1 GELD. 1
LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 27 JUL!. - TWEEDS' BLAD.
Aniio 1067
Brieven van een Leidenaar.
Gemengd Nieuws.
So. 145ÏT.
CXC.
„De wereld gaat voorbij en al haar heer
lijkheid", ziedaar de weemoedige stof voor
diijn Brief van deze week.
En elk mannelijk Leidenaar van 25 jaar
sn daarboven, geboren en getogen binnen
de grenzen van onze stad, gezond van lijf
$n leden, en dus schutter of schutter ge
weest, voelt waarover ik het vandaag zal
nebben. Ik wil eenige woorden wijden aan
pnze plaatselijke wapenmacht, onze schut
terij, <lie er weldra niet meer zal wezen.
Enkele dagen scheiden ons nog van
Augustusmaand, waarin de doodsklok over
jdo door ouderdom en traditie eerwaardige
schutterij zal luiden.
Wij, en hiermee bedoel ik het zoogenaamd
sterkere deel van Leidcns burgerij, wij
hebben allen op onze beurt vermaak en pnet
gehad met de schutterij, zijn er trotsch op
geweest en hebben er met een soort deftige
minachting over gesproken.
Als jongens als kwajongens is mis-
fcchieD beter hebben wij den manschap
pen het bekende; „Daar komen do Leid-
sche schutters aan" toegezongen, hen van
yerre of nabij naar bet terrein barer oefe
ningen gevolgd engeplaagd. Later,
teen wij do mannelijke 25 hadden bereikt,
heeft, al wilden wij het misschien niet we
ten, ons hart van innerlijken tnots getrild,
toen wij het schutterspak orn de leden
voelden en het geweer fier dragende naar
het Schuttersveld marcheerden, een tref
fend bewijs, dat een mensch in zijn beste
©(Ogenblikken rich toch nog weer kindi
gevoelt.
En weer later, toen wij na volleerd te zijn
in de edele kunst van den wapenhandel tot
den-2den en vooral tot den 3den ban behoor
den, zagen wij met voorname minachting
neer op het vervelend en onbenullig schut
teren, wij deden druk mee om de instelling
in miscrediet te brengen en hebben er zoo
doende toe meegewerkt, dat eindelijk het
besluit is gevallen tot opheffing der schut
terij, die plaats heeft moeten maken voor
de landweer, een instelling, die ook al niet
populair is en van wie het staat te bezien
of ze het wel ooit tot zoo'n eerbiedwaardi
ger ouderdom zal brengen als do schutterij
en dus ook de Leidsche schutterij het heeft
gebracht.
Want hoewel de schutterij wet, waarbij de
schutterij is geregeld zooals wij haar ken
nen, dagteekent van 1827, de instelling zelf
klimt op tot in dc grijze middeleeuwen en
toen ging er van haar vrij wat meer kracht
üit eD bekoring.
De schutterij naar 19de eeuwsch model
had een tweeledig karakter, dat van plaat
selijke wapenmacht en van een deel der
algemeene defensiemacht van den Staat,
geroepen tot bescherming en verdediging
van 'e lands grondgebied tegen buitenland-
sche vijanden.
En als men zegt, dat onze schutterij aan
haar doel niet heeft boantwoord, dan kan
men daarvan niet de instelling zelf de
schuld geven. Slecht toegepart falen de
voortreffelijkste wetten en een gebrekkige
wet kan, mits met oordeel uitgevoerd,
goede resultaten opleveren.
Voor rustbewaarder leek mij in het alge
meen de schutter trouwens ook niet do
aangewezen man, althans niet bij een we-
zonlijk oproer, dat voortkomt uit den boe
zem der burgerij zelf. Nu, daarvoor heeft
de Leidsche sohutterij naar mijn weten ook
nooit behoeven op te treden, althans hiet
in onzen tijd.
En naar mij is meegedeeld, hebben in 1830
tijdens den Bolgiaohen opstand, de Leid
sche schutters evenmin als do Leidsche stu
denten zich niet onbetuigd gelaten.
Later hebben zij tegen een buitenland-
schen vijand niet behoeven op te rukken
gelukkig.
Toen in verband met den oorlog in 1870
de schutterij en dus ook de Leidsclio in den
zomer van dat jaar op het punt stond ge
roepen te worden uit te rukken, moet het
er treurig hebben uitgezien.
Toen de commandant de geheelo schutte
rij met de reserve moest oproepen, kon hij
daaraan geen gevolg geven, omdat hem
niet bekend was wie al of niet tot de re
serve behoorden. Om te voldoen aan den
last der regeering schoot hem niets andera
over dan een algemeene oproeping te doen
door aanplakbiljetten in allo wijken der
stad, met het gevolg, dat zich van de re
serve 91 man aanmeldden.
Met de geoefendheid moet het toen ook
al even slecht gesteld zijn geweest als met
do getalsterkte, ten minste, indien het
waar is wat de heer J. Scheltema, destijds
majoor-commandant der dd. schutterij te
Leiden, in zijn beekje: Iets over de Schut
terij", van de oefeningen vertelt, waarvan
hij zegt, dat deze hoofdzakelijk bestonden
in doelloos iiondloopen,
Het is dan ook maar goed, dat het in
1870 en later er niet toe is gekomen, dat
onze schutterij in het vuur moest. Zij zou
er geen schitterend figuur hebben gemaakt
en geen enkele familie heeft nu een dooden
schutter te beweenen.
Maar hoe er in den loop der jaren is ge-
Bpot ook met dc Leidsche schutterij, ik
wil daaraan niet meedoen. Van de dooden
geen kwaad en wie de instelling der schut
terij wil leeren kennen en booordeelen,
mag dit niet doen naar hetgeen zij is ge
weest sinds 1827, evenmin als men een
mensch beoordeelt enkel naar hetgeen hij
in zijn laatste levensjaren presteert of
niet presteert.
In de ridderlijke middeleeuwen had do
schutterij beteekenis.
Ingesteld uit de burgerij om een vaste
verdediging van do stad te hebben, ten
einde haar te beschermen tegen vijandelij
ke aan- en invallen, togen zij weldra ook
met den Graaf ten strijde, vormden zich
tot vaste kotsen, schuttersgildlen ge
naamd, die een eigen vaandel hadden en
allerlei voorrechten genoten voor de dien
sten, den vorsten bewezen.
Zij hadden hun schuttersdoelen en wat
daarbij hoort, fk'reg'n hier on daar grond
bezit of jacht- en vischre-oht.
Toen was het de bloeitijd der schutterij,
toen bad iuj beteeikenis en invloed ook
in onze stad. Wié daarover een en ander
wil weten, snuffel© maar cons in ons ge-
meente-^rohief.
Met de oprichting der staa«nde legers en
het vestigen van eón centraal gezag, werd
de sohutteaïj van veel minder beteekenis,
Zij behoefde niet zoo dikwijls ten oorlog
op to triekken en ten gevolge der meerde
re orde in stad en land) behoefde ze de
burgerij ook niet zoo veel meer te verdedi
gen.
Na den Spaansohen tijd had de schutte
rij de beteekenis van een geregelde krijgs
macht vrij wel verloren, doch bleven de
schuttersgilden nog van invloed en wer
den juist uit dien tijd voor dc toekomst
van beteekenis.
Trotsch op hun mooie gewaden, lieten ze
zich bij feestelijke gelegenheden afbeelden
en zoo zijn ontstaan de bekende schut
tersstukken zoo als schilders als Rem
brandt, "Van Sehooten en Van dei' Merk
ze ook van Lsidsche schutters hebben ge
schilderd en waardoor dc middeleeuwse lie
schutter, waarbij de schutter van de 19de
eouw in bot niet verzinkt, is vereeuwigd
en de kunst gediend.
In den patriottentijd zijn uit deze schut
tengilden ontstaan de vereenigingen voor
don wapenhandel, die de wapenkrachten
aan de patriotten leverden. Veel beteeken-
den ze toen niet meer, de geschiedenis
toch leert, dat zij bij de komst op de
vlucht sloegen.
In de Zuidelijke provinciën leven de oude
schuttersvereenigingen nog voort, met haar.
eigen dekens, gelagen, vaandels en gaaien;
in Holland en de Noordelijke provinciën
herinneren nog enkele namen aan haar be
staan.
Tijdens de Bataafsche republiek leefden
dc oude schutterijen weer op, wat o.a. kan
blijken uit een boekje, mede in het Leid sch
archief te vindon, uitgegeven in 1795 te
Lei don, bij Herdingh en Du Mortier, be
vattende drie zangstukjes voor de Nieu
we Marselien der Leidsche Schutterijc",
gecomponeerd door H. van Cleeff, waar-
va n ik ccn paar versjes overschrijf:
Zoudt gij thands niet' vrolijk zingen
Fiere Leidsche Schutterij I
Die u moedig durfde ontwringen
Aan don boei der dwinglandij
Zie nu, van den boei ontslagen,
Bij de vrijheid voorspoed dagen,
Bij gelijkheid, broederschap,
Op den hoogst verheven trap.
Ik denk, dat de fiere Leidscho schutter,
wicn in een ander lied toegezongen wordt:
Blijf voor uwe vrijheid waken,
Met do wapens in de hand,
En bescherm de dierb're vrijheid
Van don mensoh in Nederland.
wel spoedig door de strijdb're vrije Fran
ken zal zijn ontnuchterd.
Na de Fransche overheereching ia de
schutterij herleefd In dien vormj, wioanjiin
wij Haar nog kennen en straks sullen zien
verdwijnen.
Ik zal van haar geen kwaad spreken,
maar ducht geen tegenspraak, wanneer ik
zeg. dat zij haan tijd gehad heeft en dat
de maatschappij er niet onder zal lij don,
wanneer zij wordt opgeheven.
Eén ding verheugt mij en dat is, dat er
in Leiden iets van de schutterij blijft, dat
de herinnering aan haari zal levendig hou
den de sohutterij-muziek.
Die muziek was het, waarom sommigen
met leedwezen de instelling zouden zien
verdwijnen. Waar doze nu blijft bestaan,
zullen we de schutterij zelf de volgende
maand zien ten grave dalen met deze ge
dachte; zij heeft haar tijd gehad en daarom
mogen we haar heengaan zegenen.
Gisteravond zou do 39-j arige
P. M. D. te Rotterdam een bezoek bren
gen bij zijn 60-jarigon neef Do B. wonende
op een hofje aan de Schouten straat al
daar. Doordat hij in beschonken toestand
verkeerde, viel hij met hot achterhoofd op
de steencn en bekwam daarbij een bloeden
de wond. Bij zijn neef binnengebracht werd
hij daar te bed gelegd.
Hedenmorgen werd hij dood gevonden,
waarschijnlijk door verbloeding.
De graanhandelaar J. L. W.,
uit Dordrecht, kwam gisternamiddag ter
hoogte van het Kralingsche Veer met zijn
motorfiets in aanrijding mot den kruiwa
gen van den polderwerker O M. d. M.,
wonende Nessordijk.
Beiden vielen van den 4 meter hoogen
dijk in do diepte. De graanhandelaar wist
zichzelf en den polderwerker te redden,
welke laatste oven wel toch zoodanige
kwetsuren bekwam, dat zijn overbrenging
naar het Ziekenhuis noodzakelijk bleek.
Shlo'rlock Holmes te Rotter
dam. De chef van een firma to Rotter
dam vermiste al geruimen tijd geld uit
zijn lessenaar, zonder dat men don dader
kon betrappen. Toen werd besloten, do
particuliere recherche van do Algemeene
Dienstverrichting in den arm te nemen en
met buitengowone volharding hebben de
hoeren rechercheurs zich van hun opdracht
gekweten.
Met een vindingrijkheid, den legenda-
rischen detective bovengenoemd waardig,
werd in het kantoor van den chef en daar
boven een inrichting gemaakt,om den dief
op heeterdaad te kunnen betrappen. De les
senaar, die door den langvingor zoo ge
koesterd werd, kwam door een olectrische
geleiding in verbinding met de kamer, bo
ven het kantoor gelegen en wel op zoo'n
wijze, dat, als de lessenaar gcopond werd,
een electrisch lampje boven ging glooien.
Dan was er een kleine opening in het pla
fond gemaakt, waardoor men, zoodra het
lampje ontstoken werd, Ikon waarnemen,
wat er beneden voorviel.
V-c ;rtien dagen lang hebben twee recher
cheurs op den loer gelegen met een uithou
dingsvermogen, dat respect moet atdwin
f$én. Niet minder dan zeventien uren .laags
hebben die detectives van de „Dienstv.rrich-
ting" hun speurorganen tot het uiter6to ge
spannen... totdat eindelijk eergistermiddag
om lialfvier hun werk beloond werd.
Het lampje ontgloeide, een der rechercheurs
liet zich op den grond vallen ongeluk
kigerwijs zod hard, dat de dief onraad
hoorde en den reeds geopenden lessenaar
weer sloot en zijn collega holde de trap
af en trof daar één der leden van het
personeel aan.
De man was zóó confuus, dat hij weldra
door de mand Viel. Op staanden voot kreeg
hij zijn ontslag. (R. N.)l
Or an jo Nassau's Oord. Een
patient, die reeds lang op Oranje Nassau's
Oord verblijf houdt, schrijft aan ,,Het Va
derland"
Wanneer men nu eens een kijkje op O.
N. O. komt nemen, zal men verbaasd staan,
hoe het er nu uitziet.
Van het kleine aan' natiën ten, dat or
1 Mei was, is het getal nu reeds gestegen
tot ruim 75. Van verschil onder het perso
neel was reeds een week nadat dr. Van den
Starp hier kwam, niets r.i_er tc merken. De
patiënten gevoelen zioh hier aan ook weer
geheel thuis. De lighallcn zijn zoo goed als
alle gevuld. Ook komen cr weer paleis
patiënten opdagen.
Met alle recht durf ik verklaren, dat O
N. O., dank zij het tactvol optreden van
dr. Van der Starp, zijn oude roemvolle
plaats in dc rij der Sanatoria weer gaat in
nemen.
Rookon door schoolkinde-
ren. Uit een onderzoek door do afd. Wa-
geningen van den Bond van Ned. Onderwij
zers ingesteld naar het rooken clcr leerlingen
van 912 jaar aan dc drie openbare scholen
aldaar, bleek dat van de 245 leerlingen van
dien leeftijd 197 rookers en 48 niot-rookers
waren. Hiervan rookten 99 sigaretten, 102
sigaren on 2] een pijp.
Gisternacht hoeft het to
Bergen-op-Zoom gevroren. De moestuinen
waren in den vroegen morgenstond met een
dun wit waas overdekt.
Een gesprek. Het „Handels
blad van Antworjxm" bevat het volgende:
Men weet, dat de Koning oen bewonder
aar is van het balspel en dat hij, wanneer
er in een stad, die hij bezoekt, een wedstrijd
is van dit soort sport, nooit nalaat, daar
eon bezoek te brengen.
En zoo kwam hij eens op den wedstrijd
van den Grooten Zavel, waar hij volgens
gewoonte de spelers aansprak, en aan een
hunner vroeg wat zijn beroep was.
In den zomer, Sire, win ik genoeg met
het balspel.
Gij zijt inderdaad zeer behendig.
Ik doe wat ik (kan, Sire.
En in den winter?
In den winter, Sire, doe ik mijn maan
den gevangenisstraf uit.
De Koning zette een vragend gezicht.
Ik ben niet alleen bal speler, Sire, ik
ben ook wildstrooper.
Do Koning glimlachte en zette het ge-
gesprek niet voort.
Die honderd jongens, waar wij mee op
de schoolbanken hebben gezeten, bezorgen,
evenals wij, mannen geworden, ons soms
nare nachtmerries in het leven. Hoeveel heb
ik er nu niet al ontmoet, wier heugenis ik
niet meer geloofde te sluimeren ergens in
een roinmelhockje van mijn herinnering, en
die ineens voor mij stonden als levend-
geworden dooden 1 Er was iets benauwends
op zichzelf al in de gewaarwording, dat
zoo iemand dan óók groot bleek te zijn ge
worden, net als ik. In het rommelhoekjo
yan mijn herinnering zat hoogstens zijn.
verbleekt portret als schooljongen;
en nu sprak me daar iemand aan, die zoo
iets als de vader van dien schooljongen kon
zijn, een vage familietrek schemerde
door don vollen baard heen en ik bo-
triapte mezelf op de gedachte: dat èn de
mag ik hem niet vertellen, van zijn zoon 1
Het tegenwoordig geslacht hei ent, op de
ze manier, ook de moeders van meisjes,
daar sedert enkele jaren de banken van
H B.-S. "en gymnasium haast evenveel
meisjes als jongens dragen. Weinig din
gen zijn zoo weemoedig als do wetenschap,
dat een dikke, kommervolle huissloof, moe
der van twee kinderen, waarvan er één in
den wagen ligt en één er naast in zijn
neusje loopt te peuteren, dezelfde is als het
meisje, dat altijd no. 1 was van de klas,
met wie gij in stilte dweepte
Toch, van de zo nachtmerries wilde ik
u niet spreken. Het dooil-elkaar-slingcren
'der levenspaden levert erger benauwenis-
een op. Zoo deze:
Als ik goed mij in het rommelhoekjo ver
diepte, herinnerde ik mij hem vaag als een
deugdzame, „knappe" jongen. In de talen
had hij altijd de mooiste cijfert, maar ook
in de wiskunde-vakken was hij zelden on
voldoende. Bepaald slecht was hij in
scheikunde, natuurkunde, cosmografie, ge
schiedenis, aardrijkskunde, staathuishoud
kunde en handteekenen, maar toch rolde
hij altijd er doo r, h;j bleef nooit twee
joJar in één klas zitten omdat de leera
ren hom graag mochten om zijn bescheiden,
oppassend karakter en om zijn vlug be
grip. Alleen de gymnastdek-mcester kon
fcgom niet uitstaan; op deze les, die voor
hem oen tweemaal per week vee&eerende
marteling moest zijn, stond hij altijd do
laatste in de rij. Na het eind-exomon ver
loor ik hem, als zoovelen, uit het oog. Wij
kwamen van de burgersohool, en ik had
gehoord, dat hij voor het 8taatsaanvulling6-
examen in de oude talen zou gaan wenken.
Doch met de school-omgoving schudde ik
do kennis met al die schoolmakkers van mij
af nu ik als een „gevormd" mensch het
echte leven intrad en wat mij tot dusver
maar spel en nabootsing had geschenen,
zoo iets als troepenmanoeuvres in vredes
tijd, nu serieuze en harde „strijd om het
bestaan" werd. In die periode wil men
liefst zoo gauw mogelijk alles, wat mbt
de school samenhangt, vergeten.
Na jaren, nadat zóóveel paden het mij
ne gekruist hadden, en deels waren evenwij
dig gebleven, grootendeels ook weer waren
afgeweken, zou ik weer van hem hooren.
Dat kwam zoo:
Een vriend van me, die een handelshuis
heeft, tobde erg met het zooken van een
tweeden klerk. Verschillenden had hij er
al op proef genomen en telkens, tot zijn
groote ontstemming, weer moeten wegzen
den. Toen schreef hij me een entbusiasten
brief, dat hij er een gevonden had. Man
van scherpen blik en menschenkennis,
faalde de eerste indruk bij hom zelden. Al
lo vorigen had hij het laten probeeren,
zonder er veel vertrouwen in te hebben,
het was een jonge zaak en hij kon nog geen
hooge salarissen geven toen schreef hij
me, dat zich iemand was komoa aanbieden,
die hem direct had doen denken; jou
meet ik hebben I
Mijn vriend ging geheel op in zijn jeugdi
ge zaak en ik verheugde mij oprecht, daar
ik, zonder het hem te zeggen, bang was
geweest, dat hij nooit iets goed zou kun
nen krijgen voor het salaris, hetwelk hij
kon bieden. Ik toonde dus veel belangstel
ling en verscheidene blieven volgden, waar
in hij telkens met meer ingenomenheid
over den nieuwen tweeden klerk schreef.
Het was een van de uitnemende eigen
schappen van mijn vriend, welke mijn har
telijke bewondering voor hem opwekten,
dat hij zich voor het geringste détail zij
ner zaak evenzeer, interesseerde als voor de
hoofdlijnen, die alleen den grooten hoop
boeien. Een tweede klerk, ja een kantoor-
loopor of een schellen jongen was voor hem
in zijn werkkring even belangrijk als de
procitratiiehouder: „Elk onderdeel moet
gced zijn, anders gaat de machine horten
©i stooten", placht hij te zeggen. En met
een enoittn diooraettóngsvermogen en een
eerbiqdi-afdwingendo toewijding zooht hij,
wanneer er ook maar het minste haperde,
net zoo lang tot hij de ooi-zaak gevonden
had, om die weg te nemen of te verbeteren.
Een dag schreef hij me: „Verbeeld je,
de nieuwe is nog een oud-eohoolkameraad
van jel Jij bont ook een mooie, dat je me
dat niet gozogd hebt. Nu moest ik het too-
vallig ontdekken, doordat hij een brief
voor je zag liggen. L t was zeer goed mo
gelijk geweest, dat hij het zioh niet meor
herinnerd had 1"
Ik voelde het verwijt, dat er in dio laatste
woorden lag. Mijn vriend bedoelde het
goed, voor hom was het buiten kwestie,
dat ik mij wèl herinnerd had, maar dat
de „nieuwe" óók herinnerde, waa oen ver
rassing onder de goede hoedanigheden van
den „nieuwe"; iets, wat hij niet had dur
ven oi8chen, ofschoon hij het als n o-
t u u r 1 ij k veronderstelde bij zijn vriond
maar dat meeviel 1 Voor mij was hot
een verwijt, want Inderdaad herinner
de ik mij niets meer.
Toen ik mij goed in het rommelhoekje te
piekeren zette, kwam alles weer 6tuk voor
stuk vooa den dag. Nu herinnerde ik mij
weer den „braven" jongen, met zijn lange
haren, die zoo goed was in talen en zoo
sleoht in de gymnastiek en dio altijd over
al doorhoen rolde. Doch nog liet dit all©3
mij betrekkelijk koud.
Een paar brieven later had mijn vriend
weer wat anders, dat hem in beslag nam,
en ik hoorde niet veel meer van mijn vroe-
geren schoolmakker.
Alleon wist ik, dat hij steeds zeer goed
bleef voldoendat hij zelfs vóór alle ande
ren tweehonderd gulden opslag had ge
kregen; dat hij aanzienlijke verbeteringen
in de administratie had uitgedacht en in
gevoerd in het kort, dat hij een bijna on
waardeerbare aanwinst voor de zaak was.
Dit bleef ik vernemen, wanneer ik er naar
vroeg.
Zoo ging het vier, vijf jaar achtereen.
Ik had vernomon, dat de tweede klerk
de „nieuwe" was hij al lang niet meer
getrouwd was, een kindje had gekregen.
Ook wist ik, dat mijn vriend hem graag
hetzelfde salaris als aan den eersten klerk
gegeven had, maar dat dit nog niet ging.
De zaak bracht wel op, ging een goede toe
komst te gemoet, dooh een te groot jlcel van
de netto-winst moest jaarlijks wonden be
stemd voor aflossing van het kapitaal, dat
anderen er in gestoken hadden.
Toen, na vier, of vijf jaren, werden de
brieven van mijn vriend weer gevuld over
den tweeden klerk. Hij werd zoo vreemd.
Hij werd slordigen, minder ijverig, en of
schoon hij, geïnterpelleerd, belangstelling
en helden doorzicht bleef toonen, hij was
er niet „bij." Hij kwam te laat; had
haast om weg te komen, Verscheen vaak
met de sporen van een slapeloozen nacht
op zajn gelaat. Leed aan hoofdpijnen.
Bleef dikwijls plotseling weg wegens ziek
te of om een gebeurtenis, die verzonnen
was. Hij kreeg iets schuws, schrok vaak op,
durfde je niet meer aanzien. Hij liep ge
bogen en altijd in gepeins. Werd op het bu
reau een paar maal betrapt op ander werk.
Bleef ook dikwijlB op het bureau, wanneer
hij niet behoofde to blijven. Had allerlei
geheimzinnige bezoeken op de spreekkamer,
geheimzinnige telefoongesprekken.
Vroeg plotseling even eeaa boodschap te
mogen gaan doen en bleef dan uren weg.
Liet soms zeggen, dat hij niet op het bu
reau was. Hij verwaarloosde zijn kleeren,
wat vroeger het tegendeel geweest was.
Viel wel eens ongemotiveerd uit tegen zijn
superieuren. Had buien van grooto opge
wektheid, naast buien van uiterste neer
slachtigheid, ©n kon soms vlijmend-scherp
ironisch© of sarcastisch© opmerkingen ma
ken, die ieder behalve hemzelf deden
lachen.
Dit waren de symptomen van de kwaal,
zooals mijn vriend ze beschreefmeer uitge
sponnen en fijner geanalyseerd dan ik er
hier plaats voor heb. Wij waren het er over
eens, dat de verschijnselen wezen op een
geheime lichamelijke of geestelijke ziekte.
Wkt, konden wij echter niet ontdekken.
Mijn vriend informeerde naar zijn huise
lijk leven, doch dat bleek heel gelukkig.
Enkele maanden later kwam uit de lucht
vallen een briefje van doD tweeden klerk,
vroegeren school-makker, zooals hij zich
noemde: wanneer, hij mij eens een oogen-
blikjo mocht komen spreken.
Hij kwam. een oud, gebogen, schuw man.
Het was een van die nachtmerriën, waar
ik in den aanvang op doelde, toen ik hem
zagl
Zonder inleiding, zenuwachtig, met neer
geslagen blik. en bevend© handfèn begon
hij, somber-ernstig:
„Het ia een moeilijk, uiterst pijnlijk
verzoek, dat ik u kom doen
Toen kwam het voor den dag: de gehei
me kwaal waa geldzorg. Hij werkte heel
prettig bij mijn vriend, maar hij had ge
hoopt op meer opslag, zoo gauw do zaak
goed ging Hij was getrouwd op een laag
salaris. All© andoren hadden bijverdien
sten; hij had al zijn krachten aan do zaak
gewijd. En ze ging goed; hij wist het:
Nu wachtte hij van jaar tel jaar op d©
verhooging; cn van jaar op jaan werkt© hij
zich dieper er in, omdat hij met zijn sala
ris niet kon toekomen. Pijverdiensten,
waar hij nu wèl moeite voor deed, wilden
niet komen. Daarbij kwam tegenslag: zijn
vrouw onder specialiteitshanden. Toen de
geboorte van het kindo I een snoesje
was hotl Een heelo jeremiade kreeg ik te
hooren. Bank-van-Leetoing; woekeraar tje;
onbetaalde rekeningen, hij had alles bij zic>-
in een grioot couvert.
Ik viel hem in de rede, zei d..t ik zelf
arm was en met hard werken en veel pas
sen en meten maar net rond kon komen.
Dat ik ook een vrouw en een kindje had.
Het was een van die nachtmerries, hem
huilend voor. mij te zien staan. Hij had zijn
laatste hoop nog op mij gebouwd. Ik vroeg
hem, zijn patroon alles t© vertellen. Hij
durf do niet. Toen dreigde ik hem, dat ik
het zou doen, als hij het niet deed.
„Dat zult u n i o t, als u nog een greintje
geweten hebt I Ik verbied u, van het gohcim,
dat ik u toevertrouwde, misbruik tc ma
ken."
Een beetje verveeld en een beetj© 'doos,
haalde ik mijn schouders op...
Ik ontmoette hem nimmer meer.
Mijn vriend echter schreef mij, dat hij
dagelijks minder bruikbaar werd.
Een paar weken later schreef bij:
„Verbeeld je -die arme stumper van eeri
N...I Ik geloof, dat hij best een beetje geld
gebruiken kon. Dezer dagen stierf een tante
van hem, dio er warmpjes moet in gezeten
hebben. Hij was universeel erfgenaam. En'
to©D bij bij den notaris kwam, die Haar
zaakjes behartigde, om het. geld te halen,
was... het kantoor gesloten ©n do yogel
met dc centen van den armen drommel on
van zoovel© anderen gevlogen 1 Je zult er
wel van gehoord hebben, 't Was notaris X.,
D© nachtmerrie beekende zich voor mij
scherp af in een benauwing als" wr.s hot;
werkelijk leven.