\1 •j ZONDAG5BIAD LÊID5CH DAGBIAD N°. 14547. Derde Blad. 27 Juli 190X A i?^tll^?7ééii«7êif il?«i;a:7Ii iil?;«iiI7«isiï?Ii ii«7«i;i« 7f "••k| I |>-tL*JL*X#jL^0uL*JL#oL#^#Jo*JJ^JL®uL0JJ»JL0uL*'*;| i i;*'* lil e»êöèê©«öö®ê0éö6 lil GEREGHT9GHE3D. GRIJS HAAR. - i« ê®^®i - O*^ öfl lT&9 6 VAN HET *r y\AAJVA/WV/WSA In de eerste jaren der twaalfde eeuw ver liet een groot aantal Vlamingen hun land, dat door onophoudelijke regens werd ge teisterd, gevolgd door overstroomingen, hongersnood en pest. Bovendien werd Vlaanderen onveilig gemaakt door talrijke rooverbenden, die gebruik maakten van de afwezigheid van graaf Robert II, bijge naamd de Jeruzalemmer, omdat hij op een kruistocht was m het H. Land. Drie jaren lang duurde die toestand, toen Robert in Europa terugkeerde, maar den dood vond voor Mantes, waar hij streed voor Lodewijk den Dikke, het graafschap Vlaanderen aan zijn zoon Boudewijn VTI achterlatend. Toen Boudewijn den dood van zijn vader vernam, vertoonde hij zich, volgens de ge woonte dier dagen, aan zijn vazallen, het hoofd met den gravenkroon gedekt, om de hulde van het volk te ontvangen. Zijn blik was streng, zijn houding gebie dend en zijn hand rustte op een zware strijdbijl. Mannen," zei hij met krachtige stem, luistert goed naar mij en onthoudt, wat ik ga zeggen: van dezen dag af bevestig ik den gemeenen en heeren-vrede. Ik kondig 'dien af en laat hem bekend maken, en van <fit uur af wil ik, dat hij van kracht zij. En als iemand dien vrede schendt," riep hij zijn bijl zwaaiende en met geweld neerstoo- tende op het marmer van het balkon, „dan wee aan hem!" Toen las een wapenheraut 'den gemeenen vrede voor, met de doodstraf bedreigende hem, die 's nachts met geweld iemands huis binnendrongdie brand stichtte of er mee bedreigde; die zonder verlof wapenen droeg; die moord of manslag pleegde; die partijdig vonnis velde of onrechtmatige be lastingen hief. En graaf Boudewijn zwaai de opnieuw zijn bijl en riep: „Als iemand hiertegen misdoet dan, wee hem Den volgenden dag na de Mis verscheen graaf Boudewijn weer voor zijn paleis, om- rihgd door een talrijk gevolg. Do beul en zijn helpers, met opgestroopte mouwen, waren er ook, en een heraut riep: „Al wie gerechtigheid wenscht van mijn heere den graaf van Ylaanderen, kan hier komen en spreken zonder vrees I" Een arme, oude vrouw, in lompen ge kleed, 6tak de handen op en zei bevend: „Ik vraag de gerechtigheid van mijnen beer." De menigte maakte plaats en liet haar door. „Mijn heer," zei ze, „ik ben een arme weduwe; ik woon met drie kinderen van mijn broer, die in Palestina gestorven is in den dienst van God en van mijn heer uw vader. Ik bezat niets dan een huisje en twee koeien. Ridder vail Or scamp, hier te genwoordig, kwam gisteren mijn huis voor bij eo liet door zijn wapenknechten een mijner koeien meenemen, en liet mij in den ktaah, waan gij méj nai" „Beul," vroeg Boudewijn, „hebt gij uw ketel kokende olie gereed?" „Nog niet, heer," antwoordde de vree so li jke man; „over eenige oogenblikken is zij klaar." De graaf knikte en beval den heraut een nieuwe zaak voor te brengen, en de weduwe ging heen, vol spijt over haar beklag, dat door Boudewijn niet gehoord was en waardoor zij de wraak beliep van den mach tigen Peter van Or scamp. De laatste glimlachte triomfantelijk^ ter wijl een gebrom van misnoegen onder het volk liep en iedereen zeide: „Ziet gij wel, de graaf spaart hem, omdat hij een groote heer is." Toen Idie tweede zaak was afgedaan, vroeg Boudewijn opnieuw: „Beul, hebt ge uw ketel kokende olie gereed?" „Nog niet geheel en al, heer." Toen kwamen twee kooplieden voor, wier geschil door Boudewijn werd bijgelegd. Daarop vroeg de graaf voor de derde maal: „Beul, is uw ketel kokende o«lie gereedV' „Ja, heer." „Ridder Peter van Orscamp, treed naar voren I" De ongelukkige werd doodsbleek en wan kelend trad hij uit de groep van hooge hee- ren. Met een welsprekend gebaar wees Bou dewijn den beul op ridder Peter van Ors- eamp en op den ketel met kokende olie. De beul aarzelde, maar Boudewijn nam zijn bijl en zag hem dreigend aan. Daarop greep deze den ridder en wierp hem gelaarsd en gespoord in de kokende olie. Het volk juichte en riep: „Leve Boude wijn met de bijl „Ja P' riep de graaf, „Boudewijn met de bijl: dien rmsi.m neem ik aan, ik zal hem weten te voeren." Twee jaren later was Ylaan (teren van roovers gezuiverd; er hcerschte een streng, doch rechtvaardig bewind. Vreemde kooplieden trokken in menigte naar Vlaanderen, omdat zij er veilig waren en beschermd werden, en de boeren bebouw den in gerustheid hun land, zeker, dat hun oogst hun niet zou ontnomen worden. Maar al was bet volk met dien staat van zaken hoog ingenomen, niet zoo was het met de groote vazallen van het graafschao, die zich veel buit zagen ontgaan. Herhaaldelijk werden er samenzweringen tegen Boudewijn gesmeed en een dier samen zweringen gelukte bijna. Op een groot feest, dat de graaf gaf op den feestdag van Maria Hemelvaart, de patrones van Vlaanderen, vielen 22 eedgenooten hem aan, maar Boude wijn verdedigde zich met een kleine bijl, die hij bestendig aan den gordel droeg terwijl hij een grooten drinkbeker als schild ge bruikte. Hij hield het zoolang uit, tot zijn wapenknechten kwamen, die alle samen zweerders doodden, op één na. Deze was Robert de Fléquières, een eigen neef van Boudewijn. Robert de Fléqnières, ofschoon nog zeer jong, was een volslagen losbol, een echte dronkaard, die door Boudewijns gerechtig heid zeer gehinderd werd. Den graaf had lm dan ook een doodefijken haai gezworen. „Hé," zei Boudewijn, zijn bebloede biil afdrogend en den beker, die hem tot schild gediend had, zijn schenker toereikend, „neem die lijken hier weg, wasch de tafel a af, neem het bloed op, en laat het feest weer doorgaan." Zijn bevelen werden opgevolgd. „Kom hier, mijn waarde neef Robert," zei Boudeswijn, „kom hier bij me zitfce-v Gij hebt veel moeite gedaan om u hier een roe» te kunnen drinken." ,,Hier is wijn genoeg," zei Robert brutaaL „O, ja. Gij krijgt het heele vat van me. Schenker, laat het vat malvezij eens boveD brengen." Men gehoorzaamde. „Dit vat is voor u, Robert; ik heb het u beloofd. Drink er maar goed van, want het' zal u-w graf zrjm Vul je beker nog eens; als je dronken bent, zal de benl je in den wijn verdrinken." Robert wikte genade vragen, maar toen hij <te oogen naar Boudewijn opsloeg, die hem een vollen beker overreikte, ontmoette hij den on ver bi ddeli j ken blik van zijn rechter. Toen dronk hij den beker ineens ledig, maar de dronkenschap kwam niet. Hij ledigde een tweeden, een derden beker, toen nog verscheidene andere, moeite doende om zijn angst door don wijn te verdooven. Maar hij werd niet dronken, zijn hoofd bleef helder, zijn hart was beklemd, zijn lip pen waren droog. „Uw bijl," smeekte hq, „maak er een eind 'aan met uw bijl." De onverbiddelijke Boudewijn wees hem op den beker, die weer was volgeschonken. Dat duurde tot den morgen. Toen gaf de graaf een teeken, de beul greep Robert aan en wierp hem in het groote vat. Dat was de gerechtigheid van graaf Bou dewijn van Vlaanderen. Voor feuilleton- en romanschrijvers is een, geliefd thema: het eerste grijze baartje. Ge-i woonlijk wordt de ontdekking van dat haar-, tje op hartroerende wijze geschilderd. Zoo wat op de volgende manier: Een vrouw zit in haar ochtendjapon voor; den spiegel en is bezig beur lang haar toj kammen. Lang moet het altijd zijn, dat behoort nu eenmaal zoo; of heb blond clan; wel zwart of vuurrood is, dat hangt af van; do persoonlijke liefhebberij van den scHrij-: ver. Die dame dus, die op een leeftijd ge-', komen is, waarop men zijn verjaardagen! niet meer viert, kamt heur haar en denkt! daarbij aan de gevolgen van den bal-avond van gisteren. Ongetwijfeld was zij de Ko ningin van het feest, de meest gevierde, dei meeste gezocht®. Terwijl vele jonge meisjes] als muurbloempjes langs de wanden zaten, te wachten op den redden den engel, die! haar bevrijden zon, vloog zij van den eenea arm naar den anderen. Plotseling schrikt zij op met een hnden gil, staart naar haar lokken, dan in den, nptegefl, dan weer naar haar hoofd. Geen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 13