1 GELD. 1 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 27 JUL!. - TWEEDS' BLAD. Aniio 1067 Brieven van een Leidenaar. Gemengd Nieuws. So. 145ÏT. CXC. „De wereld gaat voorbij en al haar heer lijkheid", ziedaar de weemoedige stof voor diijn Brief van deze week. En elk mannelijk Leidenaar van 25 jaar sn daarboven, geboren en getogen binnen de grenzen van onze stad, gezond van lijf $n leden, en dus schutter of schutter ge weest, voelt waarover ik het vandaag zal nebben. Ik wil eenige woorden wijden aan pnze plaatselijke wapenmacht, onze schut terij, <lie er weldra niet meer zal wezen. Enkele dagen scheiden ons nog van Augustusmaand, waarin de doodsklok over jdo door ouderdom en traditie eerwaardige schutterij zal luiden. Wij, en hiermee bedoel ik het zoogenaamd sterkere deel van Leidcns burgerij, wij hebben allen op onze beurt vermaak en pnet gehad met de schutterij, zijn er trotsch op geweest en hebben er met een soort deftige minachting over gesproken. Als jongens als kwajongens is mis- fcchieD beter hebben wij den manschap pen het bekende; „Daar komen do Leid- sche schutters aan" toegezongen, hen van yerre of nabij naar bet terrein barer oefe ningen gevolgd engeplaagd. Later, teen wij do mannelijke 25 hadden bereikt, heeft, al wilden wij het misschien niet we ten, ons hart van innerlijken tnots getrild, toen wij het schutterspak orn de leden voelden en het geweer fier dragende naar het Schuttersveld marcheerden, een tref fend bewijs, dat een mensch in zijn beste ©(Ogenblikken rich toch nog weer kindi gevoelt. En weer later, toen wij na volleerd te zijn in de edele kunst van den wapenhandel tot den-2den en vooral tot den 3den ban behoor den, zagen wij met voorname minachting neer op het vervelend en onbenullig schut teren, wij deden druk mee om de instelling in miscrediet te brengen en hebben er zoo doende toe meegewerkt, dat eindelijk het besluit is gevallen tot opheffing der schut terij, die plaats heeft moeten maken voor de landweer, een instelling, die ook al niet populair is en van wie het staat te bezien of ze het wel ooit tot zoo'n eerbiedwaardi ger ouderdom zal brengen als do schutterij en dus ook de Leidsche schutterij het heeft gebracht. Want hoewel de schutterij wet, waarbij de schutterij is geregeld zooals wij haar ken nen, dagteekent van 1827, de instelling zelf klimt op tot in dc grijze middeleeuwen en toen ging er van haar vrij wat meer kracht üit eD bekoring. De schutterij naar 19de eeuwsch model had een tweeledig karakter, dat van plaat selijke wapenmacht en van een deel der algemeene defensiemacht van den Staat, geroepen tot bescherming en verdediging van 'e lands grondgebied tegen buitenland- sche vijanden. En als men zegt, dat onze schutterij aan haar doel niet heeft boantwoord, dan kan men daarvan niet de instelling zelf de schuld geven. Slecht toegepart falen de voortreffelijkste wetten en een gebrekkige wet kan, mits met oordeel uitgevoerd, goede resultaten opleveren. Voor rustbewaarder leek mij in het alge meen de schutter trouwens ook niet do aangewezen man, althans niet bij een we- zonlijk oproer, dat voortkomt uit den boe zem der burgerij zelf. Nu, daarvoor heeft de Leidsche sohutterij naar mijn weten ook nooit behoeven op te treden, althans hiet in onzen tijd. En naar mij is meegedeeld, hebben in 1830 tijdens den Bolgiaohen opstand, de Leid sche schutters evenmin als do Leidsche stu denten zich niet onbetuigd gelaten. Later hebben zij tegen een buitenland- schen vijand niet behoeven op te rukken gelukkig. Toen in verband met den oorlog in 1870 de schutterij en dus ook de Leidsclio in den zomer van dat jaar op het punt stond ge roepen te worden uit te rukken, moet het er treurig hebben uitgezien. Toen de commandant de geheelo schutte rij met de reserve moest oproepen, kon hij daaraan geen gevolg geven, omdat hem niet bekend was wie al of niet tot de re serve behoorden. Om te voldoen aan den last der regeering schoot hem niets andera over dan een algemeene oproeping te doen door aanplakbiljetten in allo wijken der stad, met het gevolg, dat zich van de re serve 91 man aanmeldden. Met de geoefendheid moet het toen ook al even slecht gesteld zijn geweest als met do getalsterkte, ten minste, indien het waar is wat de heer J. Scheltema, destijds majoor-commandant der dd. schutterij te Leiden, in zijn beekje: Iets over de Schut terij", van de oefeningen vertelt, waarvan hij zegt, dat deze hoofdzakelijk bestonden in doelloos iiondloopen, Het is dan ook maar goed, dat het in 1870 en later er niet toe is gekomen, dat onze schutterij in het vuur moest. Zij zou er geen schitterend figuur hebben gemaakt en geen enkele familie heeft nu een dooden schutter te beweenen. Maar hoe er in den loop der jaren is ge- Bpot ook met dc Leidsche schutterij, ik wil daaraan niet meedoen. Van de dooden geen kwaad en wie de instelling der schut terij wil leeren kennen en booordeelen, mag dit niet doen naar hetgeen zij is ge weest sinds 1827, evenmin als men een mensch beoordeelt enkel naar hetgeen hij in zijn laatste levensjaren presteert of niet presteert. In de ridderlijke middeleeuwen had do schutterij beteekenis. Ingesteld uit de burgerij om een vaste verdediging van do stad te hebben, ten einde haar te beschermen tegen vijandelij ke aan- en invallen, togen zij weldra ook met den Graaf ten strijde, vormden zich tot vaste kotsen, schuttersgildlen ge naamd, die een eigen vaandel hadden en allerlei voorrechten genoten voor de dien sten, den vorsten bewezen. Zij hadden hun schuttersdoelen en wat daarbij hoort, fk'reg'n hier on daar grond bezit of jacht- en vischre-oht. Toen was het de bloeitijd der schutterij, toen bad iuj beteeikenis en invloed ook in onze stad. Wié daarover een en ander wil weten, snuffel© maar cons in ons ge- meente-^rohief. Met de oprichting der staa«nde legers en het vestigen van eón centraal gezag, werd de sohutteaïj van veel minder beteekenis, Zij behoefde niet zoo dikwijls ten oorlog op to triekken en ten gevolge der meerde re orde in stad en land) behoefde ze de burgerij ook niet zoo veel meer te verdedi gen. Na den Spaansohen tijd had de schutte rij de beteekenis van een geregelde krijgs macht vrij wel verloren, doch bleven de schuttersgilden nog van invloed en wer den juist uit dien tijd voor dc toekomst van beteekenis. Trotsch op hun mooie gewaden, lieten ze zich bij feestelijke gelegenheden afbeelden en zoo zijn ontstaan de bekende schut tersstukken zoo als schilders als Rem brandt, "Van Sehooten en Van dei' Merk ze ook van Lsidsche schutters hebben ge schilderd en waardoor dc middeleeuwse lie schutter, waarbij de schutter van de 19de eouw in bot niet verzinkt, is vereeuwigd en de kunst gediend. In den patriottentijd zijn uit deze schut tengilden ontstaan de vereenigingen voor don wapenhandel, die de wapenkrachten aan de patriotten leverden. Veel beteeken- den ze toen niet meer, de geschiedenis toch leert, dat zij bij de komst op de vlucht sloegen. In de Zuidelijke provinciën leven de oude schuttersvereenigingen nog voort, met haar. eigen dekens, gelagen, vaandels en gaaien; in Holland en de Noordelijke provinciën herinneren nog enkele namen aan haar be staan. Tijdens de Bataafsche republiek leefden dc oude schutterijen weer op, wat o.a. kan blijken uit een boekje, mede in het Leid sch archief te vindon, uitgegeven in 1795 te Lei don, bij Herdingh en Du Mortier, be vattende drie zangstukjes voor de Nieu we Marselien der Leidsche Schutterijc", gecomponeerd door H. van Cleeff, waar- va n ik ccn paar versjes overschrijf: Zoudt gij thands niet' vrolijk zingen Fiere Leidsche Schutterij I Die u moedig durfde ontwringen Aan don boei der dwinglandij Zie nu, van den boei ontslagen, Bij de vrijheid voorspoed dagen, Bij gelijkheid, broederschap, Op den hoogst verheven trap. Ik denk, dat de fiere Leidscho schutter, wicn in een ander lied toegezongen wordt: Blijf voor uwe vrijheid waken, Met do wapens in de hand, En bescherm de dierb're vrijheid Van don mensoh in Nederland. wel spoedig door de strijdb're vrije Fran ken zal zijn ontnuchterd. Na de Fransche overheereching ia de schutterij herleefd In dien vormj, wioanjiin wij Haar nog kennen en straks sullen zien verdwijnen. Ik zal van haar geen kwaad spreken, maar ducht geen tegenspraak, wanneer ik zeg. dat zij haan tijd gehad heeft en dat de maatschappij er niet onder zal lij don, wanneer zij wordt opgeheven. Eén ding verheugt mij en dat is, dat er in Leiden iets van de schutterij blijft, dat de herinnering aan haari zal levendig hou den de sohutterij-muziek. Die muziek was het, waarom sommigen met leedwezen de instelling zouden zien verdwijnen. Waar doze nu blijft bestaan, zullen we de schutterij zelf de volgende maand zien ten grave dalen met deze ge dachte; zij heeft haar tijd gehad en daarom mogen we haar heengaan zegenen. Gisteravond zou do 39-j arige P. M. D. te Rotterdam een bezoek bren gen bij zijn 60-jarigon neef Do B. wonende op een hofje aan de Schouten straat al daar. Doordat hij in beschonken toestand verkeerde, viel hij met hot achterhoofd op de steencn en bekwam daarbij een bloeden de wond. Bij zijn neef binnengebracht werd hij daar te bed gelegd. Hedenmorgen werd hij dood gevonden, waarschijnlijk door verbloeding. De graanhandelaar J. L. W., uit Dordrecht, kwam gisternamiddag ter hoogte van het Kralingsche Veer met zijn motorfiets in aanrijding mot den kruiwa gen van den polderwerker O M. d. M., wonende Nessordijk. Beiden vielen van den 4 meter hoogen dijk in do diepte. De graanhandelaar wist zichzelf en den polderwerker te redden, welke laatste oven wel toch zoodanige kwetsuren bekwam, dat zijn overbrenging naar het Ziekenhuis noodzakelijk bleek. Shlo'rlock Holmes te Rotter dam. De chef van een firma to Rotter dam vermiste al geruimen tijd geld uit zijn lessenaar, zonder dat men don dader kon betrappen. Toen werd besloten, do particuliere recherche van do Algemeene Dienstverrichting in den arm te nemen en met buitengowone volharding hebben de hoeren rechercheurs zich van hun opdracht gekweten. Met een vindingrijkheid, den legenda- rischen detective bovengenoemd waardig, werd in het kantoor van den chef en daar boven een inrichting gemaakt,om den dief op heeterdaad te kunnen betrappen. De les senaar, die door den langvingor zoo ge koesterd werd, kwam door een olectrische geleiding in verbinding met de kamer, bo ven het kantoor gelegen en wel op zoo'n wijze, dat, als de lessenaar gcopond werd, een electrisch lampje boven ging glooien. Dan was er een kleine opening in het pla fond gemaakt, waardoor men, zoodra het lampje ontstoken werd, Ikon waarnemen, wat er beneden voorviel. V-c ;rtien dagen lang hebben twee recher cheurs op den loer gelegen met een uithou dingsvermogen, dat respect moet atdwin f$én. Niet minder dan zeventien uren .laags hebben die detectives van de „Dienstv.rrich- ting" hun speurorganen tot het uiter6to ge spannen... totdat eindelijk eergistermiddag om lialfvier hun werk beloond werd. Het lampje ontgloeide, een der rechercheurs liet zich op den grond vallen ongeluk kigerwijs zod hard, dat de dief onraad hoorde en den reeds geopenden lessenaar weer sloot en zijn collega holde de trap af en trof daar één der leden van het personeel aan. De man was zóó confuus, dat hij weldra door de mand Viel. Op staanden voot kreeg hij zijn ontslag. (R. N.)l Or an jo Nassau's Oord. Een patient, die reeds lang op Oranje Nassau's Oord verblijf houdt, schrijft aan ,,Het Va derland" Wanneer men nu eens een kijkje op O. N. O. komt nemen, zal men verbaasd staan, hoe het er nu uitziet. Van het kleine aan' natiën ten, dat or 1 Mei was, is het getal nu reeds gestegen tot ruim 75. Van verschil onder het perso neel was reeds een week nadat dr. Van den Starp hier kwam, niets r.i_er tc merken. De patiënten gevoelen zioh hier aan ook weer geheel thuis. De lighallcn zijn zoo goed als alle gevuld. Ook komen cr weer paleis patiënten opdagen. Met alle recht durf ik verklaren, dat O N. O., dank zij het tactvol optreden van dr. Van der Starp, zijn oude roemvolle plaats in dc rij der Sanatoria weer gaat in nemen. Rookon door schoolkinde- ren. Uit een onderzoek door do afd. Wa- geningen van den Bond van Ned. Onderwij zers ingesteld naar het rooken clcr leerlingen van 912 jaar aan dc drie openbare scholen aldaar, bleek dat van de 245 leerlingen van dien leeftijd 197 rookers en 48 niot-rookers waren. Hiervan rookten 99 sigaretten, 102 sigaren on 2] een pijp. Gisternacht hoeft het to Bergen-op-Zoom gevroren. De moestuinen waren in den vroegen morgenstond met een dun wit waas overdekt. Een gesprek. Het „Handels blad van Antworjxm" bevat het volgende: Men weet, dat de Koning oen bewonder aar is van het balspel en dat hij, wanneer er in een stad, die hij bezoekt, een wedstrijd is van dit soort sport, nooit nalaat, daar eon bezoek te brengen. En zoo kwam hij eens op den wedstrijd van den Grooten Zavel, waar hij volgens gewoonte de spelers aansprak, en aan een hunner vroeg wat zijn beroep was. In den zomer, Sire, win ik genoeg met het balspel. Gij zijt inderdaad zeer behendig. Ik doe wat ik (kan, Sire. En in den winter? In den winter, Sire, doe ik mijn maan den gevangenisstraf uit. De Koning zette een vragend gezicht. Ik ben niet alleen bal speler, Sire, ik ben ook wildstrooper. Do Koning glimlachte en zette het ge- gesprek niet voort. Die honderd jongens, waar wij mee op de schoolbanken hebben gezeten, bezorgen, evenals wij, mannen geworden, ons soms nare nachtmerries in het leven. Hoeveel heb ik er nu niet al ontmoet, wier heugenis ik niet meer geloofde te sluimeren ergens in een roinmelhockje van mijn herinnering, en die ineens voor mij stonden als levend- geworden dooden 1 Er was iets benauwends op zichzelf al in de gewaarwording, dat zoo iemand dan óók groot bleek te zijn ge worden, net als ik. In het rommelhoekjo yan mijn herinnering zat hoogstens zijn. verbleekt portret als schooljongen; en nu sprak me daar iemand aan, die zoo iets als de vader van dien schooljongen kon zijn, een vage familietrek schemerde door don vollen baard heen en ik bo- triapte mezelf op de gedachte: dat èn de mag ik hem niet vertellen, van zijn zoon 1 Het tegenwoordig geslacht hei ent, op de ze manier, ook de moeders van meisjes, daar sedert enkele jaren de banken van H B.-S. "en gymnasium haast evenveel meisjes als jongens dragen. Weinig din gen zijn zoo weemoedig als do wetenschap, dat een dikke, kommervolle huissloof, moe der van twee kinderen, waarvan er één in den wagen ligt en één er naast in zijn neusje loopt te peuteren, dezelfde is als het meisje, dat altijd no. 1 was van de klas, met wie gij in stilte dweepte Toch, van de zo nachtmerries wilde ik u niet spreken. Het dooil-elkaar-slingcren 'der levenspaden levert erger benauwenis- een op. Zoo deze: Als ik goed mij in het rommelhoekjo ver diepte, herinnerde ik mij hem vaag als een deugdzame, „knappe" jongen. In de talen had hij altijd de mooiste cijfert, maar ook in de wiskunde-vakken was hij zelden on voldoende. Bepaald slecht was hij in scheikunde, natuurkunde, cosmografie, ge schiedenis, aardrijkskunde, staathuishoud kunde en handteekenen, maar toch rolde hij altijd er doo r, h;j bleef nooit twee joJar in één klas zitten omdat de leera ren hom graag mochten om zijn bescheiden, oppassend karakter en om zijn vlug be grip. Alleen de gymnastdek-mcester kon fcgom niet uitstaan; op deze les, die voor hem oen tweemaal per week vee&eerende marteling moest zijn, stond hij altijd do laatste in de rij. Na het eind-exomon ver loor ik hem, als zoovelen, uit het oog. Wij kwamen van de burgersohool, en ik had gehoord, dat hij voor het 8taatsaanvulling6- examen in de oude talen zou gaan wenken. Doch met de school-omgoving schudde ik do kennis met al die schoolmakkers van mij af nu ik als een „gevormd" mensch het echte leven intrad en wat mij tot dusver maar spel en nabootsing had geschenen, zoo iets als troepenmanoeuvres in vredes tijd, nu serieuze en harde „strijd om het bestaan" werd. In die periode wil men liefst zoo gauw mogelijk alles, wat mbt de school samenhangt, vergeten. Na jaren, nadat zóóveel paden het mij ne gekruist hadden, en deels waren evenwij dig gebleven, grootendeels ook weer waren afgeweken, zou ik weer van hem hooren. Dat kwam zoo: Een vriend van me, die een handelshuis heeft, tobde erg met het zooken van een tweeden klerk. Verschillenden had hij er al op proef genomen en telkens, tot zijn groote ontstemming, weer moeten wegzen den. Toen schreef hij me een entbusiasten brief, dat hij er een gevonden had. Man van scherpen blik en menschenkennis, faalde de eerste indruk bij hom zelden. Al lo vorigen had hij het laten probeeren, zonder er veel vertrouwen in te hebben, het was een jonge zaak en hij kon nog geen hooge salarissen geven toen schreef hij me, dat zich iemand was komoa aanbieden, die hem direct had doen denken; jou meet ik hebben I Mijn vriend ging geheel op in zijn jeugdi ge zaak en ik verheugde mij oprecht, daar ik, zonder het hem te zeggen, bang was geweest, dat hij nooit iets goed zou kun nen krijgen voor het salaris, hetwelk hij kon bieden. Ik toonde dus veel belangstel ling en verscheidene blieven volgden, waar in hij telkens met meer ingenomenheid over den nieuwen tweeden klerk schreef. Het was een van de uitnemende eigen schappen van mijn vriend, welke mijn har telijke bewondering voor hem opwekten, dat hij zich voor het geringste détail zij ner zaak evenzeer, interesseerde als voor de hoofdlijnen, die alleen den grooten hoop boeien. Een tweede klerk, ja een kantoor- loopor of een schellen jongen was voor hem in zijn werkkring even belangrijk als de procitratiiehouder: „Elk onderdeel moet gced zijn, anders gaat de machine horten ©i stooten", placht hij te zeggen. En met een enoittn diooraettóngsvermogen en een eerbiqdi-afdwingendo toewijding zooht hij, wanneer er ook maar het minste haperde, net zoo lang tot hij de ooi-zaak gevonden had, om die weg te nemen of te verbeteren. Een dag schreef hij me: „Verbeeld je, de nieuwe is nog een oud-eohoolkameraad van jel Jij bont ook een mooie, dat je me dat niet gozogd hebt. Nu moest ik het too- vallig ontdekken, doordat hij een brief voor je zag liggen. L t was zeer goed mo gelijk geweest, dat hij het zioh niet meor herinnerd had 1" Ik voelde het verwijt, dat er in dio laatste woorden lag. Mijn vriend bedoelde het goed, voor hom was het buiten kwestie, dat ik mij wèl herinnerd had, maar dat de „nieuwe" óók herinnerde, waa oen ver rassing onder de goede hoedanigheden van den „nieuwe"; iets, wat hij niet had dur ven oi8chen, ofschoon hij het als n o- t u u r 1 ij k veronderstelde bij zijn vriond maar dat meeviel 1 Voor mij was hot een verwijt, want Inderdaad herinner de ik mij niets meer. Toen ik mij goed in het rommelhoekje te piekeren zette, kwam alles weer 6tuk voor stuk vooa den dag. Nu herinnerde ik mij weer den „braven" jongen, met zijn lange haren, die zoo goed was in talen en zoo sleoht in de gymnastiek en dio altijd over al doorhoen rolde. Doch nog liet dit all©3 mij betrekkelijk koud. Een paar brieven later had mijn vriend weer wat anders, dat hem in beslag nam, en ik hoorde niet veel meer van mijn vroe- geren schoolmakker. Alleon wist ik, dat hij steeds zeer goed bleef voldoendat hij zelfs vóór alle ande ren tweehonderd gulden opslag had ge kregen; dat hij aanzienlijke verbeteringen in de administratie had uitgedacht en in gevoerd in het kort, dat hij een bijna on waardeerbare aanwinst voor de zaak was. Dit bleef ik vernemen, wanneer ik er naar vroeg. Zoo ging het vier, vijf jaar achtereen. Ik had vernomon, dat de tweede klerk de „nieuwe" was hij al lang niet meer getrouwd was, een kindje had gekregen. Ook wist ik, dat mijn vriend hem graag hetzelfde salaris als aan den eersten klerk gegeven had, maar dat dit nog niet ging. De zaak bracht wel op, ging een goede toe komst te gemoet, dooh een te groot jlcel van de netto-winst moest jaarlijks wonden be stemd voor aflossing van het kapitaal, dat anderen er in gestoken hadden. Toen, na vier, of vijf jaren, werden de brieven van mijn vriend weer gevuld over den tweeden klerk. Hij werd zoo vreemd. Hij werd slordigen, minder ijverig, en of schoon hij, geïnterpelleerd, belangstelling en helden doorzicht bleef toonen, hij was er niet „bij." Hij kwam te laat; had haast om weg te komen, Verscheen vaak met de sporen van een slapeloozen nacht op zajn gelaat. Leed aan hoofdpijnen. Bleef dikwijls plotseling weg wegens ziek te of om een gebeurtenis, die verzonnen was. Hij kreeg iets schuws, schrok vaak op, durfde je niet meer aanzien. Hij liep ge bogen en altijd in gepeins. Werd op het bu reau een paar maal betrapt op ander werk. Bleef ook dikwijlB op het bureau, wanneer hij niet behoofde to blijven. Had allerlei geheimzinnige bezoeken op de spreekkamer, geheimzinnige telefoongesprekken. Vroeg plotseling even eeaa boodschap te mogen gaan doen en bleef dan uren weg. Liet soms zeggen, dat hij niet op het bu reau was. Hij verwaarloosde zijn kleeren, wat vroeger het tegendeel geweest was. Viel wel eens ongemotiveerd uit tegen zijn superieuren. Had buien van grooto opge wektheid, naast buien van uiterste neer slachtigheid, ©n kon soms vlijmend-scherp ironisch© of sarcastisch© opmerkingen ma ken, die ieder behalve hemzelf deden lachen. Dit waren de symptomen van de kwaal, zooals mijn vriend ze beschreefmeer uitge sponnen en fijner geanalyseerd dan ik er hier plaats voor heb. Wij waren het er over eens, dat de verschijnselen wezen op een geheime lichamelijke of geestelijke ziekte. Wkt, konden wij echter niet ontdekken. Mijn vriend informeerde naar zijn huise lijk leven, doch dat bleek heel gelukkig. Enkele maanden later kwam uit de lucht vallen een briefje van doD tweeden klerk, vroegeren school-makker, zooals hij zich noemde: wanneer, hij mij eens een oogen- blikjo mocht komen spreken. Hij kwam. een oud, gebogen, schuw man. Het was een van die nachtmerriën, waar ik in den aanvang op doelde, toen ik hem zagl Zonder inleiding, zenuwachtig, met neer geslagen blik. en bevend© handfèn begon hij, somber-ernstig: „Het ia een moeilijk, uiterst pijnlijk verzoek, dat ik u kom doen Toen kwam het voor den dag: de gehei me kwaal waa geldzorg. Hij werkte heel prettig bij mijn vriend, maar hij had ge hoopt op meer opslag, zoo gauw do zaak goed ging Hij was getrouwd op een laag salaris. All© andoren hadden bijverdien sten; hij had al zijn krachten aan do zaak gewijd. En ze ging goed; hij wist het: Nu wachtte hij van jaar tel jaar op d© verhooging; cn van jaar op jaan werkt© hij zich dieper er in, omdat hij met zijn sala ris niet kon toekomen. Pijverdiensten, waar hij nu wèl moeite voor deed, wilden niet komen. Daarbij kwam tegenslag: zijn vrouw onder specialiteitshanden. Toen de geboorte van het kindo I een snoesje was hotl Een heelo jeremiade kreeg ik te hooren. Bank-van-Leetoing; woekeraar tje; onbetaalde rekeningen, hij had alles bij zic>- in een grioot couvert. Ik viel hem in de rede, zei d..t ik zelf arm was en met hard werken en veel pas sen en meten maar net rond kon komen. Dat ik ook een vrouw en een kindje had. Het was een van die nachtmerries, hem huilend voor. mij te zien staan. Hij had zijn laatste hoop nog op mij gebouwd. Ik vroeg hem, zijn patroon alles t© vertellen. Hij durf do niet. Toen dreigde ik hem, dat ik het zou doen, als hij het niet deed. „Dat zult u n i o t, als u nog een greintje geweten hebt I Ik verbied u, van het gohcim, dat ik u toevertrouwde, misbruik tc ma ken." Een beetje verveeld en een beetj© 'doos, haalde ik mijn schouders op... Ik ontmoette hem nimmer meer. Mijn vriend echter schreef mij, dat hij dagelijks minder bruikbaar werd. Een paar weken later schreef bij: „Verbeeld je -die arme stumper van eeri N...I Ik geloof, dat hij best een beetje geld gebruiken kon. Dezer dagen stierf een tante van hem, dio er warmpjes moet in gezeten hebben. Hij was universeel erfgenaam. En' to©D bij bij den notaris kwam, die Haar zaakjes behartigde, om het. geld te halen, was... het kantoor gesloten ©n do yogel met dc centen van den armen drommel on van zoovel© anderen gevlogen 1 Je zult er wel van gehoord hebben, 't Was notaris X., D© nachtmerrie beekende zich voor mij scherp af in een benauwing als" wr.s hot; werkelijk leven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 5