Hondentrouw.
de men een gekraak, toen een hulpgeroep
en daar lag onze knaap in het ijskoude wa
ter.
Op het schreeuwen der knapen schoten
vele mensohen toe en een der mannen ont
deed zich zelfs van jas en vest en sprong
in het ijskoude water. Hij had het geluk
den knaap op het droce te brengen, maar
o, wat zag hij er uit
Zijn gezicht was blauw, zijn oogen waren
gesloten en bewegingloos lag hij daar neer.
Men bracht hem uaar een dokter, die ge
lukkig dicht bij woonde, maar wat deze
ook deed hij kon de levensgeesten niet
meer opwekkon. Karei was dood.
Ik heb de begrafenis van Karei bijge
woond; ik heb de smart van zijn ouders
gezien en daarom kan ik u met te meer
bracht toeroepen: „Spiegel u aan Karei,
wees voorzichtig bij dit zoo gevaarlijk
vermaak en gij zult uzelf en uw ouders
heel wat smart en ellende besparen!"
Op een bitteren kouden avond in de
maand Februari van dit jaar zat een
boertje uit Groningen in zijn stal en keek
met droeve oogen naar Bruin, die met han
genden kop en steile haren voor zijn volle
kribbe stond en maar niet eten wou. Het
beest was ziek, en wat het boertje ook ge
probeerd had, hij kon zijn trouwen vier
voeter niet beter krijgen. Daar ging de
deur van den stal open en een welbekende
stem vroeg:
„Wel man, hoe gaat het met Bruin, heeft
hij al wat gegeten?"
„Ik wou, dat het waar was, vrouw, maar
hij laat alles staan."
De boerin liep nu ook naar het zieke paard
toe, zij klopte hem eens op den nek, sprak
hem toe, hield hem een hand haver voor,
maar even lusteloos bleef het beest staan.
Bezorgd zag zij hem aan en vroe^ teen:
„Zou je niet eens om den veearts gaan?"
„Wij kunnen het geld zoo slecht missen."
„Maar het paard nog minder en als dat
dood gaat, wat dan?"
Ja, wat dan? die vraag had, ons boertje
ook al bezig gehouden, maar een voldoend
antwoord had hij er niet op kunnen vin-
,den. Hij wist het, het geld was schaarsch
bij hem in huis en kon hdj al slecht genees
middelen voor Bruin betalen, geld om een
ik heb van vader, met zijn roode jas en
sjerp en sabel. En zijn stem is zoo hard en
schor en hij schreeuwt zoo luid, en ik zal
nooit, nooit gelooven dat matrozen beter
zijn dan soldaten 1"
Nancy's vader was alweder vertrokken en
<de mooie zomerdagen liepen ten einde, toen
op een namiddag Teddy en Nancy samen
uit visschen gingen. Ten minste dat was
hun plan geweest; maar ieder die hen op
c Uge steene-n brug over de rivier had zien
zitten, de beenen zorgeloos in het water
afhangende en voortdurend lachende en
pratende, zou al heel verbaasd zijn geweest,
a-h zij iets hadden gevangen.
Ten slotte lieten zij zich weer naar om
laag glijden en zwierven langs het pad, ge
woonlijk door de schuitenvoerder gevolgd,
tot Nancy plotseling Teddy's aandacht op
zijn knoop vestigde.
„Hij zit zoo los, dat je hem nog zult ver
liezen riep zij uit.
„Ik heb moeder gezegd, dat hij losge
raakt was. Zij zegt dat zij hem telkens op
nieuw vasthecht. Ik zal hem maar heele-
maal losmaken cn in mijn zak stekenwant
wat ter weicld zou ik beginnen, als ik hem
eens verloor?"
Al sprekende rukte hij er aan en de knoop
ontglipte aan zijn vingers en rolde over het
pad. Dab was een al to greote bekoring
voor Nancy. Als een pill uit een boog snel
de 2ss het kleine voorwerp achterna en een
oogenblik later stond zij rechtop en triom-
phantelijk, den knoop in haar handje ge
klemd houdende.
„Geef hem onmiddellijk ai!" gebood
Ueddy, bevend van ontroering.
ander paard te koopen, indien dit eens
stierf, had hij in 't geheel niet.
Vroeger was dat wel anders geweest,
maar sterfte onder het vee en misgewas
hadden hem aan lager wal gebracht, Toen
zijn vrouw dus weer vroeg, wat hij van plaa
was te doen, antwoordde hij:
„Ik ga vanavond den veearts halen, want
ik durf niet zoo den nacht in te gaan."
„Ga dan gauw man, anders wordt het
te laat cn stop jc er goed in, want het is
koud buiten."
„Dat zal ik doen, vrouwtje."
Weldra was ons boertje op weg; Kees,
zijn hond, vergezelde hem. Was Kees an
ders gewend, dat zijn baaa onder het loo-
pe>n tegen hem sprak, nu hoorde hij geen
woord, hij sprong al eens tegen zijn mees
ters voeten op, liep om hem heen, maar
niet anders had het goede dier tot ant
woord op zijn liefkoozingen gekregen dan:
„Koest, hondachter, Kees 1"
Kees begreep er niets van en stilletjes
liep hij achter zijn baas verder. En iets
verder raakte do slimme hond heelemaal
van de wijs; het pad, dat zijn baas nu in
sloeg was hem nieuw, en dat wilde wat
zeggen voor een hond die al ruim vijf ja
ren hier in de buurt had rondgeloopen.
Voor boer Pie ter was het pad echter ook
nieuw en hij wist zeer goed, dat hij het
niet begaan mocht; maar toch waagde hij
het, want zou hij door langs de spoorlijn
te loopen, niet veel eerder in het dorp
zijn? Het scheelde hem wel een kwartier
en de kans om in het donker gezien en be
keurd te worden, was niet groot. Oppassen
was echter de boodschap en onze man
kijkt niet alleen goed voor zich uit, maar
staat ook van tijd tot tijd stil, om een blik
achterwaarts te sktan. En het is maar goed,
dat hij dit gedaan heeft, want daar gind3
komt een trein hem achterop en hij moet
nu tusschen de rails vandaan, op zij van
den weg.
Daar is de trein; boer Pieter zet de
beenen krachtig op den grond en wil stil
blijven staan tot de trein voorbij ia Maar
in korter tijd dan gij het lezen kunt en ik
het schrijven kan, voelt de arme maai, dat
hij niet kan blijven staan, dat de zucht
hem te sterk is, dat hij va 11 en moet.
Hij tracht nog een naastbij zijnde paal
te grijpen, maar het gaat niet; de afstand
is te ver, hij wankelt, hij valt, hij bonst
tegen een voorbij snellenden waggon en
ja... wat verder geschied is, weet niemand,
Nancy's bruine oogen flonkerden van on
deugd.
„Oho, kleine knoopenjongen, ik heb hem
dan toch eindelijk beet en zal hem mee naar
huis nemen en op mijn jakje naaien."
„It zal met je vechten," riep Teddy:
„als je hem niet dadelijk teruggeeft. Hij
hoort je niet toe. Je zoudt een dievegge
zijn, als je hem hieldt. Geef hem terstond
af!" „Wil je dat ik hem in de rivier zal
gooien?" vroeg het plaagzieke kind.
Teddy sprong op haar toe en nu begon er
een wors' ling. H" beproefde haar handen
van elkf, r los te wringen en zij wendde al
haar krachten aan om ze saamgeklemd te
houden. Eensklaps slaakte Teddy een zege
vierenden kreet, want Nancy's vingertjes
begonnen toe te gevenmaar een oogenbliK
later geraakte de knoop met zulk een krachrf
los, dat hij wegvloog en in de rivier terecht
kwam.
Nancy schreeuwde het uit. De knaap daar
entegen uitte geen woord of klank, maar
sprong hem achterna. Hij had zich geen
seconde den tijd gegund na te donken over
zijn daad.
Teddy kon goed zwemmen en een minuut
lang sloeg Nancy hem in ademloos stilzwij
gen gade. Maar hij dook telkens opnieuw
en toen zijn hoofd eindeijk weer boven watér
kwam, scheen hij half verdoofd cd riep met
zwakke stem: „Help! Ik verdrink!" waar
na hij zonk.
Het kleine meisje begon nu, aan een ware
zielsangst ten prooi, uit al haar macht om
hulp te gillen. Het geluk wilde dat een
over de brug loopondo voerman haar hoor
de en onverwijld toesnelde. Hij kwam geen
oogenblik te vroeg. Na zijn buis en zware
maar een oogenblik daarna vliegt een hond
het volgend spoorwachtershuisje binnen en,
is zoo onrustig en dat zoo vreemd, dat de,
bewoners wel bemerkten, dat er iets bijzon
ders aan de hand is. Zij volgen het dier
en staan weldra bij boer Pieter, die in een:
groote plas bloed op zij van den weg ligt
De ongelukkige leeft nog. Met de grootste
voorzichtigheid wordt de arme man opge
tild en naar het huisje aan de spoorbaan-
gebracht, men haalt den dokter, maar,
voordat deze gekomen is, heeft de rwaar
verwonde man reeds den laatsten adem uit
geblazen.
De dokter ziet dat en hij neemt op zich
de arme vrouw den dood van haar matt
mede te deeelen.
Laat op den avond wordt bet lijk naar
zijn eigen woning overgebracht en Kees,
die tot nog toe onder klagend steunen
voor het bed heeft gezeten, waarop men,
zijn meester gelegd had, volgt nu den droe
ven stoet en loopt met hangenden kop
achter de lijkbaar.
Toen de mannen met him. droeven last
in de deur der boerenwoning verdwijnen,
blijft hij buiten, en als men roept, verwij
dert hij zich. Nog een paar maal boort
men hem builen en janken, telkens op
grooter afstand. Kees volgt denzelfden weg
dien hij nog kort te voren met zijn mees
ter heeft afgelegd; ook hij gaat langs de
spoorlijn en als hij aan de plaats gekomen
is, waar zijn baas zoo'n ontijdigen dood
vond, dan legt hij zich daar terneer, en laat
zich door een volgenden trein overrijden.
Het goede dier bon niet buiten zijn mees
ter en wilde op dezelfde wijze sterven.
Oplossingen der Raadsels.
t,
Slag biji "Waterloo,
TL
Herfstmaand.
m.
IV.
BnQeohma.:
V-
a Nijmegen.
laarzen uitgeworpen te hebben, sprong h$>
in de rivier, juist toen de kleine krullebol
voor d© derde en laat e maal boven kwam.
Het duurde niet lang of de drenkeling wae
aan wal gebracht; maar hij rustte roerloos
en met slap afhangende leden in de arme©
van de man en Nancy barstte uit in een
vloed van hartstochtelijke tranen.
„Hij is doodHij is dood en ik beb hem
vermoord" I snikte zij.
hjke aan te wenden, om leven te brengen
D© voerman was reeds bezig al het moge-
in dat kleine lichaam. Al zijn pogingen
bleven echter vruchteloos en ten slotte zei-
de l:Ij: „Ik zal hem op mijn wagen leggen
en zoo gauw mogelijk naar den dokter
rijden. Hij woont niet verder dan een mijl
af en wij moeten hopen dat hij thuis zal
zijn. Ga jij naar zijn moeder, om baar ter
stond daarheen te zenden."
Nancy holde al snikkend weg en zij ver
keerde in zulk een staat van opgewonden
heid, dat toen zij ten slotte de deur der
hoeve open duwde, zij haar spraakvermö-
gen kwijt scheen.
De jonge weduwe had nauwelijks Kaar ge
laat gezien of zij*sprong op haar toe.
„Er is iets met Teddy I" riep zij uit:
„wat is er gebeurd?"
„Hij is bij zo brengen hem naar den
dokter dood!" gilde het kind en zonk
toen ademloos op den vloer.
Zonder een woord te uiten greep de arme
moeder naar een hoed en, met doodsbleek
strak gelaat en lippen, die zich voortdurend
tot een gebed bewogen, snelde zij den wee
naar de dokterswoning over.
(Wordt vervolgd).