M VGOR DEJEUGD
l&IDSCH DAGBLAD
No. 14686. Woensdag 8 Januari. Anno 1968.
Onze ïeekenwedstri]d.
Dankbaarheid.
Anekdoten.
03 nm ozaaa A e» -, ïcw ca
%£Jö*A*«JL* e «A? i °jL« °JL°°JL»®A» s «JL» JL« t «JL««JL« «A**JJïik*A? a A°
In het volgend nummer van ons Week
blaadje zal de uitslag van den door mij
uitgeschreven Teekenwedstrijd worden me
degedeeld.
Het aantal teekeningen, dat ingekomen
\s, /©draagt 90 stuk9, 20©dat heL aan be
langstelling niet ont'. reiken, heeft.
i»j-, v. A,
Een der eerste en somtijds ook een der
moeilijkste dingen op het gebied van op
voeding is dat men den kinderen leert
dankbaar te zijn. Ai is de uiterlijke "vorm
van dankbaarheid, die wij eigenlek niet
dankbaarheid maar beleefdheid moeten
noemen den menschen reeds van hun jeugd
af ingeprent, zijn niettegenstaande de men-
johen, die in hun binnenste oprecht danii-
baar zijn, hoogst zeldzaam. De meesten
nemen het goedz dat ze ontvangen, als
iets zeer natuurlijks, als hun goed recht
aan, en al wat hun onaangenaam is daar
entegen met gemor tegen hun lot en tegen
hunme de me n sche n
De 88-jarige Moltke schreef in een brief
aaji zijn jongeren broeder Ludwig: ,,ik
beschouw het als een bijzondere genadi
van God, dat ik weder een voorjaar mag
beleven."
Wanneer ge daarover nadenkt en u zelf
vergelijkt met azuLie kinderen, die arm of
ouderloos zijn, dan ziet ge toch zelf zeker
wel in hoeveel rede tot dankbaarheid
ge hebt.
Ieder mensch is dank aan zijn ouders ver
schuldigd. Hoe menig© nacht waakt eene
'moeder aan het ziekbed van haar kind, hoe
onvermoeid vlijtig moet menige vader
werken om zijn gezin te kunnen onderhou
den en hoeveel moeite en geduld gebruikt
menig onderwijzer anet zijn leerlingen, hoe
dikwijls offert een dokter zijn rust op aan
een 2ieke zijn hulp verleenende 1
Hoe natuurlijk dit ook klinkt, doet men
toch dikwijls de ondervinding op, dat de
menschen hoogst ondankbaar zijn.
Hoe menige zoon vergeldt de onver
moeide pogingen zijner ouders om hem een
goede plaats in de maatschappij te bezor
gen, met zich te schamen over ziji ouders
omdat zij eenvoudig zijn gebleveD. „Wan
neer ik In mijn geboorteplaats kom zeido
onlangs een hooggeplaatst persoon ga ik
steeds een bezoek afleggen bij mijn leeraren
en telkens verzekeren deze heeren mij dat
ik daardoor een zeer zeidzaa. voorbeeld
van dankbaarheid geef."
„Ondank is 's werelds loon", is eeD waar
spreekwoord. Dit bewijst ons o. a. de ge
tuigenis van een Oostersch wijze: ,,de vo
gels verlaten den boom, die zijn vruchten
verloor, de reigers den uitgedroogden
Vijver, de bijen de verwelkte bloemen, het
wild de uitgebrande bosschen". Ieder
mensch en dier leeft voor zijn eigen belang,
dat is nu eenmaal zoo.
Hoe zwaar ondank iemand in zijn gemoed
kan krenken, leert ons een épisod uit het
leven van Christophorus Columbus. Door
zijn reizen heeft hij den roem van den ko
ning en do koningin van Spanje belang
rijk vergroot en niettegenstaande dat,
werd hij tocli op hun last gevange.i geno
men. Later liet hij de ketenen, waarmede
men hem geboeid had, altijd door in 2ijn
kamer hangen, en hij beval dat ze met hem
zouden begraven worden.
Een prachtig voorbeeld van dankbaar
heid uit de dierenwereld verhaalt Darwiu
ons.
Een olifant droeg verschillende menschen
en daaronder ook zijn meester op den rug.
Hij kwam op een moerassigen bodem te
recht en liep daardoor ernstig gevaar van
te verdrinken. In zijn doodsangst haalde
hij zijn berijder® écn voor één met zijn
■nuit naar beneden en vertrapte ze onder
2ijn pooten, maar zijn meester liet hij
rustig zitten en daardoor kwamen zij er
beiden levend af.
Toen Schiller do bekende Duüsche dich
ter, den 22sten December 1790 de zeker
heid kreeg, dat de vrouw, die hij lief
had, de zijne zou worden, schreef hij aan
zijn aanstaande schoonmoeder: ,,Hoc
kan ik u met 'woorden danken voor beu
groot geluk, dat, u mij schenkt!"
Eveneens deed Bismarck, do beroemde
Duitsche Staatsman, toen hij in 1847^ aan
den vader van zijn verloofde schreef: „Ont
vang mijn innigsten dank, dat u mij uw
eenig kind wilt afstaan."
Wij zien hieruit, dat dc eerste schrede
tot dankbaarheid is om te beseffen, dat
een ander ons een offer brengt.
De grijze heldenkeizer Wilhelm I heeft
ons wel het verheven ste voorbeeld van
dankbaarheid gegeven door dadelijk' na de
eerste roemrijke zegepralen in 1870, tij
dens den Fransch-Duitschen corlog aan de
troepen zijn koninklijken dank over te
brengen.
Hoe menigmaal heeft Wilhelm I zijn
ijzeren kanselier, von Bismarck, door
uiterlijke teekenen zijn dankbaarheid be
toond.
Maar beide mannen hebben zeker nooit
meer edele grootheid aan den dag gelegd
dan bij zekere gelegenheid toen hun ge
voelens uiteen liepen. Bismarck door, na
zwaren strijd, toe te geven; de Keizer
door den trouwen dienaar zijn dank urt
te spreken met dc woorden: Wanneer iets
mijn achting eu dankbaarheid nog kon
deen toenemen, dan zou het zijn de wijze,,
waarop gij uw zienswijze hebt prijs gege
ven en waardoor een te b'treuren cneenig-
heid tuaschen ons is voorkomen. Ontvang
daardoor mijn innigsten dank.
Ik zou u nog rr.eer voorbeelden van
dankbaarheid van groote mannen kunnen
opnoemen, doch deze zullen wel voldoende
zijn. Natuurlijk bestaat de dankbaarheid
niet daarin, dat men ze in den mond
heeft, maar dat men ze in het hart
koestert.
Ingezonden door Appelbloesem»'4
Dat maakt verschil.
Mevrouw: Wat een vreeaclijk lawaai ma
ken de kinderen van hier naast toch.
Dienstbode: „Maar mevrouw, dat zijD
uw eigen kinderen."
Mevrouw: ,,0, dat is wat anders."
Ingezonden door Barend do Wit.
Man. ,,Wel, ontzettend, wat ben ik moe."
Vrouw? s>Hoe is Jt mogelijk l J© hebt tot
nu toe geslapen."
Man: Jawel, jawel, maar ik heb aldoor
gedroomd dat ik hout hakt©."
Inge2. door Hendrik tan der Werf.
Bedachtzaam paard.
Jantje, die zijn moede.' wel eens een
knoop ziet leggen cm iets te ontbonden,
op de wandeling: „O, maatje l^ijk.
eens, dat paard moet zeker wat onthouden,
want het heeft een knoop in zijn staart.
Niet zoo erg.
Een lökaaibrciü blijft stok: i in de
sneeuw.
„Conducteur," vraagt een der reizigers,
„moeten we hier nu wachten tot het voor
jaar?"
„Neen, meneer, zoo erg is *_.t niet, en-,
kei tot het begint te dooien."
Ingez. cloor „De twee appels" te Voor
schoten.
Krantenjongen schreeuwt: „Gieheijiïzin-
nige zaakVijftig slachtoffers 1"
Koopcr, boos: „Wat drommel, jongeD,
er staat geen woord van in."
Krantenjongen: ,.Dat is juist het geheim
zinnige meneer. En u bent al het een ea
vijftigste slachtoffer."
Ingez. door Pieter Coffrie.
Zoontje: „Kijk eens, pa, zou die heei
daar voor de Academie een vreemdeling
zijn?"
Vader: „Ik denk het wel, jongeD, aan
zijn kleeding te oordeelen en om zijn tu-,
ren op den plattegrond van Leiden."
Zoontje: „De platte grond, pa? Dus
niet met de bobbels op straat van den ka
bclaanleg?"
Slim
Gast: „Kellner, breng mij een cotelet
en voor mijn honcl een grcot been; ik zal
er een dubbeltje extra voor betalen."
Kellner: „Heel goed, mijnheer." Brengt
na een poosje do cotelet.
Gast: „En waar is het been voor mijn
hond?"
Kellner: „Dat zit in de cotelet, mijn
heer."