VOOR DE JEUGD N° 14664. Woensdag 11 December. Anno 1907. sas Tli U«?»i i iitïi S sïtii I i»s»i i i«?«i i ItlDSCH DAGB1AD i JJs*JL« i *JL* «A* «JL* 'iliti.* «A-* a 'A* Een slem nit Eet Verleden. De stervende Kroonprins. „Wees eerlijk en braai!" dit was de lijf spreuk van het hoofd der school van het Dorpje Derloot en hij meld deze ook steeds aan zijn leerlingen vootr. Daardoor had hij al heel wat flinke karakters gevormd en nog in later jaren herdachten de jongens meermalen met dankbaren eerbied hun ouden meester en vriend. Den meesten jongens .was het nadat zij de school verlak ten hadden, in de wereld- goed gegaan, maar enkelen waren minder gelukkig en onder deze laatsten was Willem Roosters, wien alles tegenliep. Hij was ecnig kind en 'moederloos. Nadat hij de school verlaten had, woonde hij met zijn vader buiten, maar daar zij beiden zeer driftig van aard 1 waren, hadden zaj meermalen kleine on aangenaamheden en op zekeren dag werd .dit zóó erg, dat Willem wegliep en zich te voet naar Arnhem begaf om daar werk te zoeken. Dit ging echter niet gemakke lijk en hij kon nauwelijks genoeg verdienen om in het leven to blijven. Hij had al spoe dig berouw dat hij zich aldus tegenover zijn rader had gedragen, maar hij was te koppig om hem vergiffenis te vragen. Op een guren Novemberdag, tocD hij aaar huis terugkeerde, na voor een klein loon een geheelen dag hard gewerkt le hebben, zag hij een heer en een jonge dame iuit een boekwinkel komen. Willem kon het .gelaat van den heer niet zien maar zijn gang kwam hem bekend voor. De hj»sr riep een voorbij rijdend huurrijtuig aan en terwijl viel zijn z&kportefeuille op den grond. Willem liep er haastig heen om deze op te rapen. Een gedachte kwam plotseling bij hem op, een booze gedachte! ,Als hij deze portefeuille eens hield. Waar schijnlijk zat er wel geldswaarde in en hij, .Willem had die meer noodig dan de goed Igekleede heer, die zeker in zijn leven nooit armoede of honger had gekend. Drie maan den te voren zou een dergelijke gedachte nooit bij hem opgekomen zijn, maar nu, er was geen andere uitweg, hij moest het doen I „Wees eerlijk en braaf 1" Waarom scho ten deze woorden hem juist nu te binnen 1 Ja, 't was waar, de onderwijzer had gelijk hij moest eerlijk blijven zelfs ondanks zijn armoede. Hij zou niet zoo slecht zijn, .hij zou de portefeuille teruggeven I Willem dacht, dat niemand gezien had dat hij deze opraapte, maar hij vergistte zich. Het joa- 'ge meisje had het opgemerkt en ook dat hij even aarzelde en daarom stootte zij haar oom aan die zich onmiddellijk omkeerde en Willem zag zich eensklaps geplaatst te gen over zijn... ouden onderwijzer. „Wel, Willem, wat aardig, dat ik jou hier ontmoet 1" begon hij op vriendelijken toon „wat heb je daar?" toen Willem hem de portefeuille toestak. „Mijn Hemel, ik had geen flauw idee, dat ik die had laten vallen. Duizendmaal dank, mijn jongen, ik moet n.u eerst mijn nichtje naar huis bren gen, maar kom over een kwartiertje bij mij daar, Voorstraat 12, dan kunnen wij eens rustig samen praten." WTillem zorgde wel, dat hij op tijd daar was en gevoelde zich overgelukkig, dat hij zijn hart bij zajn ouden vriend eens kon uitstorten. De goede oude man hoorde hem met veel belangstelling aan en zeide ten slotte: „Verleden week heb ik jo vader nog ge zien, jongen. Hij was zeer gedrukt door je heengaan, cd hij was het, die mij ver zocht je op te sporen en je te vragen alles weder te vergeten. Zou je maar niet we der naar huis terugkeeren; je vader ver langt zoo naar je." „Arme, goede vader, hij kan niet meer naar mij verlangen dan ik naar hem, antwoordde Willem met een glimlach. In minder dan vier en twintig uren tijds was de jongen weder in de ouderlijke woning en zoowel vader als zoon waren den goeden onderwijzer ten zeerste dank baar, dat hij deze onaangename zaak tot zulk een goed einde had weten te brengen. De kleine kroonprins is ziek, de kleine kroonprins gaat sterven en in alle kerken van het land wordt voor hem gebeden. De straten van de oude residentie zijn somber en droef, de klokken luiden niet meer, de rijtuigen gaan stapvoets Vóór het paleis staan de menschen door het hekwerk te gluren. Daar binnen is al les in beweging... kaïnerbeeren en hofda mes loopen met zachten tred de trappen op en af, terwijl zij elkaar wat toefluiste ren en den zakdoek tegen de betraande oogen drukken. In de oranjerie zijn ver schillende doctoren met elkaar aan het overleggen. De gouverneur en de kamerdie naar vaD den kleinen prins loopen op en neer voor de deur om de beslissing van de heeren doctoren af te wachten. En terwijl hoort men van uit den stal een lanc en kla gend gebalk, 't Zijn de ezels van den kleinen kroonprins, die door de stalknechts verge ten schijnen te worden en die nu vóór hun ledige ruiven deze klaagtonen uiten. En de koning? Waar is de koning? De koning heeft zich teruggetrokken in z»jn eigen vertrekken aan het andere einde van het paleis. De Majesteiten hebben niet gaarne dat men hen ziet weenen... Voor de ko ningin is het nog wat andersGezeten aan het bed van den kleinen prins, is haar gelaat overstroomd met tranen en som tijds snikt zij het zelfs uit. In zijn kanten bedje ligt de kroonprins met gesloten oogen zijn gelaatskleur is nog witter dan de kus sens waarop hij rust. Men zou denken, dat hij slaapt, maar neen, de kleine prins slaapt niet... Hij wendt zich om, naar zijn moeder toe, en als hij haar ziet weenen, zegt hij: „Moe der, koningin, waarom weent gij? Gelooft U dan ook, dat ik ga sterven?" De koningin kon niet antwoorden; tra oen verstikten haar stem. „Huil toch niet, moeder koningin, ver geet toch niet, dat ik kroonprins ben, en dat de kronprinsen zoo maar niet kunnen sterven." De koningin begint nu nog harder te snikken en de kleine prins wordt angstig. „Hola," zegt hij, ik wil niet dat do dood mij medeneemt en ik zal het hem wel beletten om binnen te dringen Dat men dadelijk 40 lansknechten laat aanrukken om de wacht te houden rond mijn bedje... Dat men dag en nacht hon derd kanonnen op het voorplein opstelle... En dan wee den dood, wanneer hij beproeft om mij te naderen..." Om het zieke kind te bevredigen, geeft de koningin een teeken. Men hoort een me nigte kanonucn over het voorplein rollen en een veertigtal lansknechten scharen zich om het bed van den kroonprins. Het zijn allo oude soldaten met grijze haren en baarden. De kleine prins klapt in de handjes, zoodra hij ze ziet. Een hunner herkent hi} en hij roept: „Lamens, La- mens 1" De onde man gaat naar het bedje toe. „Ik houd zooveel van Lamens... Trek je sabel, en als de dood mij mee wil nemen, moet je hem neerslaan, wil je?" En Lamens antwoordt: „Zeker, Uwo Hoogheid"... terwijl twee grooto tranen over .zijn verweerde wangen neerdroppelen. Op dit oogenblik komt de aalmoezenier de kamer binnen en fluistert den kleinen zieke eenige woorden in. De prins hoort hem zeer verwonderd aan, vervolgens valt hij hem eensklaps in de rede. „Ik begrijp best, wat U mij zegt, maar zou mijn vriendje Bcppo niet in mijn plaats kunnen sterven, als ik hem daarvoor heel veel geld gaf..." Do aalmoezenier gaat voo.it met hem fluisterend toe te spreken en de kleine kroonprins begint hoe langer hoe verbaas der te kijkeD en zoodra hij ophoudt met spreken zegt het kind met een diepen zucht „Alles wat U mij daar zegt, is diep treu rig, mijnheer de abt, maar een ding troost mij en dat is, dat ik hierboven, in het para dijs der sterren, ook kroonprins zal zijn. ...Ik ben er zeker van, dat ik daar vol gens mijD rang behandeld zal worden/' Daarop feiich tot zajn moeder wendende, voegde hij er aan toe? „Dat men mij mijn - mooiste kleederen brenge, ik wil mij n A maken om als een kroonprins het paradij* te kunnen binnen gaan." Ten derde male buigt de aalmoezenier zich over hem heen en fluistert hem iets inTe midden van rijn gesprek valt de prins hem in de rede cd roept op toorni- gen toon: „Maar dan beteekent het niets oro kroonprins to zijn, in 't geheel niets." En zonder iets meer te willen hooreu, gaat de kleine kroonprins met zijn gezicht naar den muur liggen begint bitte** te cahreien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11