dom! vonnis.
FEUILLETON.
Teddy's Knoop.
Het arme kleine-lokaas dat nog rilde van
rijn nachtelijk bad, was juist zichtbaar en
liet nu en dan een klagend geblaat hooren.
En nog altijd vertoonde zich niets, of
schoon de uren reeds dat geheimzinnig
oogenblik naderden, dat den dageraad
Voorafgaat. De twee officieren hielden nog
altijd de wacht, ofschoon alle hoop op buit
hun was ontzonken, toen er op eens een
duidelijk en onmiskenbaar geritsel tus-
ftchen het kreupelhout vernomen werd.
Het was nog zoo donker, dat men niets kon
rienmaar bevend an vreugde en opge
wondenheid zaten de jagers daar, hun vuur
wapenen in de hand geklemd en gereed
tot vuren.
Het geitje begon luider nog dan te voren
te blaten en het geruisch kwam naderbij.
Er viel niet aan te twijfelen, een roofdier
naderde de plek.
Weer kwam de maan half van achter een
wolk te voorschijn en nu kon men iets op
het lokaas zien afgaan. Bijna gelijktijdig
schoten de twee jagers. De beide knallen
werden door de echo's herhaald en daarop
verd alles doodstil.
Voorzichtigheidshalve wachtten de hee-
ren een poosje roerloos of het monster niet
weder op zou staan en onderwijl brak de
dageraad aan, die in deze streken even
plotseling komt als de avond. Zij konden
;bans zien, dat hun slachtoffer op enkelo
passen afst--»nds van iiet geitje lag uitge-
rtrekt. Stijf van het lange stilzitten en hun
ongewenscht bad, maar zegevierend lieten
de jagers zich met luid kloppend hart van
het. dek glijden en naderden hun buit.
Deze begon hen al spoedig wat klein
voor een leeuw toe tc schijnen maar ook
ten ander roofdier konden zij zeer goed
Daar het kamp medebrengen.
Daar slaakten beiden op eens een kreet
fan afschuw. Zij hadden een groote geit
fedood, de moeder van het lokaas.
Ik weet niet of het niet het barmhar-
fcigste is, wat wij doen kunnen, zeide do
pachter, aandachtig zijn leeren slobkousen
bekijkende, om geen blik te werpen op den
voor het. vuur liggenden hond. Hij is oud,
driekwart blind en zijn reuk valt niet te
vergil ijken bij wat hij vroeger" was. Is het
wel, Jaap?
Do uit zijn krachten gegroeide knaap met
het gezicht vol zomersproeten knikte ge
lwee.
Het zal wel zoo zijn, antwoordde hij
en keek naar zijn broeder, om zijn oordeel
te bekrachtigen.
DOOR
AMY JLE FEUVRE.
6)
„Neen," zoide zij: „laat eens hooren?"
,,Ik zou neervallen en sterven, mijn hart
zou breken van verdriet en als ik niet heel
gauw stierf, zou ik niets meer eten of drin
ken en den volgenden morgen zou je mij
koud en stijf vinden liggen."
Teddy's toon was zoo tragisch, dat Nancy
een oogenblik bleef zwijgen; maar een mi
nuut later, zei zij weer: ,,Ik zal nooit veel
van je houden, voordat je hem mij geeft.'
„Wil je dan ten minste een beetje
van mij houden*?"
„Misscbein zou dat nog wel gaan," klonk
het aarzelend.
„En je zult nooit weer zeggen, dat je va-
der's geschiedenis niet gelooft?"
„Dat ':an ik je niet beloven."
En nadat het laatste bro&jc appel opgege
ten wss, voegde zij er bij: „Ik wil eerst
nog wat verhalen van jo hooren. Vertel er
mij nu een. Sally White zeide mij op school
dat je alles afweet van toovergodmnen."
Teddy knikte plechtig en antwoordde
langzaam: „Ik laat ze gelooven dat ik er
Geloof je dat ook, Johan? vroeg de
boer.
Ik weet niet beter, antwoordde Johan
aarzelend.
Dat beslist over de zaak, hernam de
pachter vastberaden. Jaap, geef het geweer
eens van den schoorsteenmantel aan.
Hij liep de gang irf en riep zijn vrouw,
die met angstig gelaat kwam aanloopen.
Je gaat het toch immers nu niet doen?
Ja zeker, verklaarde de man. Het ia
het goedigste wat wij doen kunnen, Elisa!
Over de harde trekken der vrouw rolde
een traan. Zij bracht een tip van haar voor
schot aan de oogen en streelde den hond
met ongewone vriendelijkheid.
Ponto, oude jongen, vaarwel! Je bent
altijd trouw geweest, Ponto. Jeoch,
Jan, hrj kan nog heel wat maanden leven.
Laat hem op aarde tot onze Lieve Heer
hem weghaalt. Laat hem in leven, Jan
Vrouwen zijn zottinnen, bromde haar
echtgenoot, niet heel beleefd. Alle deksels
nog toe. Het is het beste wat wij doen kun
nen, Elise.
Jaap, Johan, komt mede.
Hij begon tc fluiten.
Ponto, Ponto, beste hond
Het drietal opende, de voordeur en Be
vond zich in den heerlijken zonneschijn van
een geurigen lentemorgen.
Ponto, die telkens vol vreugde de door
ouderdom dof geworden oogen naar zijü
meester ophief, liep blaffend van blijd
schap, vooruit.
Na de anderen voor te zijn gegaan door
een hek, bleef de boer stilstaan.
Hier op de weide is de plaats, zeide
hij. Jaap, neem het geweer.
De opgeschoten jongen nam het geweer
schoorvoetend aan.
Wat moet ik met dat geweer beginnen,
vader? stamelde hij zenuwachtig.
De pachter keerde zich driftig naar hem
toe.
Er mee op de eendenjacht gaan, spot
te hij.
Ik zal den ouden Ponto niet doodschie
ten, verklaarde de knaap somber.
De vader stampvoette.
Je bezit niet meer moed dan een ko
nijn riep hij. Geef onmiddellijk het ge
weer aan Johan.
Ik ben ook niet van plan het to doen,
zeide deze.
Jelui bent een paar aartslafaards!
bromde de boer. Zeker bang voor wat bloed,
hé?
Schiet u hem zelf dood, vader, klonk
het uit twee monden.
Wat?
van af weet; maar vader's geschiedenis is
echt." „Vertel mij nu een sprookje."
Teddy strengelde d© handen om een tak,
on dacht na met gefronste wenkbrauwen.
Daarop zag hij haar met stralende oogen
aan. „Zal ik je vertellen, hoe ik naar een
eik ging en een deurtje vond, dat mij onder
do aarde voerde naar de grot der aardman
netjes?"
Dit klonk heerlijk en Nancy stemde vol
verlangen toe. Zij hoorde nu een verhaal,
dat haar ademloos deed toeluisteren, een
verhaal van aardmannetjes, elfen, toovergo-
dinnen, onderaardscho gangen en gevaar
volle avonturen. Was het wonder, dat Ted
dy met zulk een talent voor vertellen, tie
koning van het dorp was? Maar eindelijk
kwam er toch een slot aan met de woorden
„En ik opende gauw het deurtje, en was
weer veilig in ketbosch!"
„Knoopenjongen, je bevalt mij," ver
klaarde Nancy met een hoofdknikje: „krijg
ik gauw weer een ander vertelsel van je
te hooren
„Misschien wel," zeide Teddy, niet wei
nig trotsch te voelen dat hij de bovenhand
over haar verkreeg: „maar nu moet ik
naar huis. Ik kwam hier alleen maar om
na te denken en vrienden met je te worden."
„Waarom heb je het goed met mij willen
maken vroeg het kleine meisje, nadat zij
uit den boom geklauterd waren.
„Je hebt iets van je kapitein of kommaji-
dant gezegd. Wie is dat?"
De vader wierp hem een verpletterenden!
blik toe. -
Moet ik twee flink opgegroeide lui
aards daar maar werkeloos toe laten kijken,
terwijl je vader, die al twintig jaar vóór
je geboorte zwoegde, je werk moet doen?
Daar bedank ik voor. Zoo zal ik jelui niet
bederven.
Het is geen werk, een haan over te ha
len, zeide Jaap.
De boer wierp een onzekeren blik op zijn
zoons.
Dat geweer is loodzwaar, mompelde
hij, en de jicht in mijn gewrichten is ondra^
gelijk met dit weer. Wel...
Hij bleef plotseling steken, want twe6
voorwerpen hadden zijn oog getroffen en
verwijderden zich pijlsnel. Een wilde geest
drift verhelderde zijn gelaat en hij verbrak
de vreédzame morgenstilte met een oorvcr-
doovenden uitroep:
—Weggegaan, weggegaan. Jaap, uil die
je bent, het geweer! Gauw!
Hem het wapen ontrukkend, holde de
pachter Ponto achterna, die dapper een
vluchtende haas vervolgde.
Beste hond% beste hond 1 Hem achter
na, Pontohijgde hij.
De van angst vervulde haas vloog tegen
een met prikkeldraad afgezette heg aan.
De kracht van den stoot wierp het dier on
derste boven, als een bruine bal.
Ponto, die vijftig meter achter hem was
blafte zegevierend.
De haas sprong den anderen kant uit en
kwam onder het bereik van den pachter, die
stil bleef staan en zonder aan knokkeljicht
te denken, zijn geweer aan den schouder
bracht.
Er volgde een rookwolk en daarop een lui
de knal. Andermaal rolde de bruine bal om
en bleef toen stil liggen.
Ponto snelde toe, besnuffelde het roer-
looze dier, nam het op in den bek en draaf
de er zegevierend mede naar zijn meester.
God zegene hem! grinnikte de pachter,
niet ophoudende den hond te streeleu. Ik
heb van mijn leven geen béter apporteer -
hond gezien Goed dier, best dier
Hij wendde zich om.
Jaap! Johan! Pakt het geweer op en
je biezen moteen! Ik wil geen wooixl meer
hooren van al je onzin óver het doodschie
ten van een armen, redeloozen hond, die
niet eens oud is. Ik zeg jelui dan dat hij
nog even vlug is als een jong hondje.
Hij snoot zich met luid geraas.
Ponto, be6to hond. Brengt hem dade
lijk naar moeder! Zulk een prachtigen
hond dood te schietenbromde hij. Het is
beestachtig er ook maar aan to dc-nken.
Jaap en Johan, ik schaam mij over jelui
„Jezus," antwoordde de Knaap eerbiedig-'
„en zijn vaandel is liefde, dus moet ik ieder
een liefhebben of ik van ze houd of niet."
„Waarom?"
„Omdat hij het wil en omdat ik nu een
van zijn soldaten ben."
„Heeft hij ook matrozen?"
Die vraag kwam géhcel onverwachts en
het antwoord werd op een zekeren toon
van meerderheid gegeven: „Neen, soldaten
alleen." „Daar geloof ik geen snippertje
van. Hij zal wel even goed matrozen heb
ben. Jo jokt."
Dit werd op driftigen toon gezegd, maar
Teddy schudde plechtig het hoofd; „Ik
geloof stellig dat er niets over matrozen
in den bijbel staat; maar ik zal het aan
moeder vragen en het je daarna vertellen.
Goeden dag nu, wij zullen voortaan im
mers vrienden zijn?"
„Ja wij zullen vrienden zijn." herhaalde
zij en dribbelde weg; maar op eens bleef
Nancy stilstaan en riep als een echt© Klei
ne vrouw uit: „maar ik zal toch niet van
je honden, voordat je mij je knoop geeft"
V. Éérste Overwinningen.
„Mag ik u, als het u belieft, eens spre
ken, dominéé?"
De predikant kwam juist uit de kerk,
toen Teddy hem aansprak en nam hem mee
naar de pastorie.
„Nu, wat is het, mijn jongen?"
>rIk fwücte u vragen mij een nüam op tH