FEUILLETON.
Teddy's Knoop.
Maud's ijdelheid.
geestelijke van de stad en houdt een kern
achtige toespraak.
Waarmede zullen wij onzen braven
vriend vergelijken?" roept hij uit.
,,Wij behoeven daartoe niet ver rond te
roeken. Heft uw oogen op en aanschouwt
den appelboom, waaronder wij zijn gezeten;
daar hebt gij rijn beeld. Ziet, wat een
rijk aantal roodwangige appelen hij
draagt, en dat sedert lang, jaar op jaar,
en hoe hij ons beschut en beschermt tegen
de brandende zonnestralen. Hebben de be
moeiingen van onzen waardigen vriend
Voor onze goede stad geen rijke vruchten
gedragen? Bloeien niet nevens uiterlijken
welstand ook beschaving, liefde voor hot
algemeone welzijn, eendracht en andere
burger deugden meer, waartoe zijn degelijk
heid ons het voorbeeld heeft gegeven? Heoft
niet, zooals nu de appelboom de zonnehitte
van ons afweert, het vorstand en het be
leid van onzen jubilaris menige dreigende
sahacle van ons afgewend? Zoo stoot dan
feestgenooten met mij aandat onze
vriend, evenals deze vruchtbare boom, nog
lang groeien en bloeien moge, en hem nog
vele jaren krachten geschonken worden tot
Voortduren den zogen,"
Helder klonken de glazen, en toen nu do
feesbvierende vertelde, dat hij en de boom
juist even oud waren, want dat zijn vader
die bij de geboorte van don zoon had ge
plant, luisterden allen met belangstelling,
en de boom steeg dubbol bij hem in ach
ting.
Nog eens was door den onverzadelijkon
tijd een vierde van een eeuw verslonden ge
worden.
Het huis van den burgemeester stond
nog, en in zijn tuin nog do appelboom;
maar hot huis was ledig geworden en de
boom oud en vermolmd.
De oude heor had zijn ambt aan een
jeugdiger man ovorgodr&gen, om nog kor
ten tijd de rust van den ouderdom te ge
nieten. Niet lang duurde het echter of een
zware ziekte kondigde den naderenden
dood aan.
Buiten loeide de herfststorm. Hij rukte
de laatst» hinderen, die hij nog aan do boo-
mon vond, af, sloeg de half dorre takken
van den appelboom tegen elkaar, dat zij
kletterden, en huilde klaagliederen in den
schoorsteen.
Met do toenemende duisternis nam hij
ook in geweld toe, de wtindstooteu werden
al heviger en heviger, en daarmee het ge-
DOOR
AMY EE FEUVKE.
14)
Men liet haar binnen in het vertrek,
waar de geneesheer hard aan het werk
was; maar Teddy rustte daar als een
wassen beeld, met een allerliefsten glim
lach op de lippen, dq blonde krullen neer
vallend over zijn voorhoof! Eon leelijko
kneuzing tusschon dio lokiken verried de
redon waarom hij in de diepte was wegge
zonken. Hij moest in het duikou op een
puntjgen steen terecht gekomen zijn.
In ademloos stilzwijgen stond de moeder
kom gade te slaan,
„Geef hem niet op, dokter 1" riep zij,
toen de geneesheer zich ten slotte overeind
hief en do armen liet zinkon, met een wee-
moedigen blik op de moeder. Hij schudde
het hoofdmaar hervatte zijn arbeid,
kunstmatige ademhaling boprocvcndo en
geen enikelc poging nalatende, om hot
schijnbaar reeds gevloden leven terug te
roe pon.
En ten laatste ook brak het oogepblik
aan, waarop zijn inspanning met welslagen
btkroond word; want dc hand tegen heb
hart van den knaap loggende, voelde hij
een zwakke klopping.
Hij verdubbelde zijn pogingen; dc adem
haling werd merkbaar, een flauwe kleur
tintte wederom de blauwe lippen en einde-
kreun van den appelboom. Daar weer een
verwijderd ruischen, reeds is het nabij, een
geknafra en gekraak, en de boom, dicht
boven den grond gespleten, ligt ter aarde.
Omtrent op hetzelfde tijdstip drukt biü-
nen in bet huis, waar het kleine lampje in
do ziekenkamer brandt, een diep bedi*>ef-
de dochter een levensmoeden grijsaard de
oogen dicht.
„Wat moeten wij toch beginnen?" zeide
mama: „Maud is nu zeven jaar oud eu zij
wordt met den dag ij doler. Zie eens hoe zij
nu de laan opkomt."
Papa wierp een blik uit het raam op het
kleine meisje eu poogde een glimlach te yer-
bergen, Maud keerde terug van een wande
ling met haar kinderjuffrouw. Zij wierp
het hoofdje achterover, droeg er zorg voor
dat Fritz, haar hond, niet tegen haar op
zou springen met de vuile pooten en beurde
mot de cene hand haar jurk omhoog.
Kort daarop trad zij de kamer binnen.
„Och, mania," zeide zij: „mag juffie een
volant om deze jurk zetten? Zij is anders
zoo leelijk en koop als het u belieft een
grooten neteldoekscben hoed voor mij. Deze
hier staat mij niet."
„Neen; Maud, eenvoudige kleeren passen
hot best aan kleine meisjes."
„Maar Bea heeft zulke mooie dingen.
Waarom mag ik zo dan niet hebben?"
„Je nichtje Bea is achttien jaar", ant
woordde de moeder,
„Je zult gauw genoeg lange kleeren dra
gen Miss Maud", lachte do vader:
„Je serge jurkje zal ontluiken in een ne-
teldookscbe japon en je raatrozenhoed,
nu ik heb niet veel verstand van jongedames
kleeren, maar Lij zal herschapen worden
in een massa bloemen, linten en andere
din^rn."
„Zeg dat niet, beste," vermaande de moe
der zacht: „zij denkc al veel te veel aan
dien tijd en wij wenschon haar immers zoo
lang mogelijk kind te houden. Luister eens,
Maud, vanmiddag gaat juffie haar zuster
opzoeken en ik heb eenige bezoeken af te
leggen; dus moet je je een uur lang zelf be
zig houden. G-a thans, liefste."
Ik zou wel eens willen weten wat papa
bedoelde 1" clacht Maud, terwijl zij naar de
kinderkamer ging: „het klonk net als over
lijlk werden de zware oogleden opgeslagen
en fluisterde een zachte stem: „Moeder!"
De jonge weduwe zonk op de knieën:
„Heb dank, o God!" was al wat zij zeide.
Daarop viel zij bewusteloos neer.
Dien avond laat werd Teddy naar zijn
eigen bedje thuis overgebracht; maar of
schoon er nog leven in hem overbleef, was
zijn toekomst hoogst gevaarlijk lag hij
gedompeld in een zware verdooving, waar
uit het onmogelijk schoen hem te wekken.
De dokter verzekerde, dat dc stoot tegen
een steen, die onder water moest hebben
verborgen gelegen, hersenschudding te
weeg gebracht had-,
Nancy was reeds naar huis gebracht,
voordat men Teddy overvoerde; doch zij
kreeg eon boodschap, dat hij, ofschoon in
levensgevaar verkeerend, nog op aarde was
en dat schonk een grooten troost aan de
berouwvolle ziel der kleine zondares.
Vele dagen achtereen bleef de knaap op
den rand van het graf zweven. De wijze
waarop elk zijner schoolmakkers, de bewo
ners dor verschillende hoeven uit den om*
trek, ja tot zelfs de eigenaar van liet kas
teel naar he-m kwamen vragen, bewees
zijn moeder hoezeer haar zoontje bemind
was geweest. En toon, den volgenden Zon
dag, dominé Upton met onvaste, stem van
den kansel af zeide: „De gebeden dezer ge
meente worden gevraagd voor Edward
Platt, die zéér ernstig ziek ligt," bleef er
in de geheele kerk geen oog droog en
hoorde men dadelijk hier en daar op de
jongensbaruken een snik weerkhinken.
De jonge weduwe verliet geen oogenbük
het ziekbed van haar kind. Dag en nacht
bleef zij aan zijn zijde en menigeen ver
planten. Ik zal het juffie vragen. Kon ik
deze leelijke dingej maar veranderen in
kleeren zoo mooi als die van Bea!"
„Je moet je klaar maken voor bet eten,
kind 1" riep de stem der juffrouw.
„Juffie," zeide het kleine meisje: „wat
doet de dingen ontluiken?''
„Water en zon Maud, Je weet heel goed,
dat jo eiken dag je tuintje begiet."
Het kind was heel stil onder het eten en
vc.-tdurend met een grootsoh plan bezig.
Dien middag, toen de juffrouw was uitge
gaan, nam Maud al haar eenvoudigste jur
ken, legde ze op een hoop in haar eigen
tuintje en begon ze met haar gieter nat te
maken.
„Ik geef mijn tuin altijd koud water7',
mompelde zij: „dus zullen andere dingen
daar ook wel van ontluiken. Juffie zegt het
zelf."
Toen al dc kleeren flink doorweekt waren,
bekeek zij ze nauwkeurig een voor een. „Hoe
lang zou het wel duren voordat ze ontlui
ken?" dacht zij.
„O! de zon!" Juffie zei de zon en water,
Ik zal ze op bet grasperk uitspreiden enj
als zij terug komt zullen zij zeker wel ont
lok: zijn, zooals papa heeft voorspeld. Ik,
hoop... o'l ik hoop dat deze hoed hier een<
groote witte zal zijn als die van Bea en ik
zou ook het liefste een witten mantel als
den bare hebben,"
„Wat voer je daar toch uit?" vroeg op
eens de stem van haar vader.
„Och papa..."
„Heb je leeren zwemmen, of wat?"
Maud werd vuurrood: „Ik ii... u hebt
gezegd, dat mijn kleeren ontluiken zouden
en ik begoot zo en heb ze in de zon gelegd,
om ze te laten groeien. Wees niet boos pa
pa!" s
De vader wa§ heel goedhartig; hij lachte,
haar niet uit en beknorde haar ook niet,1
maar sloeg den arm om haar heen.
„Misschien was het mijn schuld," zeide,
hij: „water is goed voor bloemen kindje,
maar kleeren verandert het niet en mijn
lieveling moet zich altijd herinneren, dat;
moeder alles boter weet. Zij zal bedroefd'
zijn als zij dit hoort en ik ben ook bedroefd,
Maud."
De kleine schreide thans. Zij kon het
denkbeeld niet verdragen, dat haar ouders)
verdriet zouden hebben.
„Ik zal liet nooit weer doen," fluisterde
zaji! „het spijt mijl zoo, papa.
„Wij zouden er ons niet over troosten als
baasde zich over haar vreedzame kalmte.
Na den eersten zwaren schok, was zij bij
machte geweest haar zoontje <~-v te geven
in do liefderijke handen haars Vaders en
zich vooraf te onderwerpen aan den af
loop, Dit stelde haar in staat gedurende de
baDgste dagen van heel haar leven op
waarts te blikken en te zeggm: „Vader,
niet mijn wil, maar de Uwe geschiedde!'7
De tijd kroop langzaam om, zonder nog
een gunstige wending in den toestand aan
te brengen. De dokter kwam cn ging met
zijn ernstig, ondoordringbaar gelaat en
Teddy bleef nog steeds bewusteloos, De
moeder begon er thans aan te twijfelen of
ooit zijn verstand wel wederkceren zon en,
op een morgen dat do geneesheer weder
heenging, hield zij hem tegen om hem te
vragen
„Zoo hij in leven blijft, dokter, zal mijn
flinko, lieve jongen dan een idioot zijn?
OI Ik zou liever den dood voor hem verkie
zen dan dat 1"
En dc dokter kon haar sh 's den gerin
gen troast schenken: „Het blijft nog al
tijd mogelijk, dat hij herstelt. Ik heb er
ger gevallen zien genezon."
Eindelijk, op een namiddag, toen' de on-
dergande zon de kamer mot gulden pracht
vervujde, wentelde het kleine hoofd zich
op de peluw om.
„Moeder I"
Do klank van dat woord, dat niet weder
uitgesproken was gewc:den perLrt dien
eersten vreeselijken dag in de wening van
clen geneesheer, was de zoetste muzietk ooit
door haar oor opgevangen. Zich over heni
heenbuigendc, ontmoette zaj den helderen,
blik der blauwe oogen.