Hoe de haas slaapt. WekeUjksche Kalender;. BECEFT. ALLimi r Een Duitsch hoogleeraar, dr. Friedr. Dahl, heeft eenigen tijd geleden in het „Naturw. Wochenschr.de vraag behan deld, of het waar is, dat hazen met open oogen slapen. Hij had bevonden, dal de oogleden van den haas in betrekking tot het oog zóo klein zijn, dat het volkomen sluiten van het oog er door bemoeilijkt wordt. Daar het slaapje van den haas spreekwoordelijk- licht is en ook de mensch als hij slechts sluimert de oogen soms niet geheel geslo ten heeft, concludeerde prof. Dahl, dat die waarnemers, die waargenomen hebben, dat de haas met half open oogen slaapt, gelijk hebben. Dr. Schaff, directeur van de diergaarde te Hannover, is daartegen opgekomen. Ha<- zen, die in de door hem beheerde inrich ting in gevangen staat aanwezig zijn, had hij meermalen met geheel gesloten oogen zich in deze zien zitten koesteren, waaruit blijkt, dat het sluiten der oogen hun zeer wel mogelijk is. Ook had hij hazen slapen de gezien, en wel met de oogen behoorlijk dicht. Andere mededeel ingen bevestigen die fan dr. Schaff. Een daarvan handelt over een gevangen aaas, die regelmatig met gesloten oogen diep Een ander bericht betreft een in ge vangenschap gehouden haas, die gaarne als een hondje op den schoot zijner meesteres zat, zich met welbehagen over de huid liet streelen, en dan van genot de oogen sloot. Hiermede is de met open oogen slapende haas tot het gebied der legende terugge bracht. Intusschen is het begrijpelijk, dat het sprookje ontstond- Wailt de haas slaapt zeer licht en zijn gehoor is zóó onbegrijpe lijk fijn, dat hij zelfs in den slaap het ge ringste geluid hoort en er door ontwaakt. Dat men soms een in zijn leger liggen - den haas als het ware op het lichaam kan trappen, is langs anderen weg te verkla ren. Door zich voet op den grond te druk ken, denkt hij de aandacht van den mensch, die hem nadert, te ontsnappen. Dit zal waarschijnlijk ook dikwijls het geval zijn. Ieder, di© wel eens op de heide een jongen haas in zijn leger verrast heeft, weet, dat hij bijna niet van de omgeving te onderscheiden is, doordat de kleur van zijn pels een mengeling is van de kleuren van heidekruid en dor grêM. Eieren-onderzoek. In de centraal-mar kt hallen te Parijs heeft het eieren-onderzoek op de volgende wijze plaats. Men lost 145 gram keuken zout op in 1 liter water, het best in een hoog glas, en legt daarin het te onderzoe ken ei. Is het ei nu een dag oud, dan zinkt het tot den bodem; is het ouder, dan zinkt het niet zoo laag, maar blijft het even bo ven den bodem zweven. Is het dri© dagen oud, dan zweeft het onder den waterspiegel, dus bijna bij de oppervlakte. Is het ei meer dan vijf dagen oud, dan komt het aan de oppervlakte en komt er verder boven uit, al naardat het ouder is. Dit onderzoek is gebaseerd op de verdam ping van bet water in het ei door de poriën van de schaal en dus op de afneming van het soortelijk gewicht. Kaukasësche spreekwoorden. Niets is duurder dan het goedkoope. Wie moet werken? Gij en ik. Wie eten'f Ik en gij. Een zwetser brengt slechts een stomme tot zwijgen. Een ongelukkig mensch wordt door den noodlottige» steen zelfs op den top van een berg bereikt. Heeft de zon er schuld aan, dat de vleer muis op den middag niets ziet? Wie de hel niet leerde kennen, zal ook 'n het paradijs geen behagen vinden. Zondag. Het goede te doen geeft een zoo heer lijke voldoening, dat men het eigenlijk niet als ©en groot© verdienste moest beschou wen. r Maandag. Wij loopen allen langs straten en wegen; maar slechts weinigen zien op naar de sterren. Dinsdag. Daar zijn er veel, die menig boek, maar nooit zichzelven hebben doorgelezen. Woensdag. Geen ongenadiger verklapper van lichaam en ziel dan spiegel en wijn. onderdag. Wie zoekt naar een vriend zonder gebre ken, die blijft vriendeloos. Vrijdag. Er bestaat wel groot, maar geen lang durig wereldsch geluk. Zaterdag. Door niets kunt ge uw goeden naam meer benadeelen dan door eigen daden. Abrikozensaus. Men klopt twee eierdooiers met een lepel suiker gedurende tien minuten, voegt er een bierglas rijnwijn bij, en klopt de massa au-bain-Marie, tot hot schuim is verdwe nen. Men neemt een paar lepels abrikozen jam, wrijft ze door een zeef, voegt er bij hot sap van een halven citroen, doet dit bij de saus, en roert alles te zamen opnieuw vijf minuten au-bain-Marie. Het mat van oorvegen en muilperen. Voor don landman waren de grensschei dingen vroegor van groot gewicht. Zij vormden de aanwijzing voor de grootte van de hoeve, de afzonderlijke akkers en weiden. Op hun verplaatsing waren de zwaarste straffen gesteld, en het was een oud, wijdverbreid geloof, dat degenen, die zich aan het misdrijf van verplaatsing der grensscheidingen hadden schuldig gemaakt, na hun dood moesten wandelen op het stuk land, dat- zij aangerand hadden. Geen won der, dat men zicb moeit© gaf, de plaats, waar men een grenssteen gesteld had, in tegenwoordigheid van getuigen voor latere tijden in elks herinnering vast te leggen. Maar de getuigen konden sterven; vooral ais zij bejaard waren, moest mon hiermee rekenen. Onze voorouders wisten zich ech ter te helpen. Men nam de jeugd om bij het zetten der steenen getuige te zijn. Daar echter d© jongelui in den regel volstrekt niet doordrongen waren van het hooge ge wicht der zaak, waarvoor zij gebruikt wer den, moest men andere middelen te baat nemen. Midden oüder de plechtigheid, zoo dra het gat gegraven was, waar een steen geplaatst zou worden, gaf men den jongen, die aan niets kwaads dacht, een oorveeg of muilpeer, dat hem hooren en zien ver ging. Dat moest hem een „gedenkcedel" zijn, dat hier dc sfcen gezet was geworden. En zoo ging het verder, van steen tot steen. Tegenwoordig is zoo iets niet meer noo- dig. Nu wordt alles met papier en inkf nauwkeurig beschreven en zoo noodig ia kaart gebracht. Die gehoorzame oppasser! Een nieuw historietje verrijkt de annalen van het op passers-gilde. Grenadier Max was oppasser bij kapitein Bursche gewor den. De kolonel zou ten eten L >rnen en Max o-ntving van de kapiteinsvrouw zijn laatste instructies: „Dus, Max, als je visch en gebraad ronddient, steeds bij de vrouw van den kolonel beginnen, van links aantreden, den schotel in de linkerhand, de rechter hand op den rug gelegd." „Begrepen, mevrouw; ik weet er alles van." D© avond was daar. Men zet zicb aan tafel; de soep is gelukkig voorbij. Max verschijnt met den forellen-schotel. Me vrouw volgt den krijgshaftigen Ganymedes met bezorgde oogen. Gelukkig, hij treedt links aan bij de kolonelsvrouw, pre senteert zijn schotel en legt met een vertrou welijk grijnslachje de witgehandschoende grenadiershand op den vleezig ronden bo ven rug van de kolonelsche I Aan deze woordelijke opvatting van het ontvangen bevel had Max het te danken, dat Hij voortaan weer in plaats van den schotel het dienstgeweer te presenteeren kreeg I Professor in de astronomie: „Men kan zich tegenwoordig op niets meer verlaten. Gisteren is de komeet niet verschenen, die volgens mijn nauwkeurige berekening zeker had moeten komen, en vandaag brengt de schoenmaker mijn Laar zen niet!" Uit een gesprek over een op te richten leerstoel voor geographic: „Mij dnnkt} dat voor dit onderricht Arnhem het meest in aanmerking komt 1" yyW^i, daar ligt We9tervoort in het Oos ten, Oosterbeek in het Weeten, Noord- Brabaat in het Zniden en de Znidorze© in het Noorden I" De menschen schijnen er zeer op gesteld te zijn mij te zien," zei de nieuwe predi kant van het dorp, gevleid door den groo- ten toeloop van belangstellenden bij zijn aankomst. Ja, het is een heel© oploop," antwoord de de burgemeester. „Maar bet is nu nog niet zoo erg. Dan hadt u gisteren eens moeten zieD, toen er een dansende beer in het dorp kwam." Op straat afgeluisterd (het gesprek gaat tusschen twee dames) „Hoorde jij Vrijdag de negende syme- trie?" „Dat moet je niet zoo zeggen; je be doelt zeker de negende sympathie! Zoo niet bedoeld. Een onderwij- t.t was bezig- den leerlingen uit te leggen, wat het woord „verwaand" beteekende. „Let nu eens goed op, jongens", zeidehij. „Stelt nu eens, dat ilk altijd blufte op mijn geleerdheid dat ik bijv. zei, dat ik heel ver in het Latijn was, of dat ik zoo'n erg vriendelijk en welwillend man ben, wat zou de jelui dan zeggen, dat ik was?" „Een leugenaar!" galmde het Eot 's man9 groote verrassing door heel de klas. In gedachton Dien s tmeis- j e: „Professor, ik wou u op den dag van hedeu mijn gelulkwenschen aanbieden." Professor (aan de studie)„Goed, goed, leg maar neer 1" Predikant (na de godsdienstoefe ning, waarin hij als voorganger optrad, tot zijn moeder): „Maar moeder, wat hebt u onder mijn preek weer zittea slapen." Moeder: „Oen jongen, je moet maar denken: Vroeger maakte moeder mij in slaap, nu doe ik het haar 1'»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 14