SI e e t j e - r ij cl e li. Nieuwe Raadsels. Van de ontvangen 20 versjes, als bijschriften bij bovenstaand plaatje, neem lk er in is nummer van heden een elftal op, terwijl ik mij voorstel ook de volgende week aan enkele jmpjea een plaatsje te verleenen. Ik zal dan tegelijkertijd mededeelen, aan wie het itgeloofde prijsje ten deel is gevallen. M. v. A. Ingezonden door Cornelis van Egmond. Hoezeel dat gaat er over heen, Wij gaan, geloof dat vrij, Zoo van de hoogte naar beneên Den spoortrein zelfs voorbij. Maar geeft het sleeën veel pleizier Al in den wintertijd, Men denk' ook aan den arme, die Van koud' en honger lijdt. Igezonden door „Edelweiss" De sneeuw dekt reeds het land, De kinderen dansen en jubelen luid. Kijk 1 ginds komen zij hand aan hand, En duwen hun sleetjes vooruit. Zij glijden van de hoogte af, En rollen door de sneeuw, Het hondje loopt ook mee in draf En vliegt gelijk een meeuw. En als er soms een kou'kleum is, Di© blijft dan maar eens thuis. El-q Hollandsche jongen gaat gewis Zoo vroeg oog Qit:t naar huis. Ingezonden door Jan de Nie. Wie doet er meel Met de slee, AU een Hollandsche jongen doet Gaan we lustig op de baan, Ja, zegt Rietje, dat is goed, Maar dan moet Goudlokje, Met haar hondje Fokje, Beiden achteraan. Ingezonden door Hasina Lemmerzaal. De wind woei bij vlagen, 't Is buiten guur en koud, De sneeuw, die viel bij lagen Op velden en op woud. Wie niet hoort tot de armen, Die roept clan luid hoezee 1 En gaat dan met zijn makkers Naar 't sneeuwveld met dc slee. Wij maken gauw een glijbaan Al van de helling af, En wie niet met ons meedoet, Dio noemen we erg laf. Ingezonden door Jo Lemmerzaal. Al de kinderen vaD 't dorp Zag me» naar 't sneeuwveld gaaa, Om te ballen en te sleden, Niemand bleef van verr© staan. Of ja, toch een heel kledn meisjet Met haar hondje aan een touw, En haar handjes in een mofje, 't Kind heeft zeker last van kou I Maar wij niet, onz' wangen gloeien, Komt, doet allen met ons mee, 't Zal u zeker goed bevallen, Juicht met ons Hoezeel Hoezeel Ingezonden door Mientje Lemmerzaal. Hoezee! 't is winter, de sneeuw valt, hoezee i Wij gaan nu naar buiten en nomen een slee. En dan aan t' trekken de helling op, Kom., Jantje, kom Mietje, 6tap in en de pop Moet ook mee, zoo hard als 't kan naar omlaag, Wel jongens, dat is er een pretje van daag. Ons eten en drinken, dat laten wij staan, Om te glijden, iD 't sleetje langs de gladde baan. Wie niet bang is voor kou, die gaat met ons mee, Op 't sneeuwveld juichen wij met ons allen Hoezee! Ingezonden door „Woudlelie".- Is 't geen pret dat sleetje-rij den, Zoo te glijden langs do baan? Is 't geen pret zoo voort to snellen, Zoo vanzelf vooruit te gaan Ja, zoo denkc.i ook dc kleinen, Die gij nu hierboven ziet. Zie ze lachen, zie ze rijden, Neen zij hebben geen verdriet. Ingez. dóór Hermiüe Huntelman. Wanneer er sneeuw valt, zijn voorwaar Hollandsche fkifid'ren kant en klaar. Een oogenblik: daar staat de slee. Ieder die lust heeft, stap' in en rijd' mee. 1 Ik durf to zoggen, bij zoo'n rit, Lijkt 't wel, of j' in een auto zit, Want als het van een helling gaat, Dan valt er niet te remmen, maat Ingezonden door Ida Dirkae. Ziet ze glijden I Sleetje rijden, Langs de wit besneeuwde baan; Oogjes glinst'ren, Wangen gloeien, Als zij pijlsnel dalwaarts gaan. Dan weer zeulen Heel naar boven, Met bet sleetje achteraan, Soms eens rusten En eeixS kijken Of de and'ren vlugger gaan. Komt nu jongens! En gij meisjes Allen met de slee op 't pad 1 Wij gaan glijden, Sleetje rijden, Want de baan is spiegelglad! Ingezonden door C. Rijstenbil. Als de sneeuw ons komt verblijden GaaD we prettig sleetje rijden. Heerlijk op zoo'n gladde baan, Licht en vlug daarover te gaan. Alle (kinderen kijken vroolijk rond, Alsof de koude voor hen niet bestond. Zelfs do kleine broertjes en zusjes gaaq; mee, Heerlijk rijden ze in de slee. Ingezonden door ,,Klaproosje". Komt, jongens, haalt je sleetjes maar. N-u ligt er sneeuw op straat. Als 't morgen soms weer dooien mocht. Dan is het weer te laat. Wij rijden lustig af en aan, En kijken in het rond; En halen wij soms een kou den neus. Dat is voor ons gezond. Ingez. door Nico v. d. Reyden. I. Gewichtig is ie, maar draagt Eem niet te hoog, Een ieder heeft 'm, maar heeft 'm zonder spiegel nooit bekeken. Maak hom een ander -nooit ten spot, Ook moet go 'ra niet in eens anders zakeu steken. II. Ilk ben een dier dat in de woestijnen te huis hoort, verandert ge een letter dan ben ik iets wat in de warme landen groeit Ingez. door „Zonnekind." III. Mijn geheel bestaat uit 19 letters en geeh, veel vermaak. 1, 5, 6, 4 is een lichaamsdeel. 8, 9, 11, 12, 13 is iemand, die regeert. 7, 17, 18, 13 is iets, dat meisjes in 't haar dragen. 2, 3, 19 is iets waarmee men ziet. 10, 12 is een dier. 14, 15 is een maat. 16, 10, 1 is een verkorte meisjesnaam. IV. Begraven steden. --Is hij den balk maar niet laat vallen. Deze advertentie las ik in de oourant. Toen wij vanmiddag wandelden, zagen wij een kameel. Annie, hebt ge al meloen gegeten. De dames mogen heengaan, maaT de hee- ren moeten blijven. Hier is je lineaal, ik heb er lijnen mee ge trókken. Ingezonden 'door „Roeamunde". V. Tk ben een natuurverschijnsel waarnaar de boeren dikwijle verlangen. Verander mijn hoofd dan ben ik een wapen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 12