'ZONDAGSBLAD* i£ID5CH DAG&IAD •v VAN HEX -f re 1455a Derde Blad. 10 Augustus 1907. ,;^^v iiê?i<i>TT*iyi>7Ii ji I? 7flilTil jii?ji p' !L*X#wL8uL\LrycpX*tL,^U;JJ\L\L°DAL*X] s;' „Zand! Zand!" HET BROOD ALS VOEDSEL S;;/' De zon viel door de spiegelramen bum en, speelde over een schilderij met breed ver gulde rand en wierp een verblindend bch- fce streep op de roode suite. Mevrouw zat aan het venster met een borduurwerk in de hand en keek de straat op. Mijnheer lag met een krant in den ge- makkelijken stoel uitgestrekt en dampte aan een sigaar. Zij was een jonge vrouw met een fijne ge laatskleur en rijk goudblond haar; hij iets onder, van een slanke, elegante gestalte en met edel gevormde, eenigszins moede ge laatstrekken. Mevrouw hoestte. Zou je niet een beetje minder sterk kun nen roofoen, lieve?" ,,Ik wist niet, dat het je hinderde. Je rookt zelf immers sigaretten?" „Nooit hier in de kamer." „"Wel, wel, ik zal dadelijk naar mijn ka mer gaan, dan wordt je zoowel van den rook als va® mij bevrijd, en dat zal je dub bel aangenaam zijn." ,,Zïe je, lieve, laten we nu niet twisten, dat is zoo al se mee®. Laten we liever on verschillig zijn, zooals gewoonlijk. Dat is veel netter. En we zijn immers wèl opgevoe de menscheii allebei, metwaar? Jij bent immers een kamerheer en van voorname af komst, en ik ben wel is waar maar een een voudige groothandelaars-dochter, maar mijn vader had geld genoeg, om mij een beschaaf de opvoeding en een beschaafde „Waarom ga je niet verder? Een be schaafden ma® te kunnen verschaffen, wou je zeggen 1" „Dat zeg jij, maar ik niet; maar waar is bet, zooals Koningin Thyra zei." „Dergelijke weelde kan men zich tegen woordig goedkoop veroorloven. Er zijn zóó veel arme edellieden." Hij zuohtte even. „Ze kunnen dikwijls duur genoeg gekocht zijn", prevelde zij. Hij legde zijn sigaar weg, liet de courant op zijn knie zakken en sloot de oogen om wat te gaan dommelen. Zijn vrouw deed een paar steken aan haar borduurwerk. Het was binnen zeer stil, men hoorde al leen de bel van een tram, die voorbijreed. Daar werd de stilte verbroken door een j*uwe stem, die op straat „zand V' riep. Do kaïnerheer keerde zich ongeduldig om. Nu riep een schelle stem: „Zand, zand, wit zand 1" „Zie eensmompelde de kamerheer „nu zijn er zoowaar ook nog zandvrouwe*? 'om iemand de ooren doof te schreeuwen •Ik dacht, dat er alleen maar zandmannen waren." - Zijn vrouw keek door het venster. „De vrouw helpt ook mee den wagon voort te duwen." prDasi slaat hij «ooveel te eer om." „Neen", zei de dame met een ernstigen blik, „dan wordt de last lichter om voort te trekken, als man en vrouw elkaar heL pen." Zij legde haait borduurwerk ter rijde en keek de straat verder af. De kflj hield op in de schaduw, naast het trottoir aan do overzijde. De man vul de een bak met zand, de vrouw ging op een der dissel boo men van de kar ritten rusten. Het was een oud echtpaar, hij gebogen, met een grijzen baard en met een door de zon verschoten winterjas aan, zij bruin verbrand en uitgedroogd als een mummie, met verschoten katoenen kleeren aan en met een grooten zwaren strooien hoed op het hoofd. Hij ledigde den bak in een zak, zaj hielp hem dien op den schouder tillen en wacht te terwijl hij aan den overkant in een huis binnenging. De jonge vrouw bleef aan het venster zitten e® staarde m gedachten naar bui ten. „Die zandmenscben schijnen je bijzonder te interesseeren. Kijk je nog altijd naar hen?" vroeg haar man. „Ja, ik zit te overleggen, hoe lang ze wel getrouwd zullen zijn." „Zoo?" „Ja, ze rij® zeker langer dan twee jaar getrouwd zooals wij." „Best mogelijk." „En ik denk, dat ze nog veel va® el kaar schijnen te houden." „Dat komt bij die soort va® 'menschen vaker voor." „Ja, de mindere lui weten met beter", zei ze met een spottend glimlachje. Hij was uit rijn stoel opgerezen en stond, over zijn vrouw heen gebogen, naar bene den op straat te kijken, terwijl hij met de eene hand op de leuning van haar stoel leunde. De man kwam juist terug. De vrouw veegde van rijn gerimpeld voorhoofd met haar katoenen schort het zweet af, haalde een flesch gerstebier uit het zand te voor schijn en kreeg een pak boterhammen uit haar zak. Daarop namen ze ieder op eön dissel boom plaats en begonnen te eten. De kamerheer en rijn vrouw amuseerden er zich mede, hen gade te slaan. Hij keek naar het rijke blonde haar va® rijn vrouw, dat zich baadde in den zon neschijn, terwijl hij rich nog dieper over baar heen boog. „Kijk, Louis, nu twisten ze over een stuk boterham met iets er op." „Dat is alleen uit liefde. Geen van bei den wil bet beste voor zichzelf houden." „Nu deelen ze het." „Ja, het is aardig om te zien." „Louis, geloof je dat ze elkander na het eten een kus zullen geven?" „Misschien wel." Hij voelde het verlangen in zich opko men, ee® kus te drukken op haar wangen e® rijn hand over haar lokken te laten glijden. Maar dergelijke dingen doet men alleen in de wittebroodsweken. „Kijk, nu steekt hij rijn after-dinner- pdjpjo op-* „En zajn vrouw hoest heelemaai mot over den tabaksrook." „Louis." Er was iets smeekends en milds in haar stem; iets, dat hij er nooit in gehoord had. Hij wist niet hoe het kwam, maar zijn lippen rustten plotseling met een langen kus op haar voorhoofd. .;Maar, Louis, wat doe je daar?" „Zullen, zullen wij probeeren ook eena een beetje van elkaar te gaan hoadènT' Bjj was op een tabouret naast haar zitten. „Mij zal het met moeilijk vallen, Louis. Ik heb je altijd graag mogen lijden." „Dan zal £k voortaan gemakkelijker de echtelijke zandkar kunnen voorttrekken. 21e was me een beetje zwaar en ongewoon i® den beginne na zoof-n jonggeffledlenle- ventje." „En er was een vrouw, die zóó meeduw- de, dat hij bijna zou zijn omgevallen." „Maar nu zal jij me helpen, dao vatfc de last lichter voort te trekken." De zandma® en rijn vtouw sleepten kan verder en riepen om beurten: „Zand, zand, wit zandf* De kamerheer en rijn vrouw stonded niet meer aan het venster om hen na te ri<vn Zij zaten bij elkaar en beken elkaar in cfe oogen en zagen daarin sohoone toe komstbeelden, difi hen tpïflnpm-ta^bfap.n I® „Moleschott", weekblad voor Gezond heidsleer, populaire geneeskunde en ter be. strijding der kwakzalverij (Redacteur dr. Chr. Bles, Singel 192, Amsterdam), schrijft dx. J. J. Halbertsma, van .Amsterdam, owei' het brood als voedsel. Hij zegt Om het dagelijksch brood wordt zooveel gedaan, dat men omgekeerd wel toe mag zien, of dit dagelijksche voedsel goed van kwaliteit en goed gebakken is. Wat zijn de konmorken va® goed brood? Hoe weinigen geven zich daarvan rekenschap, eten dag- in, dag-uit een ongezond gebak met weinug voedings-gehalte en onvoldoende gebauc- be®. De buitenvlakte nu van goed brood moet bol zijn, niet geschrompeld; ze mag bruin, ja donkerbruin zien, nooit echter zwart verbrand. Het eten van die verbran de roostproducten levert gevaar op bij ge voelige magen. Onder de korst behooren zich ook geen holten te bevinden. Snijdt men een stuk brood af, dan moet het den echten broodgeur hebben, zonder zuren bij reuk. De kruim van het brood moet vast, niet kleverig zijn; er moeten op doorsnede veel kleine, gelijkmatig groote gaatjes zij®. Het gebruik van versch brood is niet aan te bevolen, beter is het als het een halve® of

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 13