LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 3 JULI. TWEEDE BLAD.
Anno 1CC7.
PERSOVERZICHT.
Eerste Kamer.
Tweede Kamer,
FEUILLETON.
De gestolen geldsom.
A~o. 1462(5.
Tentoonstelling
■van ellinografische voorwerpen uit Aljeb.
Zomcrvacaoitie 1907*
In welke stad mag men wel allereerst be
langstelling verwachten voor ethnografi-
6cko voorwerpen als in Leiden zelf, ,waar
reien door het zich er bevindende Muscum;
geen leeken meer zijn op dit gebied?
En nu is er een bijzonder waardevolle
collectie voorwerpen uit -Nederl.-Indiö bij
eengegroepeerd, die meer dan gewone be
langstelling verdient.
Door den kapitein van het O.-I. leger,
Th. Veldman, is gedurende zijn langdurig
verblijf in Atjeh een uitgebreide verzame
ling weefsels, wapens, kostbaarheden, enz.,
bijeengebracht, die sedert kort in het bezit
van 's Rijks Ethnografisch Museum is over-
gegaan. Alvorens nu dc verschillende merk
waardigheden haar weg zullen vinden in
het Museum, cr onder al hot vel9 zullen
gorden opgelost, is een yoorloopige ten
toonstelling gedurende de zomermaanden
georganiseerd om dezen schatten, haast uit
sluitend uit Atjeb, een meerdere bekendheid
te verzekeren.
H Do heer II. Fischer, gep. majoor der ge-
bie van het Indisch leger, bewerkte den
gids voor deze tentoonstelling, hierbij ver
wijzende naar de literatuur van dr. O.
Snouck HurgronjeDo Atjohers: „Heb
Gajoland, en een studie van T. Veldman -
over Atjehsche goud- en zil versmeed kunst,
i! Do gids, een met zorg en liefde bewerkte
leiddraad, met talrijke commentaren, op
helderingen, 'zaakkundige opmerkingen, ge-
illustrecrd met verscheidene aardige pla
ten, in hcL Duitsch en in het Hollandsch,
mag wel op waardecring van den bezoeker
aanspraak maken. Waar wij tegenover een
zoo geheel van dc onze verschillende in
dustrie staan, tegenover een volk, ons voor
liet mecrendeel alleen uit boeken of door
derden bekend, zijn ook hun voorwerpen
ons een chaos onbegrijpelijkheden, waar het
licht van een deskundige ons waarlijk wel
ma£ voorgaan;
A Ion de weefsels weten vooral voor
zichzelf te spreken. Een paar weeftoe-
stcllen met reeds begonnen doek, geven een
denkbeeld van Jc ingewikkeldheid van dit
handwerk.
-'Welk een verscheidenheid van kleuren,
wat een overeenkomst overigens in dezelfde
gedemptheid der varieerende kleurengam
ma's. Le'elijke contrasten, schrille effecten,
men kan ze niet er tussohen ontdekken, het
fijno kleurenoog zocht tinten te zamen, zoo
als wij ze in onze natuur zien; ze doen den
ken aan de harmonische Kieurverbindingen,
op kapcllenvleugels.
Een enkel weefsel maakt daarop uitzonde
ring: een bedgordijn van paarse zijde met
gouddraad doorweven, met bönte kwast
jes en kralen slingertjes opgesierd, vrij sma
keloos overigens. Het gordijn zelf is fa
briekswerk, de rand handwerk; een jaar
werd er op gewerkt zegt de catalogus.
^Zijdon bordeauxroods doeken, met wit en
zwart geikatte strepen, en ,,het hcrtenvlek-
motic-f", waarnaast een Earopeooche, niet
bij de bevolking gewilde imitatie hangt, zijn
een vergelijking waard
Merkwaardige doeken zijn er: donkere
oarmijnroode met gouddraad doorweven, die
tot de alleroudste Atjehsche zijden boeken
behooren en in oude families zorgvuldig
worden bewaard, sirihdoeken, katoenen doe
ken van "Voor-Indische herkomst, gebatikt
met wasbedekking aan één zijde, andere
aan beide zijden, katoenen doeken, Europ *e-
Bohe namaak van Voor-Indischc batik, doe
ken vroeger alleen door krijgsoversten ge
dragen andere weer alleen door vrouwen
van stand of door do vrouw en de vrouwelij
ke nakomelingen van den Sultan.
Het voert te ver een meer uitvoerige be
schrijving te geven, zoodat wij slechts nog
enkele voorwerpen aanstippen willen
Mooi oud koperwerk vinden wij. Talrijke
wapens, waaronder een dolk en een kris
van den ten onzent populairen Toekoe
Oemar, houw- en steekwapens, rechte zwaai
den en klewangslansen met varieerend-ï
punten, korte, bladvormige, lancetvormigc,
tongvormige. Een bijzonderheid vormen de
bamboe-bogen, op bet midden versterkt
door een met rotanringen bevestigd stuk
hout, daar voor zoover was na te gaan,
het bestaan van bogen kruisbogen uitge
zonderd in Atjeh tot nu toe onbekend
was. 's Rijik's R. M. bezit wel uit Cambodja
en Tonkin bogen, die met de beschrevene
in zooverre overeenkomen, dat ze ook op
het midden van de pees een vlakje hebben
voor bet opleggen van een projectiel. Een
eigenaardig gezicht levoren de oude vuur
wapens op, de donderbussen met vuur-
steenslot, het voor laadge weer zonder
slot, waar do inlander zich zoo zeer voor
jde versiering van gouden figuren cn zilve
ren stippellijnen eT zil ciec banden om
den ijzeren loop beijverde. De preckstok is
hier een unicum. Een Atjehsche koran en
andere boekwerken, een brief van een vij
andelijk! hoofd aan den besturenden amb
tenaar, met geel katoenen enveloppe, zijo
even merkwaardig.
De mooie photo's, die, hier en daar ver
spreid de tentoonstelling opluisteren, op
welke de intelligente bezoeker verschillen
de der gedragen of gedrapeerde zijden doe
ken kan terugvinden, geven in haar ver
scheidenheid en levendige voorstelling vas
ten grond onder de voeten ter bcoordeeling
van het volk, vullen in haar schijnbare
leving de taal der doode dingen aan.
Een mislukte minister ieele
poging zette Ipso in „De Contro
le u r" boven het volgende:
In de bladen kon men dezer dagen het
volgende communiqué lezen, blijkbaar af
komstig van liet bekende Haagsehe Corres
pondentiebureau, cn dus onmiddellijk af
komstig van den Minister zelf:
„Eenigen tijd geieeien neeft de Minister
van Binnenlandsche Zaken zich tot de Ge
deputeerde Staten der onderscheidene pro
vinciën gewend met de mededeeling, dat
hij wenschte over te gaan tot net instellen
van. een onderzoek naar do be d e e -
1 i n g in g e 1 d en in n a t u r a ten behoe
ve van armen boven den leeftijd van 85
jaren. Alvorens echter een onderzoek in te
stellen, wenschte do Minister het gevoelen
der genoemde colleges te vernemen omtrent
de uitvoerbaarheid van zijn voornemen.
De hierop van deze colleges ingekomen
antwoorden zijn echter van dien aard g>e>-
weeso, dat do Minister heeft gemeend, van
het instellen van bedoeld onderzoek te
moeten afzien."
In de algemce'nc consternatie over den
uitslag der Staten-vcrkiezingen heeft dit
communiqué blijkbaar zeer weinig de aan
dacht getrokken van de NederLandscho
pers.
De vrijzinnige bladen hebben het al te
druk n.-L na te gaan wat toch wel de oor
zaken zijn van hun nederlagen bij de stem
bus, de kcrkelijken zijn te vol vreugde over
hun machtstoenamc, om zich ook nog met
dergelijke kleinigheden bezig te houden
en zij hebben ook om andere reden nog wel
aanleiding zich met dit onderwerp niet al
te veel bezig te houden.
En toch is dit onderwerp van zóóveel be
lang, dat het d. moeite waard is, er een
oogenblik de aandacht aan te schenken.
Waarover gaat het?
Er staat niet bij, welke van deze poging
des Ministers de bedoeling is geweest.
deze ligt wel voor de hand. Het gaat
hier om een herziening der Armenwet.
Inderdaad heeft men hier te doen met een
za: „dio nood doet." Er zuchten in ons
land eenige duizenden armen, ouden van
dagen, onder een wet, die er op ingericht
is, die ouden van dagen zooveel mogelijk te
doemen tot honger cn gebrek.
Dat is nl. de Armenwet van 1854.
Deze wet is tot stand gekomen in eon
tijd, toen het pauperisme als een landplaag
drukte op het volk, en Tn een periode,
wa rin nog algemeen de mccning werd ge
huldigd, dat de armoede moest beschouwd
worden, niet als een sociaal verschijnsel
gevolg van sociale oorzaken, maar als een
werk van Gods hand. En de hulp aan de
armen was dan ook niet een taak van de
overheid, maar van de Kerk cn van de
particuliere liefdadigheid. Daarom ook
werd ia artt. 20 en 21 de r~ Armenwet het
volgende bepaald:
„De ondersteuning der armen wordt, be
houdens de verdere bepalingen dezer afdec-
ling, overgelaten aan de kerkelijke en bij
zondere instellingen van weldadigheid.
Geen burgerlijk Armbestuur rag onaer-
stand verleencn aan armen, dan na zich,
voor zooveel mogelijk, te hébben verzekerd,
dat ziji dien niet van kerkelijke of bijzon
dere instellingen van weldadigheid ont
vangen, en dan nog bij volstrekte onver
mijdelijkheid."
Deze wet is in ónze dagen, nu de tijdsom
standigheden zoo geheel anders zijn als een
halve eeuw geleden, een w ree de-wet ge
worden.
Een wet, die niet voorschrijft: Als er
nood is, moet er geholpen worden, maar
die zegt: Do gemeente moet do bedeeling
maar overlaten aan Kerk en veroenigingen.
Maar krijgen de armen daarvan niets, dan
alléén, als het „volstrekt onvermijdelijk"
is, d. w. z. als zc niets krijgen van andcro
zijde en ze zouden haast omkomen van den
honger, dan moet de gemeente hun iets
geven
Die wet moge van pas geweest zijn 50 jaar
geleden, toen men meende,/dat de Kerk en
de particulieren wel genoeg voor de armen
zouden zorgen. Maar de Maatschappij is an
ders geworden, cn. dc menschen zijn anders
geworden, en <lo Kenk heeft er zélf reeds
lang van afgezien, haar taak als aver
zorgster uit te breiden.
Thans, nu nog altijd dc pensionneering
of zelfs maar de pensioen-verzekering op
zich laat wachten; nu verreweg dc meeste
in armoedige omstandigheden verkeerende
cuden van dagen hulp moeten vinden bui
ten de Kerk, en nu ook de particulicro
vereenigingen slechts een gering aantal uit-
gezochten voor hun rekening nemen, nu is
deze armenwet een wreede wet gewor
den voor de armen, die kl hun levens-on
derhoud van het Armenbestuur moeten ver
wachten 1
Waarom? Omdat maar al te veel armbe
sturen de Armenwet opzettelijk zóó uitvoe
ren als de letter der wet toelaat, d. w. z.
de armen dan alleen helpen, als ze eerst
door de Kerk zijn afgewezen, en dan nog
zóó schriel, dat ze er niet behoorlijk vau
kunnen rondlkomen; ja, er zelfs letterlijk
honger en gebrek van lijden I
Reéds in1 1895 werd door een comm'ssie
uit de Maatschappij tot Nut van 't Algo-
meen, bestaande uit de heeren Kru&emau,
Goeman Borgcsius, Patijn en Blankenberg,
een uitvoerig onderzoek naar de bedeel m-
gen ingesteld en naar aanleiding van dc
daarbij aan den dag gekomen feiten een
vernietigend oordeel over de wet uitge
sproken.
En na dien fcijd is in ongeveer elk ge-
schriit over dit onderwerp dit vernietigende
oordeel bevestigd. Niemand verdedigt
meer de tegenwoordige armenwet. Ook de
Regeoringcn zijn al meermalen aan een her
ziening bezig geweest. Tijdens de regeering
van Goeman BorgesiusPierson, van 1897
1901, werd zelfs driemaal in de Troonre
de een herziening der Armenwet toegezegd,
er is ook een wetsontwerp verschenen van
mr Goeman Borgosius, maar tot behande
ling is het nooit gekomen.
Daarna ikwam het ministerie-Kuyper en
dat een kerkelijk ministerie met een her
ziening der Armenwet nu niet zoo buiten
gewoon veel baast maakt, laat zich wel
eenigszins begrijpen, want het allereerste,
wat er noodig is, dat is: een ontneming
aan de Kerk van haar superioriteit in ar
menzorg, minstens gelijkstelling tus-
schcn overheid en gemeente, en daarvan
willen do kerkelijken niets weten I
Nu hebben we weer een vrijzinnig minis
terie. Het heeft twee vraagstukken op te
lossen of althans het zal er een eer in
stellen, daaromtrent wetsontwerpen aan de
Kamer voor tc leggen„Pensionneering"'
cn „Armenzorg".
Beide zijn even noodig.
"Want ook bij pensionneering zal armen
zorg nog een ruime taak blijven, gedurende
zeer vele jaren, voor de talloozo.'L die óf
nog niet óf nooit onder dc pensionr.oeridg
vallen.
Daarom was ik verheugd, toen ik inder
tijd las, dat minister Rink naar de bedee
ling der ouden van dagen een onderzoek
wilde instellen.
Dan, dacht ik, zullen cr nog eens feiten
voor den dag komen, ook uit do groote
steden, die do burgerij zal verbazen; fei
ten, die zullen ontroeren.
En daarom vind ik het hevig jammer,
dat thans deze poging mislulkt is.
Waarom mislukt?
Dat is uit het communiqué niet op te
maken, maar ik vermoed zoo eenigszins,
dat de mpestc gemeentebesturen en arm
besturen niet al to bereidwillig zullen zijn
geweest, daarin den Minister de behulp
zame hand te bieden. Want dan zou me
nige stad zich hebben moeten schamen En
niet alleen de Gemeente, maar ook vele
kerkbesturen.
In Amsterdam werken het burgerlijk-
armbestuur en kerkelijke armbesturen sa
men; daar is dubbele bedeeling toegelaten,
on daar is dan ook de bedeeling reedelijk
hoog.
Maar in Rotterdam, Den Haag, Utrecht,
zijn ze gescheiden, en daar is de bedeeling
buitengewoon schriel. Daar worden do
huiszittende ouden van dagen afgescheept
met bedeelingcn van 1 gulden per alleen
wonende persoon, 1.50 gulden 2 gulden
voor oude paartjes, ook al weet men, dat
zc te zwak en tc oud zijn om er nog iets
bij te verdienen. Alles is geschoeid op de
leest van „zoo weinig mogelijk", en de
meest ongelooflijke armoede wordt er dan
ook onder hen geleden.
Daarom is het jammer, voor do kennis
van den toestand, dat deze prijzenswaardige
mïni8tericele poging is mislulkt en zou het
goed zijn, indien er in de Tweede Kamer
eens naar werd geïnformeerd, welke van
deze mislukking eigenlijk de oorzaken zijn.
Het zal toch geen schuwheid zijn van de
besturen
,,D e Nederlander'' acht de voor
stelling, dat heel de stelling van het m i-
nisterio na de Statenverkiezingen wan
kel zou zijn geworden, en dat men er zich
op voorbereid kon houden, dat de eerste de
beste gelegenheid tot heengaan, vermoede
lijk gevolgd door Kamerontbinding, zou
worden aangegrepen, in niet geringe mate
bedenkelijk.
Die voorstelling, zegt het blad, berust op
het omgaan van de strooming onder do kie
zers. Men concludeert, dat de wind gekeerd
is; dat het stembusvotum van 1905 is her
zien, en dat dus het Kabinet, hetwelk uit
dc stembus opkwam, zijn basis beeft verlo
ren en daarom er op bedacht moet zijn hoe
eer hoe beter been te gaan.
Deze voorstelling nu, won ze veld cn
vond ze ook in -de toekomst toepassing, zou
do parlementaire periode nog weer korter
maken dan ze reeds is, m. a.w. zou nieuwe
struikelblokken in den weg leggen aan den
geregelden voortgang der wetgeving.
Het zou, meent „De Nederlander"
de paarden achter den wagen spannen zijn,
wanneer het denkbeeld ingang vond, het
lot van een zittend Kabinet ook aan den
uitslag van een provinciale stembus to ver
binden, en ook een, voor het Kabinet on
gunstig uitvallend, votum bij die stembus
te verheffen tot „sein van vertrek". Min
stens na drie jaar, vaak reeds na twee of
één jaar,' zou elke mioisterieelc werkperiodo
op die wijze kans loopen onderbroken te
worden.
Afgescheiden, aldus schrijft het blad vor
der, van meer theoretische bezwaren,
en ook van bedenking, dat langs dien weg
de strijd bij de Statenverkiezingen ribg meer,
en dan voorgoed, in het teek?n der hooge
politiek zou worden geplaatst, moet,
dunkt ons, reeds deze practischc overweging
liet bedenkelijke van den nieuwen gedach-
tengang doen inzien.
Het komt ons dan ook voor, dat op do
dezer dagen godano vraag: „Wat nu?'' geen
ander antwoord mogelijk is dan dit: Nu
blijft het Kabinet aau de onmisbare mede
werking van rechts in de Eerst -. Kamer ge
bonden, gelijk het daaraan gebonden was
van het begin van zijn cptreden af. Nu ver
liest het de kans, dat dit in de naaste toe
komst zal veranderen, en behoudt het der
halve tcg nover heetgebakerde vrienden ecu
solide schild voor zr'jn verzoeningsgezind
heid. Nu blijve hot zich „belemmerd'' ge
voelen in elk „initiatief", dat voor de rc_h*
terzijde verwerpelijk is, cn ctrevo hot cr
naar, in gemeen overleg een en ander tob
stand te brengen, dat van weerszijden kan
worden gesteund.
Blijkt liet dan ten slotte, dat de beginse
len, die 't Kabinet meent te mo ben volgen
een botsing onvermijdelijk maken, het zij
zoo. Dan is er een acuut conflict, en kan
bet juist in het belang van den voortgang
der wetgeving zijn, dat de politieke toestand
gewijzigd wordt. Maar h -t Kabinet rolie
niet zijn matten op, noch boude zijn kof
fers tot inpakken gereed, op het sein van
een enkele kiczersuitspraak bij dc provincia
le stembus. IJct werke rustig voort en achto
zijn bestaan ongeschokt; hoogstens zijn uil-
spraak in de eerste Troonrede, dat het met
de gevoelens van alle groepen der bevolking
wil rekening houden, onderstreept. De poli
tieke leiding berust nu evenals te voren,
bij de Tweede, niet bij dc Eerste Kamer. En
de vernieuwing dier Tweede Kamer zal, in
normale omstandigheden, nog twee jaren op
zich laten wachten. Twee jaren, welke wij
liefst zoo vruchtbaar mogelijk gebruikt za
gen.
Avondvergadering van Dinsdag.
De vergadering, tegen halfnegen aange
kondigd, oui 9 u. 10 miu. geopend zijnde,
deelt de voorzitter mede, dat de Cen
trale Sectie besloten heeft hedei; om 11 uren
in de afdeelingen te onderzoeken, dc doe
de Tweede Kamer aangenomen en reeds
aan de leden medegedeelde wetsontwerpen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De openbare, vergadering wordt daarop
verdaagd tot Donderdag 11 uren ter
voortzetting van de debatten over het Ar
beidscontract.
Door de ministers van oorlog en juslitio
is thans nader geantwoord op de vraag van
den heer v. d. Velde betreffende het instel
len van een onderzoek omtrent de wijze,
waarop en de omstandigheden, waaronder
een discipiiuaiie straf op een marechaussee
is ten uitvoer gelegd.
Daaruit blijkt, dat Je marechaussee P. J.
ÏW. kteenis, van dc brigade te Oirschot, op
22 Januari j.i. viour deu majour-commaa-
dant vau de lstc divisi Kou. mar schau^sec,
ter zake van een vergrijp tegen de krijgs
tucht disciplinair gestraft ls gewoi d n mei»
veertien dagen provoost. Daar de strafka
mers in do kazerne tc Oirschot niet geschiet
zijn voor een straf van langen duur, werd.
bedoelde marechaussee naar Eindhovn
overgebracht, om aldaar zijn straf tc n ler-
gaan.
In de gewone, strafkamer werd hot des
t-ijcls door den kapitein-distiicts-coiumun-
dant te koud gevonden, waarom een kamer,
die door een marechaussee v.erd bewooDd,
ontruimd cn tob strafkamer werd in: v
richt. Do "marechaussee, die anders die ka
mer bewooude, stookte daar niet en heef!
zicli nooit over koude in dat vertrek be
klaagd.
Nadat do marechaussee Steenis die kamer
had betrokken, meldde hij zich ziek, doch
de dokter bevond hem niet ziek en dc ge
ïmproviseerde strafkamer niet te koud;
ven min de districts-oommandant, die Km
op 23 Januari cn volgende dagen tot cn
met 30 Januari bekocht.
Genoemde marechaussee werd van 1 13
Maart in het hospitaal te Breda verpleegd.
Het rapport van den chef van genoemd
hospitaal luidde: Er zijn hier geen gebre-
keD waargenomen en er wordt geacht geen
verband tc bestaan tusschcn zijn klachten
en do ondergane provooststraf.
3)
Ik haalde snel mijn portefeuille te voor-
Bchiju en las nog eens de op do stoffepgo
snippers geschreven woorden:
„Gij... gij weet... mijn arme Fidéle is ver
loren..."
Het briefjo op het venster van den krui
denierswinkel was van drie weken geleden
gedateerd.
Ik ging den winkel binnen. Do vrouw
des buizes kwam mij tc gemoet.
„Juffrouw", zeido ik haar, „ik vermeen
den persoon te kennen, die den op dat
briefjo bedoelden hond gevonden heeft".
Dat zou mij. zeer aangenaam zijn", ant
woordde de vrouw, „want die arme dame
is over dat verlies ontroostbaar".
„Het is misschien onbescheiden den naam
dezer dame te vragen
»>In het geheel niet; ik wil u haar adres
foonen, dat zij zelf geschreven heeft. Zij
is een T ransche, en daar wij, Engelschen,
den naam moeilijk kunnen uitspreken, ver-
Bocht ik haar dien zelf in mijn boek tc
Bohnjven."
Zij overhandigde mij het geopende win-
kelbock en wees met den vinger naar dc
plekt waar de naam geschreven stond.
„Ik las tot mijn onbeschrijflijk genoe
gen het volgende adres:
it „Madame Dutoit, Oak Cottage, aarden
straatweg van Edmonton naar Southgate.
Hot handschrift was hetzelfde als dat op
vensterbiljetje, en kwam geheel over
een met het schrift der bij Depage gevon
den beschreven snippers.
Deze aanwijzingen konden tob een geheel
onverwacht resultaat leiden, en ik nam on
middellijk het besluit, dit gevondeu spoor
ijverig to volgen.
Nadat ik tot de koopmansvrouw op heel
eenvoudige wijze eenige vragen had gericht,
wier beantwoording mij nuttig kon zijn,
verwijderde ik mij met de belofte, den hond
reeds den volgenden dag aan madame Du
toit te zullen^zenden.
Ik begaf mij dadelijk naar een bekenden
hondenkoopman, kocht voor een kroon een
windhond en nam dien aan een touw mede
naar huis.
Den volgenden morgen klopte ik, als va
gebond, alias hondendief, verkleed, om acht
uren aan de huisdeur van madame Dutoit.
Ik moet i ,t mijn eer zeggen, dat de vermom
ming zoo volkomen was, dat mijn vrouw,
aan wie ik mij voorstelde, mij in het ge
heel niet herkende.
Madame Dutoit was thuis, maar te onge
steld om de kamers te verlaten. Zij kon mij
niet ontvangen.
Dc dienstbode bood mij aan den hond en
de mand, waarin ik hem een bod gemaakt
had, in de kamer bij haar meesteres te bren
gen maar ik antwoordde, dat ik den hona
slechts aan de dame zelf zou tooncn, daar
ik de toegezegde belooning niet verliezen
wilde.
De meid zag wel, dat mijn besluit onver
anderlijk was en sloeg mij dc deur voor den
neus dicht, een voorzorg, die zeer natuur
lijk was want mijn uiterlijk moest al heel
weinig vertrouwen inboezemen.
Na vijf minuten kwam de meid terug, en
gelastte mij, mijn schoenen goed schoon te
maken, cn haar naar dc eerste verdieping tc
volgen.
Ik werd binnengelaten.
Madame Dutoit was een mooie vrouw;
maar het ontbrak haar aan dat voorkomen,
aan die manieren, die een vrouw uit den
grooten stand onmiddellijk doen kennen.
Zij zat op de sofa on het was haaf wel
aan tc zien, hoe vorlaugend zij was haar
lieve Fidéle weer to zien. Zij schrok echter
ze danig, toen zij mij zag, dat zij luid bij
na schreeuwend riep:
„Mijnheer Dutoit!"
Op dit geroep snelde een groote, knappe
heer de kamer binnen.
Hij was slechts ten halve gekleed, en juist
bezig zich te scheren, want do helft van zijn
gelaat zat vol zeepschuim en hij had het
scheermes nog in de hand.
„Wat is er liefste?'' vroeg hij bezorgd;
„wat is er gebeurd, dat gij zoo luid roept?"
„Kijk dien landlooper eens aanant
woordde do dame, Op mij wijzende.
Do hond, die nog in dc mand zat, kon
haar geen schrik veroorzaakt hebben.
De heer begon te lachen.
Madame Dutoit, wier vrees door de te-"
gonwoordigheid Van haar man verdwenen
was, bekeek nu aandachtig de mand.
Ik liet den hond cr uit.
„Ach, mijn hemel!" riep zij, toen de af
schuwelijke viervoeter te voorschijn kwam:
„Dat is mijn hond nietT'
„Wat?" antwoordde ik heel verwonderd,
„ik heb liem opgevangen; hij had geen baas,
cn ik dacht, dat hij het moest zijn."
Madame Dutoit begon nu voor den onbe
kenden hond, die na de gruwzame mislei
ding haar nog leclijker toescheen, evenveel
angst te krijgen, als zij even te voren voor
mijn vagebondsche persoonlijkheid gevoeld
had.
De man gaf mij te verstaan, dat do meid
mij met den bezem de deur zou uitslaan,
wanneer ik met den hond niet onmiddellijk
uitrukte.
Nadat ik gedurende dit korte onderhoud
van mijn oogen hot beste gebruik had ge
maakt, zette ik den hond weder in dc mand
en vertrok.
Op den hoek der straat liet ik hond en
mand in den steek.
„Die lieve Depage heeft dus noch vrouw,
Doch geliefde, noch zusterzeide ik glim
lachend tot mijzelven, toen ik zoowat vijf
tig schreden van het huis verwijderd was.
Ik ben een stumperd, een domkop, als het
portret, dat tusschen man en vrouw aan den
muur hangt, niet het zijne is.
Ik had het spoi-r gevonden, en kon nu
hopen, den jongen koopman weder in het
bezit zijner waarden te stellen, vr
zijn verdaagd huwelijk zou kunnen plaats
vinden, en zijn geluk verzekerd zou zijn.
Hij had mij door eenige woorden en met
tranen in de oogen verhaald, welke geluk
kige toekomst hij door het verlieg van die
b. langrijke som golds verloren zag gaan.
Denzclfdcn avond omstreeks negen uren
verliet do heer Dutoit, zeer smaakvol cn
elegant gekleed, zijn huis, nam een rijtuig
en reed snel naar de stad.
Hij vermoedde niet, dat een even elegan
te Engelsche dandy, m«t pruik en baard
gesierd, hem op den voet volgde.
Deze dandy was geen ander dan ik.
Ik kan er mij op beroemen, dat ik even
natuurlijk voor dandy speelde, als dat ik
eenige uren geleden als hondendief optrad.
Dutoit steeg aan het einde yid de Regent
straat uit en nam zijn weg naar Vinestraat.
volgde hem. Hij trad een koffiehuis bin
nen, ik ovenzoo.
Dit koffiehuis was Diet van den eersten
rang; het was veeleer dc verzamelplaats van
vreemde koetsiers, koks, cn kamerdienaars,
die daar speelden, rookten cn babbelden cn
een voor Eugclschen onuitstaanbaar la
waai maakten.
Allo in do gelagkai^r aanwezige* perso
nen waren zóó druk met hun spel bezig, dat
zij noch op Dutoit, noch op mij acht ga
ven.
Dutoit nam aan een tafel plaats; ik zet
te mij eenige schreden verder neder. Hij be
stelde een glas gro-g; ik liet mij con halve
flesch sherry brengen.
Ik bemerkte al spoedig, dat Dutoit met
het spel der gasten goed bekend was. Ik
kwam ook spoedig te weten, dat bij geen
Franschman, maar een Zwitser was.
De avond ging voorbij, zonder dat ik een
nicuwo ontdekking deed; ik kon bemerken,
dat Dutoit iemand wachtende was. Tegen
elf uren vertrok hij met een zeer neerslach
tig gelaat.
Den volgenden avond ging het evenzoo;
maar op den derden avond zag ik, üiefc
meer vreugde dan verwondering, den agent
van het handelshuis, Depage, binnentre
den.
Depage was in mijn oog-m de correspon
dent en medeplichtige der dieven, misschien
zelfs wel de dader.
(Wordt vervolgd).