FEUILLETON. Knoop. te Roovers van iuaria-Kulm. haar eenige vrageD omtrent haar ziekte, D© 'ongelukkige, di© meende, dat hec haai oudsten zoon gelukt was een dokter te zen den, beantwoordde de vragen van den be zoeker en voegde daaraan toe: „Acn, mijn heer, ik vrees den dood niet, maar wat zal ervan mijn arme kinderen worden?' „Kom, goed© viouw," troostte de heer, die moeite had zijn tranen te bedwingen, „wee® niet zoo bezorgd. U kan immer? nog best genezen en al mocht dat niet het geval zijn, dan is er toch altijd nog een Vader, die de riinen nooit verlaat. Houd maar moed, ik zal u een recept voorschrijven en höop, dat het een goede uitwerking zarl hebben. Mocht het noodig zijn, dan zal 'k tr u nog een of meer voorschrijven." Daar na gaf de bezoeker de arme vrouw een hand wekt© haar nogmaals op, om moed te hou den en verliet het armoedige zolderkamer tje, terwijl hij het „recept" op tafel legde Eenige oogenbliikken later kwam haar oud ste zoon het kameitje binnen met een van vreugde stralend gelaat en zeïde, terwijl hij zijn moeder vurig kuste: „God zij geloofd, best© moeder! Een vreemde heer heeft mij een geldstuk gegven, dat voldoende is om ons gedurende eenig9 dag2n van het noodige te voorzien. Boven dien komt er straks een dokter, die u, naar ik hoop, weer spoedig gezond zal maiken.^ „Beste jongen, dierbare zoon;" sprak toeti do zieke moeder, „laat ons God voor die hulp danken. Zooeven is er al een dokter geweest, hij heeft mij een recept voorge schreven, dat daar cp tafel ligt." De zoon nam het papier van de tafel, keek er even in en riep toen verbaasd uit: „Maar, moeder, wat is dat? Lees zelf eens De moeder nam nu het papiertje van haar Eoon aan en stamelde, met tranen van blijd schap en ontroering in de oogen: ,,Groote God, de bezoeker was Washington En de vrouw las nu naar kinderen voor, dat George Washington de arm© weduwe een niet gering jaargeld toestond. Juist op dit cogenblik kwam de arts binnen, die door den oudsten zoon der zieke ontboden was. Hij vernam het gebeurde, las zelf het re- ccrv' van den vermeenden dokter en sprak: „Goede vrouw, zulk© recepten kan ik niet schrijven, maar ik ben overtuigd, dat U daarmede en met de recepten, welke ik u zal geven, spoedig geheel hersteld zal zijn.'' D© dokter had goed gezien. Dank zdj de me- DOOR AMY JLE EJËUVKE. 11) „Jadat weet ik heusch niet. Ik kan mij den tijd niet herinneren, waar op wij geslagen weiden. Ik denk, dat het hem spijt voor ze," „Zet hij ze niet uit het leger?" „Wel neen, zeker niet." „En wat doet God, als Zijn soldaten niet meer tegen den vijand vechten?" „Ik denk, dat het Hem ook voor ze npijt." Jack Platt begon langzaam in te zien waar de vragen van den knaap op doel den. „Och, oom," hernam Teddy; ben een deserteur geweest. Ik heb aan Ipse toege geven; ja, zelfs met hem meegedaan 1" „Waarom ben je niet op school? vroeg de oom, die waarlijk niet meer wist wat te antwoorden„wat heb je toch uitge voerd?" Teddy deelde hem alles op wanhopigen toon mee en zeide ten slotte: „Ik durf moeder niet onder de oogen ko men. Ik kreeg slaag met den stok en en ik heb mijn knoop onteerd." Hier begonnen zijn tranen opnieuw te vloeien. Luister eens," sprak zijn oom langzaam, „ik zal niet zeggen dat je geen ondeugen de jongen bent geweest. Je moeder zelf dicijnen, docfi vooral het recept van George V ïhington, president der Amerikaansche Le\ubl ^k, nas de vrouw spoedig en was weldra zoo gelukkig den edelen man per soonlijk voor zijn daad van menschlievend- heid te kunnen danken. Washington wilde echter van geen dank weten; hij wenschte de herstelde zieke verder veel geluk en zorgde er voor, dat zij haren zonen een op voeding geven kon, welke met hun aanleg overeenkwam. In het midden van de 17de eeuw leefde er op het kasteel KuJm in Bohemen graaf Karei van Frankenberg. Vroeger was hij generaal geweest in dienst van den keizer van Oostenrijk, maar ten gevolge van een znva. verwonding was hij voor den krijgs dienst ongeschikt geworden en leefde nu met vrouw en doenter op zijn voorvaderlijk kasteel. Hoe prachtig dat ook gelegen was, en hoe rijk het er van binnen ook uitzag, toch gevoelde de graaf er zich niet op zijn gemak en met weemoed dacht hij, hoe hij aan het hoofd van zijn krijgers een werk zaam aandeel nam aan den dertigjarige n krijg. Want deze oorlog woedde nog altijd in Duitschland en werd van beide zijden met verbittering gevoerd en veranderde menige scboone streek in een woest, en on herbergzaam landschap. Maar daarop lette de graaf niet, bij dacht alleen aan den krijgsroem, die hem nu niet'ten deel kon vallen, en dit maakte hem korzelig en las tig. Zijn gemalin deed dan ook haar best, haar man zooveel mogelijk afleiding te be zorgen en het best gelukt haar dat, als zdj het schaakbord voor den dag haajde en met haar man een spel schaak speelde. De gravin verstond dit moeilijke spel uitste kend en als de graaf over het bord gebogen zat, en nadacht over den zet, dien hij doen moest om het spel te winnen, vergat hij wonde en lichaamssmart, oorlog en krijga roem en was een tevreden man. Op zekeren dag had het grafelijk 'echtpaar zitten spelen onder een lindeboom, die buiten de muren van het kasteel, dicht bij een kapel stond en vanwaar men een prach tig uitzicht had over de geheele landstreek. Een opkomende regenbui had hen echter verd ven en in overhaasting had roem den terugweg naar het kasteel ingeslagen. heeft de laatste dagen veel zorgen over je gehad; maar als wij in modder vallen dan dient het nergens toe daarin te blijven lig gen. Wij kunnen dan maar één ding doen en dat is weer op te staan, ons schoon te laten maken, opnieuw te beginnen en voor zichtiger te loopen. Kan je dat niet doen „Ik ben een deserteur," snikte de jon gen; „mijn Kapitein zal mij niet terug willen hebben. Ik was een schande voor Hem, voor mijn banier en voor mijn knoop." „Je Kapitein zal je wel weer aannemen, als je het Hem maar vraagt." „Heusch?" en er begon weer hoop in de blauwe oogen te schitteren. „Ja, zeker, daar sta ik borg voor, al kan ik je dat ook niet met teksten bewijzen." Teddy gaf geen antwoord. Hij stond be droefd naar de blauwe lucht op te kijken en zuchtte. Eindelijk zeide hij: ,,Ik zou liever wat alleen blijven, oom Jack." Jack Platt verliet bem zonder een woord te zeggen en keerde huiswaarts, om zijn schoonzuster op het gebeurde voor te be reiden. Zij was er zeer bedroefd over; maar als een verstandige vrouw, die zij was, zag zij de zaak van den juisten kant in. „Hij had het hoog noodig eens flink on der handen genomen te worden, mijn ar me jongen. Heeft hij veel pijn?" De slagen zelf maakten zulk een onder geschikt deel uit van Teddy's verdriet, dat Jack moest bekennen er niets van te we ten. Wat de grootmoeder betreft, hoe streng zij anders ook in huis mocht zijn, zij was thans diep verontwaardigd tegen den schoolmeester. Toen de gravin op haar kamer was, bo rn 2 zij pas, dat zij het schaakbord nad laten staan, en daar dit een zeer kostbaar bord was, zei ze tegen haar dochter „Kunegunde, loop eens gauw naar den lindeboom buiten de poort, en haal het schaakbordhaast jo echter, mijn kind, want de poortwachter zegt, dat er allerlei slecht volk hier ronddwaalt; het moeten afgedankte soldaten zijn en als die het bord vinden, krijgen wij het niet terug. Het regende, maar het meisje maakte geen tegenwerping, zij sloeg een doek over hoofd en schouders en verliet met snellen pas het kasteel. Weldra was zij bij den bo^m, het schaakbord lag nog op het tafel tje en het meisje wilde er al mee teruggaan toen de bui in zulk een hevigheid uitbrak, dat zij wel naar een schuilplaats moest om zien. Nergens kon zij die beter vinden dan in de kapel, die vlak bij den lindeboom stond en daarom vluchtte zij daarheen. Het kerkje was leeg, niemand zag men er in, en daarom keek de jonge grnrin vreemd op, toen zij praten hoorde. Zij luisterde scnerper en kwam weldra tot de overtuiging dat zich achter hef altaar een paar man nen verborgen hadden. Kunegunde wilde hun gesprek afluisteren en op de teenen sloop zij daarom naderbij. Zij hoorde nn iemand zeggen: „Houd nu op met die domme praatjes iK geloof stellig dat je hang bent. Nie mand weet iets van onze schuilplaats in dit oude kerkje, anders hadden toch de graal en gravin niet den geheelen avond hui ten gezeten. Daarop antwoordde een andere stem: „Toch zal ik blij zijn, als we niet langer in dit benauwde bokje behoeven te zitten. Niet waar, van nacht komt de hoofdman met de andere kaméraden aan, en dan zul len we ^en slag wel wagen." „Ja zse&er, vannacht doen we het." „Hoeveel menschen wonen er wel op het kasteed V' „De zieke graaf en een paar knechts, want de vrouwen tel ik niet mee. Ik heb alles goed opgenomen en weet zelfs een plaats, waar j© heel gemakkelijk over den muur kunt klauteren. Let maar op, baasje, we overvallen het kasteel, als alle bewoners in slaap zijn en zonder het minste gevaar krij gen wij grooten buit." „Zulk een klein kereltje als hijzeirto zij gebelgd. „Een entje zoo vol gevoel en zoo teer l Ik vind het een schande dat de man zoo iets doen durfde." Zij vergat, dat zijzelve hem nog pas dienselfden morgen over de knie had geno men, om hem eenige geduchte klappen vooi zijn guitenstreken toe te dienen. Kort daarna sloop Teddy het huis binnen en de deur achter zich sluitende, ging hij met den rug daartegenaan staan. „Moeder, grootje," zeide hij; „ik ben vanmorgen een vreesedijke jongen op school geweest en nu in ongenade. De meester moest mij met den stok gevenmaai ik heb er berouw over en ik heb er ook spijt van zoo ondeugend te zijn geweest thuis en ik ga opnieuw begijnen, omdat mijn Kapitein het mij vergeven heeft." En nu deed zijn moeder het wijste, dat zij doen kon. Zij vroeg naar niets; maar. haalde wat warm watten nam hem mee, om zijn gezicht en handen te wasschen. Zij- zag duidelijk de roode striemen over zajn handje, doch wachtte er zich wel voer daar iets van te zeggen en toen, na zijn krullend haar weer in orde te hebben ge bracht, trok zij zijn hoofd tegen haar schouder 'urn en de armen om hem heen slaande, zeide z*j: „Jongske, moeder is zoo blij, dat haar zoontje zijn stoutheid heeft ingezien. Zij had juist vandaag veel voor hem gebeden^' Vertel mij thans alles." In het ELla verveld. „Mag ik Teddy rpreken, juffrouw' Platt?" „Ik geloof, dat hij naar het kiavervef-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12