De zilveren lepel. FEUILLETON. De kleine koopman in papier. Mijn kleine Zusje. Een van de vele officieren, die te Wee- nen in garnizoen zijn, dacht op zekeren dag bij zichzelf: „Ik heb lust om vandaag eens lekker te eten'', en daarom stapte hij tegen halfzes het hotel „De roodo Os" binnen. Hij ontmoette daar een menigte hera be kende en onbekende menschen, deftige en burgerlijke, groote en kleine, zooals men riie overal, op elke publieke plaats aan treft. Men at en dronk, de een veel, de ander weinig. Men sprak en redetwistte over allerlei dingen, terwijl sommigen we der zwijgend hun maal gebruikten. Eindelijk, toen het eten bijna afgeloopen was enkelen dronken nog een glas wijn tot besluit, anderen draaiden balletjes «-an wittebrood, alsof zij apothekers wa ren, die pillen wilden maken, terwijl weder anderen met hun mes, hun vork of hun le pel speelden zag de officier bij toeval hoe een heer, met een groen pak aan, met zijn zilveren lepel zat te spelen en hoe deze lepel eensklaps in de mouw van zijn jaa verdween en daaruit niet meer te voor schijn kwam. Een ander zou wellicht gedacht hebben: „Wat gaat mij dat aan?" en had gezwe gen of wellicht een groot spoctakel ge naakt, maar deze officier dacht bij zich- ielven: ,,Ik weet niet wat voor een snui ter deze lepeldief is en wat hiervan ue gevolgen kunnen zijn en daarom hield hij zich.stil totdat de hotelhouder kwam afrekenen De officier nam toen'zijn zilveren lepel ook van de tafel en stak dezen tusschen twee knoopsgaten in zijn jas, langs net eene in en langs het andere uit, zooals de éoldaten in oorlogstijd, wanneer zij den lepel medebrengen, maar geen soep. Terwijl nu de officier zijn rekening be taalde en de hotelhouder hem aandachtig bekeek, dacht deze: „Dat is toch een vreemde ridderorde, die die mijnheer daar op de borst heeft hangen. Hij heeft zich xeker in den oorlog met soep eten onder scheiden, dat men hem tot eereteeken een zilveren lepel gegeven heeft, of is het er wellicht een van mijzelf?" Toen de officier zijn geld neertelde, vroeg deze hem met een ernstig gezicht: „Krijg ik nu den lepel ook op den koop toe, want de rekening is hoog genoeg?" De eigenaar van het hotel zeide hierop: „Men heeft mij nog nooit zoo iets ge vraagd. Wanneer u bij u thuis geen enke 4) Niet tevreden met steeds 's morgens vroeg de stad te doorkruisen, in de hoop nier of daar een keuke n schoorsteen te vin den, die hij kon vegen, ging hij tegen den avond naar huis, waschte zich flink af, ^rok zijn beste pak aan en ging dan op den hoek van een straat staan, de gelegenheid afwachtende om voor den een of ander een boodschap te mogen doen. Hij begaf zich ook naar een van de schouwburgen om de portieren van de rijtuigen open te doen, of deed zijn best om voor den een of ander een vigilante te mogen bestellen. Heb was niet altijd tevergeefs, dat de kleine jongen zich zooveel moeite gaf, maar toch verdiende hij meestal zoo weinig, dat het nauwelijks voldoende was om zich te voeden. lederen avond als hij naar bed ging, telde hij do acht of tien stuivers, die zijn fortuin uit maakten, en stak ze dan weder in zijn zak denkende aan de tien franken, die hij al gauw weder aan vrouw Gervais zou moeten geven. Dan, om niet geheel tot wanhoop te vervallen, deed hij zijn avondgebedje en smeekte hij den Vader der weezen om hem zijn hulp te verleenen.God verhoorde zijn bede! Op een morgen, toen hij vroeg was uitge gaan, verbeeldde hij zich dat hij iets zag len lepel hebt, wil ik u wel een patent lepel medegeven, masrr den zilveren moet u als het u belieft hier laten l" De officier stond daarop lachende van zijn plaats op, gaf den eigenaar van het hotel een tikje- op den schouder en zeide knipoogend: „Wij hebben maar een grap willen uithalen, ik en die mijnheer daar ginds met het groene pak aan. Geef nu uw lepel terug, dien ge in uw mouw hebt, groene mijnheer, dan zal ik ook den mijne teruggeven I" Toen do lepeldief zag, dat hij gesnapt blinken in het vuil, dat men bij een koets- poort had opgehoopt. Zonder te denken, dat het iets van waarde kon zijn, haastte hij zich niettemin het op to rapen. Hoe groot was zijn blijdschap, toen hij zag, dat het een fonkelnieuw vijf-frank-stuk was 1 Op Ihet gezicht van zulk een schat, stond hij een oogenblik geheel verstomd. Hij kon zijn oogen niet gelooven en daar de dag op liet punt was aan te breken, bleef hij nog even tegen een paal leunen, tegelijkertijd lachen de en huilende, terwijl hij zijn vondst tus schen de vingers heen en weer draaide, zon der er de oogen van te kunnen afhouden. Eensklaps kwam een vreeselijlfe gedachte bij hem op: „Behoorde dit geldstuk hera wel toe? Had iemand, die het noodig had, het wellicht niet bij vergissing tusschen het vuil gegooid?" Vijf franken was in de oogen van Jacques zulk een aanzienlijk© som, dat hij het als een groote diefstal beschouwde, cr zich aldus heimelijk van meester te ma ken. Hij dacht even na welk voordeel dit geld hem zou kunnen aanbrengen, hoeveel wroeging hij zou ondervinden indien hij het behield en ten slotte behaalde zijn geweten de overwinning op de verzoeking en alle gedachten, die hera konden nopen, zich van het eigendom van anderen meester te maken op zijde schuivend, stak hij met de cenc hand het vijf-frank-stuk in zijn zak en klop te met de andere tegen de poort. Zoodra de portierster open deed, vroeg hij haar met een stem, die beefJe van aan doening, of zij vanmorgen vuil buiten bad weggeworpen. De oude vrouw, die haar was, en dat een eerlijk oog zijn oneerlijke hand had gadegeslagen, dacht hij bij zich* zeiven: „Liever een grap dan ernst," eo gaf zijn lepel eveneens terug. De eigenaar van „De roode Os" "kreeg nu ziju lepel weder in bezit en de lepel dief lachte mede, maar niet lang, want, zoodra de andere bezoekers begrepen wat er gebeurd was, joegen zij hem met scheld woorden de deur uit. Daarop dronken zij met den flinken of- ficier een heerlijk glaasje wijn op de ge zondheid van alle eerlijke menschen. werk in den steek had moeten laten om hem open te doen, antwoordde hem met een' Dorsche stem, dat bet niet zoo was. Maar misschien kunt u mij zeggen, of. iemand hier uit het huis het gedaan kan hebben, vroeg Jacques weder. Thérèse, de keukenmeid van de eerste étage, heeft daar gisteravond vuil neerge gooid, zeide een klein meisje, dat in eeu hoekje haar boterham zat op te eten. Jacques, die vast besloten was, datgene wat hij een oogenblik als zijn eigendom had beschouwd, aan den rechtmatigen eigenaar terug te geven, haastte zich de trap op te loopen on aan Thórèse, wier keukendeur open stond, te vragen of zij haar geld eens wilde natellen en zien of zij bij vergissing niet een vijf-frank-stuk met het vuil had weggeworpen. Gelukkigerwijze was het eeD eerlijke dienstbode, tot wie Jacques zich bad gewend; zij begon hartelijk te lachen. Neen, ventje, was haar antwoord, ik heb niet genoeg vijf-frank-stukken om ze op straat te gooien. Omdat ik er een gevonden heb tusschen het vuil, ging hij voort. Wel jongen, houd bet dan; hernam de keukenmeid, het is van jou. Het is zeker, dat ik alles heb gedaan om het den rechtmatigen eigenaar terug te geven, zeide Jacques, wiens oogen schit terden van geluk. En daarom zal het je geluk aanbren-; gen, beweerde de dienstmeid, men heeft, somtijds niet meer noodig dan dat om for tuin te maken. Ik heb een aardig zusje-, Een kleine hartedief, Ik geef baar kus op kusje En heb haar ol zoo lief. Zij heeft, fluweelen handjes En armpjes mollig rond, Als paarlen zijn haar tandjes Een roosje lijkt haar mond. Zoo vriend'lijk kijkt ze en oolijk, Met oogjes van kristal; Zij is altijd even vroolijk, Kent versjes zonder tal. M r Zij kan die zelfs al zingen, Al is ze eerst vier jaar oud. Je hoort haar nimmer dwingen, Nooit zie je haast haar stout. Zdj is zoo vlug als water, Steeds klimt ze, schoon 't niet mag, En doet haar blij geschater Weerklinken heel den dag. En als je haar zag spelen, Zoo aardig en zoo zoet, Je zou haar, wed ik, stelen, 'k Ben blij, dat je 't niet dost. 'k Geloof niet, dat je ooit ergens Een liever „snoepje" vindt, Neen, vast bestaat er nergens Zoo'n engelachtig kind.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12