Machinaal haringkaken. de patiënten, dat is de grootste helft, het lichaamsgewicht minsten» 5 ILG. door de behandeling toenam, en dat 6954 patiën ten, <Li. 78 pCt. van bet aantal in. behan deling genomen lijders, weer volkomen at zoo goed als volkomen geschikt tot arbei den iwerdfen. Nog belangrijker was 'de vraag naar den toestand der behandelde patiënten min stens één jaar na afloop des behandeling. In het einde van 1905 en in het begin van 1906 werd nagegaan in welken toestand de patiënten zich bevonden, die in de ja ren 1893 tot en met 1904 in behandeling waren geweest; patiënten dus, wier be handeling minstens één en hoog stens twaalf jaren geleden plaats vond. I Uit dit onderzoek bleek, da/t van de pa tiënten, die van 1893 tot ©n met 1904 in behandeling zijn genomen, in het begin van 1906 nog de helft geschikt was tot arbeiden en dat de Verzekeringsmaat schappij hen dus niet behoefde te onder houden. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat 73 pCt. van de in behandeling geno- menen onmiddellijk na de kuut tot arbei den geschikt was, dan ziet men, dat 22 pCt. in den loop der jaren die geschikt heid heeft ingeboet, en, merkwaardige overeenstemming, juist 21 pCt. is in dien 'tijd overleden. Natuurlijk behoorden die overledenen niet allen tot hen, die volkomen geschikt tot arbeiden waren integendeel, men moet aannemen, dat juist de andere groepen het grootste contingent aan doo- den hebben geleverd, wat vcoral ook daar om waarschijnlijk is, omdat 59 pCt. van de overledenen stierven binnen twee jaar na de behandeling en derhalve wel zullen voortspruiten uit dde groepen, op welke do behandeling weinig of geen vat heeft gehad. Ter beoordeeling van de verkregen re sultaten boude men intusschcn nog één zaak goed in het oóg: niet alle overlede nen stierven aan tuberculose, en het feit, dat in den loop van twaalf jaren 1428 van 6820 volwassen personen overleden, mag dus volstrekt niet in zijn geheelen omvang als keerzij de van de medaille" van de sa natorium-behandeling iworden gebrand merkt. Allerbelangrijkst is de invloed van het stadium der longaandoening op het suc ces der behandeling. Van hen, die bij het begin van de behan deling verkeerden in het eerste stadium, was na de behandeling 80 pCt. of 4/5 vol komen of bdjna volkomen geschikt tot ar beiden; daarentegen van hen, die in het derde stadium van het longlijden werden opgenomen, slechts 36 pCt. of nog niet 2/5. Van de tot het eerste stadium te reke nen longlijders bleef ongeschikt tot ar beiden 5 pCt. of 1/20; van de tot het derde stadium behoorende 28 pCt. of meer dan 5/20, derhalve meer dan een vierde ge deelte. Eindelijk werd nagegaan de invloed van het stadium, waarin de longlijder bij den aanvang der kuur zich bevindt, op het standhouden van het eenmaal verkregen succes. En ook hier was zeer opmerkelijk het succes, verkregen bij hen, die zich in Jjet eerste, en hen, die zich in het derde £tadium van het lijden bevonden, toen de behandeling een aanvang nam. Inderdaad, duidelijker kan niet worden aangetoond, hoe noodzakelijk het is, dat lijders aan longtuberculose zich vroegtij dig onder behandeling stellen. Dr. Mouton wijst ten slotte op de zeer telangrijke jaarlijksche toeneming van het »antal personen, dat door de verzekerings ka atechappijen in Duitschland in behan- deing wordt genomen, wel een bewijs, dat door die behandeling de geschiktheid cot arbeiden der behandelden wordt ver lengd. Er is dan ook in de laatste jaren aan de sanatoria in Duitschland een groo- fce uitbreiding gegeven. In 1904 waren in Duitschland aanwezig >70 vplkssanatoria met 7000 bedden; op de >niet lang geleden gehouden vergadering y'&n het Duitsche hoofdcomité tot bestrij ding der tuberoulo6e, te Berlijn gebonden, bleek, dat er thans zijn 87 voLkasanatoria, met te zamen 8422 bedden. Wij zien dus, dat in drie jaar tij da het aantal volkssa- natoria toenam met 17 en het aantal be schikbare bedden met 1422. Nemen wij ook ditmaal weer aan, dat een kuur gemiddeld drie maanden duurt, dan kunnen derhalve thans in Duitschland per jaar 33,688 lijders aan tuberculose in volkssanatoria worden opgenomen, d. i< 5688 meer dan drie jaar geleden. Deze cijfers spreken voor zichzelf. Toe lichting behoeven zij niet.. TE SNEL ETEN. Voor de snel-eters rijn de beschouwingen, dio dr. H. Pinkhof over dit onderwerp in „Moleschott" geeft, nuttig; den voorzichti- gen eters zullen zij ongetwijfeld tot zelfvol doening zijn. De beschaafde mensch heeft geen tijd om te eten, en als hij wèl tijd heeft, schaamt hij zich om het behoorlijk te doen, zegt de schrijver, die dat q u aai - beschaafd gemum- mel niet alleen kinderachtig, maar ook hy giënisch schadelijk acht. -Het kan toch eigenlijk niet onbehoorlijk' zijn, de bij de spijziging onmisbarelichaams- deelen zóó te gebruiken als hun natuurlijke stand en bouw aanwijst. „Maar ook afgezien van het kinderachtig gemummel aan den gezelschapsdisch brengt; de levenswijze van onzen tijd mede, dat er verkeerd wordt gegeten. Tusschen twee conferenties in, of in den korten schafttijd van het kantoor, dikwijls ook op het kan toor, lezende, schrijvende, heen en weer loopende, pratende en denkende, moet een maaltijd naar binnen worden gejaagd. Van kauwen is geen sprake. Als het eten cenigs- zins is bevochtigd, waarbij degeen, die het missen kan, zijn gezondheid nog verder te kort doet, door hot weg te spoelen met wijn, wordt heb ingeslikt. Het is niet te verwon deren, dat dit verkeerde gevolgen heeft- Dr. Jacquet, te Parijs, zoekt die gevol gen in het leelijker, grover worden van hef gelaat. De spijsvertering duurt door snel eten te lang, en al dien tijd heeft er een aandrang van bloed naar het hoofd plaats. Het aangezicht is rood en als dit spelletje iederen dag wordt gespeeld, blijft de huid rcxod, te veel met bloed gevuld; pukkeltjes en andere gebreken van het „teint" ont wikkelen zich gaarne op dio bloedrijke huid' en de jeugdige frischEeid is voor altijd weg. Maar er zijn belangrijker gevolgen van het slechte kauwen door dr. Léon Meuniér waargenomen. Als men de gewoonte heeft te snel te eten, wordt ten eerste het zetmeel- gehalte van het voedsel onvoldoende ver teerd, omdat er niet genoeg speeksel mede wordt ingeslikt, en ten tweede wordt dó eïwi t>-vertering bemoeilijkt, doordat de maaginhoud nog met aetmeelstoffen is vermengd, op een tijdstip, waarop in ge wone gevallen deze stoffen Teeds zijn opge lost en in het bloed zijn opgenomen. De snel-eter ondervindt dan ook hinder, zoowel terstond na het eten als ongeveer een half uur daarna Daarbij gevoelt hij zich slape rig en minder geschikt tot werken. Al deze verschijnselen kan men intus9chen ook bij andere stoornissen "der spijsvertering waar nemen, en daarom moet men ze niet te snel aan het snol-eten toeschrijven. Er moet worden aangetoond en men kan dit ook aantoonen, dat de patiënt werkelijk een te geringe hoeveelheid speeksel met het voed sel mee naar binnen krijgt, dat deze speek- selhoeveelheid niet in staat is een normals hoeveelheid suiker uit zetmeel te bereiden en dat in de maag gedurende een bepaald tijdsverloop een onvoldoende hoeveelheid suiker uit een bepaalde voedsel hoeveelheid wordt bereid. Is dit alles aan te tooüen, dan mag men r?e klachten toeschrijven aan snel-eterij, en Meunier heeft in een jaar tijd onder 380 maaglijders 76 snel-eters aangetroffen. De ondervinding heeft geleerd, dat de snel-eter zijn slechte gewoonte doorgaans niet wil laten varen. Meunier geeft den halssfarrigen patiënt toch nog goeden raad, waardoor hij ondanks rijn ongehoorzaam» heid nog een draaglijk leven kan leiden. Ten eerste is het geraden, bij den maal tijd het zefcmeethoudend voedsel te latei» voorafgaan aan hot dierlijk voedsel,, omdat, omgekeerd, heb dierlijk voedsekreeds^teweetf maagsap verbruikt zou hebben. Ten tweede vindt Mannier het gewensebt. Heft zetnaeelhoudend voedsel te bereiden met stoffen, die de inwerking van hefc-speekEej begunstigen, bijv. met Vichy-wster^ Eendelijk wijst hij op de gewoor&s dot, k-A-Twriechte ^PTrmgmnPn *>n dsar- door ook snel-eters,, om na den maaltijd een poosje te kauwen op wat rij noemen „cbe- wing-gum" (kauwgom!), een möt -een reuk stof bedeelde onoplosbare hars. Door ds^ kauwen wordt speekselafscheiding feweegj gebracht, en als men het speeksel ineEktJ Wordt heb speeksel-tekort van den maaltijd achteraf nog aangevuld. Deze gewoonte- -beJ Veelt hij onzen sDol-dters eveneens san.' Een merkwaardig verschijnsel op bied is de ijverige stadie van een niet-ge- neeskundige, een koopman, Fletcher ge naamd, die door proeven, welk» ook door de mannen van het vak worden geroemd,1 heeft aangetoond, dat door zeef lang kau wen, veel langer dan de menschen gewoon lijk doen, ook als zij geen snel-eters rijn, veel meer voedende bestanddeelen uit het voedsel kunnen worden getrokken, dan men er gewoonlijk aan ontleent De lichaams kracht zou, door een volledige vermaling van het eten in den mond, kunnen worden in stand gehouden met veel minder voedsel dan de meeste menschen gebruiken. In Ame-| rika hebben Fletcher's mededeelingen veel opgang gemaakt. "Vele menschen hebben de gewoonte aangenomen, het voedsel ie ,,FIet- cheriseeren", zooals men dit nu reeds noemt. Zij nemen veel tijd voor hun maal tijden en geneeren rich niet om goed en lang te kauwen. Fletcher meent .zelfs, dab het sociale vraagstuk ten. deel© kan worden opgelost-door ©onvollediger gebruik te ma ken van het voedsel. Dan heeft ieder min der noodig en krijgt ieder genoeg, zegt hij. Een-Noorweegsch blad bevat de beschrij ving van een machine om haring te kaken, waarop onlangs to Christiania patent werd gevraagd. Om volkomen juist te zijn, wordt niet het kaken dat is het wegnomen van de kieuwen en de maag met dit machine-, tje gedaan, maar alleen het zoogenaamde, „nijpen", hetgeen, gelijk algemeen bekend is, bestaat uit een stuk vleescli uit de keel,' van den haring te nemen, waardoor hetj bloed kan wegstroomen en het zout daarin kan doordringen. Do uitvinder hoopt ech ter door er nog iets anders aan toe tq voegen, het machinetjo dusdanig in te rich ten, dat men den visch op dezelfde wijzo kan kaken als men dit in Schotland doet. De machine beeft, wat den. vorm betreft, wel iets van een kaapstander en heeft ijze ren kuipjes, die ten getale van 28 tot 30 aan den bovenkant zijn vastgeschroefd. De haringon worden nu met den kop naar vo ren en den buik naar buiten ingestoken. De kuipen hebben onder aan den buitenkant een opening, die in vorm overeenkomt met het gedeelte, dat uit den haring genomen moet worden. De machine wordt dan in be weging gebracht en de haringen passeeren in één omwenteling eerst een mes in den vorm van een vork, hetgeen een insnijding maakt boven het „stuk", en dan weder een. mes, dat allo ingewanden wegneemt, daar de visch tegen het mes wordt aangedrukt, door middel van- een veer, die aan den bin nenkant bevestigd is. Zoodra de haringen deze messen gepasseerd zijn, vallen zij in een bak, dien men onder het machinetje plaatst. Het insteken van de haringen kan gedaan worden door jongens, waarvan men er twee of drie bij iedere machine moet heb ben. Zij moeten de haringen uit de ton ne men, die boven de machine is aangebracht en waarin deze komt door een koker, die ge meenschap heeft met een daarboven gelegd verdieping. Deze machine maakt drie omwentelingen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 13