FEUILLETON. Teddy's Knoop. senrijden betreft, daarin was niemand vriend Piet de baas. Toen Karei zijn vriendje in het 0^5 kreeg, riep hij hem van verro toe; ,,Piet, ik heb schaatsen, echte Friescho, hoor 1" Bij dit nieuwtje zette Piet het op een loopen en spoedig waren de jongens bij el kaar. Piet moest precies weten, hoe zij er uitzagen, of zij met banden of met riemen waren, of het hout geverfd, dan wel gepo litoerd was, en toen Karei hem alles in den breede verteld had en Piet alles goed keurde, was or.ze knaap «nog meer met zijn cadeau ingenomen. Dat was gebeurd in November en kijk, clie maand, ja het jaar zolfs liep ten einde en er kwam geen ijs I Was dat nu niet treu rig 1 Karei vreesde al, dat hij den heelen winter zijn schaatsen niet aan zou hebben, toen cr verandering van weer kwam en Let begon 'te vriezen. Eu de vorst was hevig, binnen een paar dagen lag er reeds een dikke ijskorst in slooten en vaarten en het ijsvermaak kon een aanvang nemen. Vol goeden moed stapte ons ventje naar do baan; Piet zou hem helpen en met zoo'n hulp zou hij het wel spoedig kunnen. En wat waar is, moet gezegd worden; Piet bond zelf den eersten middag zijn fcchaatsen niet aan, om zijn makker toch maar goed yan dienst te kunnen zijn, hij hield hem vast, verbond hem telkens zijn schaatsen en deed al wat hij kon om het Karei gemakkelijk te maken. Deze dacht dan ook, dat bij het kunstje spoedig ver staan zou, maar o, wat viel dat tegen. Als gij hem had hooren spreken, toen hij van zijn eersten tocht naar hot ijs thuis kwam, hadt gij misschien wel gezegd: die jongen kan het al, maar dan zoudt ge u evenals Karei zelf, deerlijk vergist hebben, want toen hij hot den volgenden dag eens alleen zou probeeren, toen bleek het, dat hij zelfs nog niet op zijn schaatsen staan konVader had dat wel voorspeld en ge zegd: met vasthouden leer je heb nooit; je moet niet opzien tegen vallen, want ben je daar bang voor, dan blijf je altijd een kruk en daar Karei geen kruk op het ijs wilde blijven, nam hij de woorden zijns var dere ter harte en nam niemands hulp aan. En nu ging het beter; onze jongen viel wel, maar bij leerde toch ook en dat ging zoo voorspoedig, dat hij binnen een week reeds aardig op zijn schaatsen weg kon. Vader had schik in zijn oudste en daar DOOB AHY LE FECVBE. IS) Teddy gaf de oude vrouw en bet jonge meisje de hand en ging toen in den groo- ten stoel tegenover de boerin zitten. „Wat heb je weer uitgevoerd vroeg zij. „Hoe komt het toch, dat jo moeder je niet verhinderen kan kwaad to doen?" „Ik heb niets ondeugends gedaan, waar lijk niet," en de armo Teddy gevoelde de waarheid van het gezegde: „Wee den wolf, die in kwade reuk staat." Hij vertelde het gebeurde en, toen 2ijn verhaal niet begrepen scheen te worden, veranderde hij het onderwerp van ge sprek. „Waarvan, houdt pachter Green het meest op de wereld?" vroeg hij. Deze zonderlinge vraag, maakte do vrouw des huizes sprakeloos van verba zing; maar haar dochter Natty lachte. „Van kruisbessen-poddingzeido zij. „Nu wat heb jo nog meer te vragen?" Maar Teddy was stil geworden en geen woord ontviel hem meer, voor.at de pach- t.r zich weer vertoonde. „Deze jongeheer wil zich boteren, Ma- fianne," J&eide Jonathan Green, plaats nemende in den stoel, dien Teddy aan- stonds bij zijn binnentreden vrij liet. „Geloof je dat hij het doen zal?" deze beloofde voorzichtig te zijn, mocht hij iederen dag naar het ijs gaan. Oude menschen hadden gezegd: de vorst zal niet lang aanhouden, daarvoor zijn wij te ver in het jaarmaar het bleek, dat al die weerprofeten het mis hadden en dag aan dag verliep zonder dat er denken aan dooi was. Wie daarvan profiteerden, dat waren de schaatsenrijders en onder hen zeker niet bet minst onze vriend Karei. Door taaie volharding had hij het al spoedig eea eind in de edele kunst gebracht, en als hij met de jongens van zijn klas uitging, was hij niet de minste onder hen. Hij reed er dap per en onvermoeid op los, en toen zijn va der dat zag, zeide deze: „jongen, dat gaat goed, als je nu maar voorzichtig bent, zal ik er nooit spijt van hebben, dat ik je een paar schaatsen gaf." Natuurlijk beloofde onze knaap, dat hij voorzichtig zou zijn en die belofte kon hij gemakkelijk houden, daar het ijs overal zóó dik was, dat er nergens gevaar voor verdrinken bestond. Maar eindelijk, na een vorst van vier weken, sloeg het weer ora, de dooi viel in en mochten de groote menschen dat als een geluk beschouwen, de jongens en meisjes waren er niet mee ingenomen, zij hadden nog wel weken achtereen willen rijden. Toen vader zag, dat het weer was omge slagen, zei hij: „Karei, niet meer op het ijs gaan, het is te gevaarlijk 1" „En er loopen nog zooveel jongens op!" „Wat die doen, moeten ze zelf weten, maar gevaarlijk is 't, en daarom nog eens: Van het ijs afblijven." Karei beloofde het en had hij het nu maar gedaan, dan had ik dit verhaal niet ge schreven, want wat gij hier leest is waarlijk gebeurd. Een paar dagen na dit gesprek zag Karei een paar jongens van zijn school op het ijs loopen. „Is het nog sterk?"' riep hij. „Het kraakt niet eens, je kan gerust bij ons komen." Karei probeerde het en waar lijk het ging, het ijs kraakte zelfs niet en de jongens hadden een glijbaantje gemaakt. Karei had heel veel pleizier, maar toen hij de klok ha-lfvijf hoorde slaan durfde hij niet langer blijven, bij groette de jon gens en liep naar den kant, om tegen den wal op te klauteren. Maar eensklaps hcor- „Ik heb geen ventrem wen in jongens," antwoordde de boerin hoofdschuddend; „zij zijn allemaal eender en men kan nooit op ze rekenen. Ze verrassen je altijd met ondeugd." „Je hoort wat de vrouw zegt; van die zij de heb je dus geen hulp te verwachten; maar ik zal je een kans geven; wil je thee bij ons blijven drinken?" Teddy glimlachte. „Ik dank je vriende lijk, baas; maar moeder wacht mij thuis mag ik nu heengaan? En vergeef je mij. waA ik verleden deed?" \chter Green stroi- 'jq een liarde, vereelte hand uit en greep daarin het bandje van den knaap. „Hier heb je er mijn baud opzeide hij met zijn grimmigen glimlach. „Misschien ben ik een domoor je te gelooven, maar als je spijt over het gebeurde hebt, zal ik het zeer zeker niet meer oprakelen." Teddy's dankbaro blik was zoo vol on schuld, dat hij een 'oikje op den schouder ontving. „Loop gauw naar huis; wij hebben sa men vrede gesloten." En onder het voortsnellen, fluisterde Toddy: ,.Ik zal moeder vragen zulk een podding te maken en zelf de kruisbessen gaan zoeken en dan zal hij weten, dat ik van hom houdt." Pachter Green b.^reep cr niets van, toen hij eenigo dagen later een pakje ontving. c.ut bij hem ftr.n huis was afgegeven door naar school gaam" knapen. Zijn verbazing nam nog toe bij het openmaken daarvan, want liJt bevatte een kruisbessenpodaiug in een vorm. En er was e«n stuk papier bij, waarop met zeer onvaste hand geschre ven was: „Als een bewijs van liefde. Teddy." Maar zijn dochter wist het geheim op te helderen cn zij lachten samen hartelijk over. Teddy's manier de echtheid zijner vriend-' schap aan te toonen. IX Verloren. Onze kleine soldaat struikelde nog dik-- wijL; maar over het geheel ging hij toch flink vooruit en zajn moeder van dankbaar to zien hoeveel gehoorzamer en zachter hij' werd. Hij was daarom niet minder vrooU,|h„ of speelsch. Nog altijd voerde hii do dozps-; jongens bij alle vermaken aan; maar hijj leerde meer en meer zijn ondeugende stre-ï ken nalaten en zijn overijlde woorden en daden in toom houden. Nancy was hem soms een groote beproe ving, en toch, ofschoon de'beide kinderen stee 's in alles van meening verschilden, konden zij het niet lang buiten elkander r tollen. Nancy's vader kwam over en Teddy had( het voorrecht bij hem op de thee to worden genoodigd en dc merkwaardigste dingen te, hooren -rertellen door den grooten man met den bruinen baard, die, ofschoon voor; het uiterlijk ruw in spreekwijze en manie ren, een ze r teer hart bezat, vooral voor zijn dochtertje. Teddy hoorde hem vel bewondering aan en she* to Nancy tevreden door zijn blijk bare waardeering voor de zeeverhalen maar toen hij thuiskwam en vmen be naar zijn bezoek vroeg, zei.' hij levendig: ..Nancy's vader is heel vriendelijk; maar hij gelijkt volstrekt niet op portret dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12