N£. 14643. Derde Biad. 16 November 1907. @m ASLAUG. Sedert Aslaug god volwassen meisje go- worden was, was er gcon vrede meer in Husaby. Do flinkste jongens ranselden el kaar avond op avond af, veel meer dan ergens elders in don omtrek. Het ergst wa* het 's Zondagsavonds. Dan ging do vader, do oude Knut. Husaby, nooit uaar bed, ion- der ten minste zijn groot© laarzen aan te houden en een flintccn knuppel oaast ziju bed l© zetten. Wanneer ik een aardig dochtertje heb, zal ik zo ook weteu te beschermen," zeido Husaby. Thorn Nesset was slechts een dagloono*s- zoon on toch waren er menscheu, die zei den, dat bij het meest op bezoek kwam hij de boerendochter. Maar dit beviel den ouden Knut niet. Hij aeide, dat het niet waar was; hij had hem er ten minste nooit gezien. D© mensohen mompcldon echter toch onder elkaar, dat hij, wanneer hij maar goed op den hooizolder had wille2 zoeken, waar Aslaug zooveel bezigheden had, Thorn zeker zou gevonden hebben. De lente kwam en Aslaug trok naar de Alm vet de kudde. Wanneer het overdag warm werd in de dalen, de rots zich hoog en koel verhief boven den drukkeuden damp- fkring, d© klokjes der kudde klingelden, de herdershond blafte, Aslaug jodelde ea op den horen blies, dan werden de jongelingen van het dorp aangegrepen door heimwee, als ze in de nabijheid kwamen en dit schouwspel gadesloegen. En op den eersten Zaterdagavond den besten sloop dc c n na den ander naar bo ven. Maar zij kwamen vrcl sneller beneden dftD ze boven gekomc 1 waren, want boven stond een stevige knaap, die oppaste. Hij ontving ieder, die boven kwam. en deed hem zoo in de rondte tollen, dat hij zijn ge- hccle leven lang de woorden onthield, die deze wijze van ontvangst begeleidden: ,,Kom op een anderen keer maar eens weer, dan kun jo nog meer krijgen." Voor zoover de jongens konden nagaan, was cr in dit district slechts één, die er zulke vuisten op nahield, en dat was Thorn Nesset, en de rijke boerendochters ver klaarden. dat het toch een beetje erg was, dat de daglooner heb hoogst bij Aslaug Hu saby aangeschreven stond. Dit meende ook do oude Knut. toen tuj boorde wat er gebeurd was, en hij zeide, wanneer er dan niemand anders was, dio dien jongen aan kon, dan zou hij dab zaakjo zelf wel eens in orde maken. Knut begon wel reeds oud te worden, maar al was hij ook over de zestig, hij mat toch nog graag zijn iSrachten met zijn oud sten zoon, wanneer hij zich in huis ver veelde. Naar de Husaby-Alm voerde slecht* een enkel pad en dit liep door den tuin van de hoeve. Toen Thorn den volgenden Zater dagavond naar de Alm wilde en zachtjes over den grond van de hoeve sloop, ruimer ademend toen hij de behuizing maar eerst voorbij was, stoof een kerel regelrecht op hem los. „Wat wil je van mij zei Thorn en sloeg hem in het gezicht, dat zijn ooren suisden. „Dat zal je gauw genoeg weten," zeide een andci: achter hem, terwijl hij hem in den nek greep. Dat was do tweede zoon. „En hier is do derde," zoi de oude Knut en ging hem te lijf. Thorn voelde zich sterker worden in het gevaar. Hij was slank en buigzaam als een wilg cd sloeg om zich heon, dat het klonk. Hij wond zicb on wrong zich en bukte zich. Waar een slag viel, was hij niet; waar nie mand het verwachtte, deelde hij klappen uit Hij bukte en sprong op, maar werd met dat al tocb verschrikkelijk toegetakeld. De oude Knut zeide echter later, dat hij nooit met een dapperder, jongen gevochten had. Zij ranselden cr op los, tot er bloed vloeide; toen zei de oude Husaby „halt" en daarop liet hij zich nog de woorden ontvallen: ..Wanneer je den volgenden Zaterdag naar boven kunt komen, den ouden Knut en 'djn jongens ten spijt, dan zul je het meisje hebben." Thorn sleepte zich naar huis zoo goed hij kon en ging dadelijk' naar bed. Er werd druk gesproken over do vechtpartij en ieder zeide: „Wat deed hij cr ook 1" Slechts één was en, die dat niet zeide, en dat was As laug. Zij had hem dien Zaterdagavond ver wacht, maar toen zij hoorde, wat ©r tus- schen hem eü haar vader was voorgevallen, begon zij te schreien cn zeide bij zicbzelvo: „Wanneer ik Thorn niet krijg, zai ik geen vroolijken dag meer hebben." Thorn bleef 's Zondags te bed liggen en toen do Maandag (kwam, voelde hij. dat hij nog moest blijven liggen. De Dinsdag kwam. en dat was een prachtige dag. Het groen zag cr zoo heerlijk friscli uit. Het bad 's nachts geregend. Het venster stond open. Krachtige lentegeuren stroomden naar bin nen. Men kon de koeklokjes op de Alm hooren luiden en daarboven jodelde iemand. Waarlijk, wamnoer zijn moeder niet in do kamer gezeten had, zou hij geschreid heb ben. Het werd Woensdag en nog lag hij te bod. 's Donderdags begon bij er over na te der'.en, of hij VZaterdagg nog niot beter zou zijn cn 's Vrijdags was hij weer op de been. Hij dacht slechts aan do woordeu, welke Aslaugs vader, tot hem gesproken had: ..Wanneer jo den volgenden Zaterdag naar boven kunt komen, den ouden Knut on zijn jongens ten spijt, dan zul je het meisje hel_en-" Hij zag herhaald© malen naar de Husabv-hoeve en dacht: „Ik zal Kerstmis wel niet moer beleven." Zooals gezegd is, ging cr slechts één pad naar de Husaby-Alm. Maar een flinke kerel moest toch ook wel op een andere manier naar boven (kunnen komen, als de gewone weg voor hem ontoegankelijk bleek I Wanneer hij bijvoorbeeld de landtong om- roeide en dan bij d© rot3 aanlegde, zou het misschien mogelijk zijn naar boven te komen hoewel het daan zoo steil was. dat de gem zen ternauwernood .ar boven konden klau teren. En die plegen toch anders niet zoo bang té zijn in de bergeD. Dc Zaterdag brak aan en Thorn ging reeds «des morgens vroeg uit. Het was oen prachtige dag. Do zon straalde en overal in het rond was leven. Op de bergen werd gejodeld ©n gezongen en geblazen. Toen de dag ten ©indo liep en een lichte nevel naar de bergen opsteeg, zat Thorn voor zijn huisdeur. Hij kéék naar boven. Het wal daar zoo stil. Hij keek naan do Husaby- hoeve. En toen sprong hij in zijn bootje en roeide de landtong om. Voor de Sonnenhut zat Aslaug. Zij was klaar met haar dagwerk em dacht er aan, dat Thorn desön avond wel niet zou kunnen kermen. Maar nu zouden er wel zooveel te meer anderen in zijn plaats komen. Zij maakte dus den hond los, zeide niets en ging haar gewonen gang- Zij ging z66 zit ten, dat zij in het d.l Ikon zien. Maar or steeg een nevel op, en zij kon niet tot be neden kijken. Daarop koos zij een ander plaatsje en zonder er oven to denken, ging zij zóó zitten, dat zij de fjord in het oog had. Het gaf haar zooveel vrede, wanneer, zij zoo ver heb water kon zien. Terwijl zij daar zoo zat, kwam aij in eeo stemming om iots te zingen. Zój koos een Ked met „lange tonen" en het klonk "ver over do bergen. Zij hoorde zichzelf gaarne zingen en begon dus van voren af aan, toen het lied ten eind© was. Toon zaj het echter voor de tweede maal gezongen had; scheen het haar toe, alsof iemand bonedon ant woordde. „Hemel, wat zou dot kunnen zijn?" dacht Aslaug en ging 'toï aan dén rand van do rots, waar zij haar armen om een slank©n beuk sloeg, di© daar half over den afgrond hing. Zoo keek zij paar bene den. Maar zij zag niet». Do fjora lag daar stil en rustig. Goen vogol scheerde ©r over het water. -Aslaug ging weer zitten en be gon opnieuw te zingen. Daar werd weer geantwoord en het klonk dichterbij dan de eerste maal. Dat geluid was geen echo, wat hot ook zijn mocht. Aslaug sprong weer op en boog zicb opnieuw over den rand van de rots. En daar zag zij, boneden aan den rotswand, iets, dat daar was vastgemaakt. Het zag cr uit als een notedopje zoo klein, omdat het zoo ver af was. Zij blikt© zoekend rond en bemerkte spoedig eon bonten muts en daaronder een man. die langs de bijna naakte rots naar boven klom. „Wie kan dat zijnT' vroeg Aslaug. ter wijl zij den beuk losliet cn terugsprong. Zij waagde hot niet, haar eigen vraag te beantwoorden, want zij wist heel goed, wie heb was. Zij wierp zich op den grond en greep het gras met beido handen vast, als of zij het was, die, wat zij had vastgegre pen, niet .mocht loslaten. Zij gilde cn greep zich opnieuw vast. Zij bad God hem to hel pen, maar toen viel het haar in, dat deze onderneming vaD Thorn God verzoéken was en dat hij dnS ook geen hulp van Bo ven kon verwachten. „Slechts deze éeno maal," bad zij. Ver hoor mij slechts deze één© maal en help hem Toen omarmde zij den hond. alsof dat Thorn was, dien zij moest vasthouden. Zij drukte zijn snoet dicht tegen zich aan, en het scheen haar toe, alsof de tijd ©inde-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11