Geldtransport te St.-Petersburg. Het Mannheimer stelsel van onderwijs. loos was. Maar daar sloeg plotseling de hond aAn en sprong op. Opnieuw blafte hij, daar verscheen een ruwo muts boven den rand van do rots en Thorn lag in haar irmen. Daar lag hij een gansche minuut, zonder dat één van beiden in staat - os een woord te spreken, en in hetgeen zij toen zeiden, was voor een verstandig mensch slot noch zin. Toen de oudo Knut dit hoorde, sloeg hij met de vuist op tafel, dat het klonk, en zeide: „Die jongen is het waard! Hij zal het meisjo hebben." De Chineesche taal. In het orgaan van de Nederlandsche Yereeniging van Christelijke Kantoor- en handelsbedienden kwam een brief voor uit Tientsin, waaraan het volgende is ont leend De Chineesche taal kent 214 stamwoor den, die in alle schrijfteekens terug te vinden zijn. Het van-buiten-leeren van die 214 is een begin. En dan gaat men langza^ merhand verder met het leeren van ande re tcekens, meestal drie of vier per cag, of zes, wanneer men heel vlijtig is en veel tijd voor die studie beschikbaar heeft. Het voornaamste is wel, dat men een goeden lecraar krijgt, liefst zonder cenige kennis van een Europeeschc taal, en bo vendien een, die het zoogenaamde Peking Mandarijn spreekt. Er zijn namelijk vijf dialecten, dio als volgt genoemd worden: dat van Peking, Nanking, Kjoekiang, Toengtsjow en "VVeehis-en. Begint men met het eerste, dan wordt men door beschaafde inlanders overal verstaan on gaat het leeren van de andere gemak- lijker, dan wanneer men met een der laat ste vier begonnen was. Nu kan men heD studeeren in drieën verdeelen, en wel spreken, lezen en schrijven. Het eerste is niet buitengewoon moeilijk, terwijl Let tweede wat meer inspanning eischt; het derde is voor een vreemdeling haast on begonnen werk, tenzij men veel tijd en lust tot oefening heeft. Het is een werk van veel geduld en jaren oefening. Begint men spreken te leeren, dan schij nen alle klanken gelijk te zijn het oor van den buitenlander is niet geoefend om al do klanken te onderscheiden, doch na korten tijd merkt hij, dat er wel degelijk verschil bestaat. Voor iemand, dio hier in zaken wil slagen, is de kennis van Chineeseh haast een levenskwestie, en hij, die van plan is eenige jaren in China te vertoe ven, zal goed doen direct na aankomst de studie op te nemen. De inlanders waardee- ren het zeer, wanneer een Europeaan met hen spreken kan zonder tolk. De studie dor schrijfteekens is zeer be langrijk. Een „vierkant, door een kruis in vieren verdeeld'' is een „akker"voegt ge er ceo „man" bij, dan hebt gjj „boer". Een „man" en een „woord" bij elkaar betee- kent „eerlijk". Een „man" in een „doos" is een „gevangene". Een „mond" in „denr" is „vragen". Een „oor" in „deur" is „luis teren". Een „slagboom" in „deur" is „sluiten". Een „vrouw" en een „zoon" is „goed". Een „vrouw" onder een „dak" is „vrede". Twee „vrouwen" bij elkaar is „twist" of „ruzie". Drie „Vrouwen" bij elkaar is „inbreuk maken op" of „verach telijk lasteren". Een „vrouw'5 onder een „boom" is „vurig verlangen". Een vrouw" onde-r eeD „klauw" is „grijpen". Een „vrouw" en een „bezem" 'is „huisvrouw". Een „varken" onder een „dak'' is „thuis" of een „tehuis". Een „vrouw" en een „varken'' onder een „dak" is „huwelijk". Het eigenaardig moeilijke vaü de taal is daarin gelegen, dat ieder woord zijn eigen uitspraak heeft, die voor ieder afzonderlijk n.oet geleerd en onthouden worden. Bij Europeeschc talen kan men ten minste aaD de letters zien, hoe een woord zoo ongeveer uitgesproken wordt; niet alzoo in China. Als men daar weet dat als ,,i" uitge sproken wordt, weet mon nog niet, dat ,or" ia; en veel minder, dat asan" heet. Een geldtransport te St.-Petersburg be hoort tot do merkwaardigste tooneelen. Hot is middag. Officieren, dames en studenten slenteren ianterfantig door de 'hoofdstraten. Plotseling ontstaat er een helsch lawaai, een troep zingende liedon zigzaggen in slang-orm tusschen dc groe zelige huizenrijen. Er komt leven in de anders op deze tijden tamelijk uitgestor ven straten. Do koetsiers van huurkoetsjes zoeken nu voor hun „aapjes" veiliger stand plaats uit. Wandelaars blijven vol ver wachting staan. Slechts de politicagenten doen overdreven druk, rennen her cn der heen, duwen al te opdringerige nieuwsgie rigen ruw achteruit en bevelen onder het uiten van harde, onwelluidende keelklan ken, vrachtrijders en wandelaars in de zij straten te blijven tot het gewföhtigc voor bij is. Te midden van een ademlooze stilte trekt een zeldzame stoet voorbij. Vooraan rijden op fietsen dc twaalf boodschappers. Daar op volgt een kozakin dc rechterhand houdt hij een enorm zwaard dreigend omhoog ge richt. Achter hem rijden tal van kozakken breede, stoere, gebaarde manneD op kleine, kittige paardjes. Deze brute kerels maken den weg als het war* schoon. Bij het zien van dio gevreesde lieden treedt elkeen schuchter achteruit. In wijden boog zwaai en de kozakken hun in heb zonlicht blikke rende zwaarden boven het hoofd. Vlak ach ter deze kozakkenhordc ratelen vier kleine, zwarte, eigenaardig-gevormde wagentjes. Naast den koetsier zit een bleek manneke, met e^n monsterachtigen zwarten bril op deD neus. Al de voertuigjes zijn van nagenoeg ge lijke grootte, vorm en uiterlijk. Kozakken en boodschappers op fietse-n sluiten den vreemden stoet. Zoodra het vreemdsoortige geheel voorbij is, wordt het weer stil in de straten. „Wat beteekent dit alles?" vraagt onwil lekeurig een vreemdeling. „Zij transporteeren geld naar de Bank. Dc Regeering vreest voor een noodlottigen overval tijdens het vervoer." „Maar toen verleden jaar die brutale overval gepleegd werd, wat deden do kozak ken toen?" „Zij konden niets uitrichten. Men zegt, dat, teen de bom ontplofte, hun paarden ec verschrikt van door gingen. Toen zij er eindelijk in slaagden hun paarden in, te houden en daarop terug te keeren, was al les gebeurd." „Wat is toch in die vier wagons gebor gen?" „Drie er van zijn leeg, slechts één bergt het geld binnen zijn wanden." „Wie is dat manneke?" „Dat is de kassier..." Intusschen is do stoet reeds veel verdér getrokken. Een klein oponthoud heeft nog even plaats. Aan den straatkant staat, tusscheö de reeks huurkoetsjes, een dichte, vuurroode auto. Dat komt een der kozakken een wei nig verdacht voor. Hij maant don chauf feur aan door te rijden. Deze ziet hiervad het noodzakelijke niet in en blijft kalm wachten tot alles zal zijn voorbijgegaan. Do kozak, nijdig, dat zijn bevel niet op gevolgd wordt, begint nu den van pijn in éénkrimpenden bestuurder met zijn karwats op heftige wijze te ranselen. Omstanders wijken verschrikt uiteen. Zalig Rus land... To Mannheim was geconstateerd, dat 75 pCt. der leerlingen van de lagere school het einddoel van het leerplan niet bereikte. Dit t. jk de aandacht en leidde tot een onderwijsstelsel, waarin de normale leer- 1' gen en zij, die om de m of andere reden achterlijk zijn, in afzonderlijke klassen worden onderwezen. Men heeft er dus nor- maai^iassen en nevenklassen, de laatste voor de achterlijken. De scheiding geschiedt aan het einde van het eerste leerjaar. De scholieren, die dan zoo ver gevórderd zijn, als het leerplan eiècnt, komen in de tweede normaalklasse. Zij, die zoo ver niet geko men zijn, blijven met in de eerste klasse om die rogmaals te doorloopen, zooals bij ons geschiedt, doch wonden ïn de noven- klassen geplaatst. Het leerplan van deze klasse is hetzelfde als van de tweede nor maalklasse, de leerstof is alleen beperkter. Naast elko normaalklasse staat zulk een nevenklasso. Het is dus steeds mogelijk, dat een leerling eener nevenklasse aan het einde van een cursus weer overgaat in de volgende normaalklasse. Dit kan ook tus- sohfciiuijds geschieden met den scholier, wiens geschiktheid om te leeren plotseling toeneemt, wat niet zelden voorkomt. In de nevenklassen bepaalt het onderwijs zich tot het noodzakelijke, tot die stof, dio de leerling in elk geval moet kennen, om na een jaar weer in do normaalklasse te kunnen komen. De nevenklassea zijn aan merkelijk kleiner dan de andere. De onder wijzers er van zijn verplicht de helft van het aantal uren aan de geheele klasse, het vierde deel er van aan de Besve en het ove rige vierde deel aan de minder bekwame leerlingen te wijden. Aan bet -oind van den cursus van dc novenklasson zijn de volgen de gevallen mogeijk: lo. scholieren, dio de klasse met zocr goed gevolg hebben door loopen, komen in dc voigendo normaalklas- se terug en blijven nu in het normale deel der school, als het niet blijkt, dat zij later weer in een nevenklasse teruggeplaatst moeten worden; 2o. scholieren, die met vrij goed gevolg dc klasse hebben doorloopen, doch niet in staat worden geacht om in de normaalklassen terug te- keeren. komen in de volgende nevenklasse en blijven verder in de nevenklassen, als zich in hun ge schiktheid om te leeren geen verbetering v>ordoet; 3o. scholieren, die wegens lang durige ziekte de school veel verzuimd heb ben of zeer achterlijk zijn, moeten do ne venklasso nog eens doorloopen. Het leerplan in de hoogere klassen is van" dien aard, dat ook do achterlijke kinderen de geheele leerstof doorloopen, steeds zoo, dat deze tot het noodzakelijkste beperkt blijft. Dc voordeden van dit stelsel vallen spoe dig ïn het oog. Alle scholieren, ook de minder begaafde, prox. neren meer of min der van de geheele onderwijsstof, krijgen een afgerond geheel, terwijl de achterblij vers nu meest in de middelklassen blijven steken. De normaalklassen zijn van de rem mende werking der achterblijvers ontslag- gen en kunnen steeds een uitmuntend re sultaat bereiken. Doch nu de nadeelen. Deze zijn niet ge ring. Vooreerst houde men wel in het oog, dat de zelfstandigheid ran elke school bij het Mannheimer-stjolscl geheel verdwijnt. Als aan het einde van den curaus de achter blijvers uit de normaalklassen naar de ne venklassen overgaan, worden de open komen de plaatsen onmiddellijk door leerlingen van andere scholen aangevuld, om de klas sen op de noodjge sterkte te houden. Ook do plaatsen, die in de nevenklassen vrijkomen, worden dadelijk weer ingenomen. Er moet dus aan het einde van eiken cursus een belangrijke uitwisseling van leerlingen tus- schen de verschillende scholen plaats heb ben. Zal dit zonder schade voor het onder wijs kunnen geschieden, dan is noodig, dat do leerplans op alle scholen volkomen ge lijk zijn tot in do kleinste bijzonderheden. Het is de vraag of men het over zulk een 'tot in do (kleinste l 'jzonderheden uitge werkt leerplan eens zou kunnen worden. Men moet ook niet vergeten, dat, zal het onderwijs bloeien, aan den onderwijzer al- te een zekere -rijheid van handelen gela ten moet worden. Die vrijheid gaat bij het Mannheimer-rtelsel geheel te loor. Er zijn ook groote paedagogisehe bezwa ren. Het voordeel, dat de leerstof voor allo kinderen een afgerond geheel vormt, ia weinig waard. Het geheel, dat de renter lijken verkrijgen, zal er een zijn met tal van leemten, ontstaan door de groote in perking, waartoe men verplicht was. Het is bij het onderwijs beter 3£tlm en rustig voorwaarts te gaan en halverwege te büj-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12