijn das werkelijk het opval
lende rozerood van de ceintuur wa*. En
hier is mija woning, heeren. Adieu 1"
Schuw schuivend door de donkerte van
den avond, als eon dievegge, bang om aan
gehouden of door iemand herkend t* wor
den, gaat zij door de still# ïtratea.
Wat lijdend is dat geeicht! Al# een klniut
plekje flikkerend lantaarnlicht op haar ga
laat valt, dan ziet men de dieps voren,
die haar gelaat doorploegen, daa voelt'
men de stille, stomme smart, die ^aar ter
neer drukt.