FEUILLETON. Teddy's Knoop. O i jou ellendelingNu zal ik dat moe ten betalen 1 Zware arbeid en een hard leven hadden de weduwe dapper gemaakt, maar deze laat ste ramp was te veel. Haar oogen vulden zich met tranen, toen de conducteur haar 1.80 gld. voor do toegebrachte schade vroeg. Ik hoop, dat u mij zult toestaan voor u te betalen, zeide de oude dikke heer vriendelijk. Dat zal niet gebeuren, al moest mijn laatste cent er mee heengaan! riep de be- leedigde moeder. Het spijt mij u gekwetst te hebben, hernam hij, Jimmy een shilling in do hand stoppende. Laat mij ten minste het kerel tje een kleinigheid geven, om te besteden als hij uit zijn ijzeren kooi bevrijd is. Dit edelmoedige voorbeeld vond navol ging. Een jongedame nam een gebakje uit een zak en gaf 't aan den knaap. En bij zijn heftige pogingen het tusschen pan en kin door te schuiven, deed hij zich pijn en be gon weer te kermen. Houd op met dat lawaaibeet juf frouw Hidka hem toe, buiten zdchzelve. Eindelijk had men het hospitaal bereikt. De chirurgijn van dienst nam hem mee naar de operatiezaal en toen de moeder hem derwaarts niet mocht volgen, brak haar hart. Zij kuste hem weenend zijn kleine zwarte handen en bleef snikkend achter, om op hem te wachten. Alles liep goed af! hoorde zij een kwartier Inter zeggen, toen de chirurgijn met den jongen wederkeerde. Juffrouw Hicks gaf een ffil. Maar dit is mijn .Timmy niet. Het is de jongen van de buurvrouw! Ja, Jimmy was de dader geweest en had zich uit de vóeten gemaakt. Hij 2at nu rus tig thuis Het Rozenland. Het was zomertijd in Londen. In een klein zolderkamertje van een bouwvallig huis, lag een kleine, mismaakte knaap op een hoop vuile lorren, die tot bed moesten dienen; maar bij het hooren van voetstap pen buiten de deur, zat hij opeens over eind. Hij keek verlangend toe en zag tot zijn vreugde een klein meisje mc: krullend haar en glimlachend gelaat binnenkomen, dat heel mooi zou zijn geweest, als haar in gevallen wangen wat ronder en wat rooder hadden mogen zijn. ,,Kom je mee?" vroeg zij ademloos. De knaap schudde bedroefd het hoofd en alle vreugde verdween van zijn gelaat. „Neen,'' zeide hij kortaf en voegde er toen bij, ,,mijn rug is erger/' „Och, Jonas, kan je niet loopen?" ,,Neen; ik probeerde het, maar het gaat niet. Het volgende jaar zal ik wel kunnen komen." Gisteravond ging het toch beter Jonas „Ja". „Hebben ze je geslagen „Ja; maar denk daar niet aan, Moll", sprak hij dapper: het zijn toch ook maar vreemden en ik ben hun tot last. "Wat zie je er praohtig uit." Molly droeg een roode jurk, uit een oud gordijn gemaakt en haat lokken waren met een rose lint opgebon den. „Yindt je niet1?" zeide zij, blij met het compliment en kuste hem, want zij waren groote vrienden. „Wat zal ik aan die lieve dame zeggen?" hernam Moll. Het gelaat van den knaap werd door droefheid vertrokken. Het was zulk een bit tere teleurstelling voor den ziekelijken wees niet met de kinderkolonie naar buiten te kunnen gaan „Zeg aan de dame, dat ik het volgend jaar zal komen", antwoordde hij: „en jij moet gaan, Moll, en veel pleizier hebben en er mij later alles van vertellen." „Ja, Jonas". „En zou je misschien een paar bloemen voor mij mee kunnen brengen, Moll? Rozen? Je weet wel, Moll, dat liedje, dat de dame je leerde en dat je voorgezongen hebt: „Er is een land van rozen, waar 't altijd zomer blijft;" dat moet bepaald de plaats zijn, waar zij je heen brengt en waar ik ook had moeten komen. Och, zing dat liedje nog eens 1" Het kleine meisje voldeed onmiddellijk aan zijn verzoek en onder het luisteren viei hij vreedzaam in slaap. Het was waarlijk als de hemel geweest. In latere jaren, als Molly zal terugblikken op haar kindsheid, zal zij die enkele weken buiten weerzien ais een fraai schilderstuk gevat in de gulden omlijsting harer heer lijkste herinneringen. Wellk een tijd 1 Wat was de aarde mooi Wie had ooit gedacht, dat de luclit zoo hel der blauw was en het gras zoo groen, datj het overal zoo rijk kon zijn aan geuren? En de bloemen dan! Nu was dat alles/ voorbij, maar het volgend jaar zou hot zien herhalen en dat was genoeg om al de maanden, welke daarvóór moesten verloo- pen, gelukkig te zijn. Bloemen, bloemen voor Jonas 1 Haai armen waren er mee gevuld. Roode, witte en rose rozen, slechts een weinig verwelkt door de langdurige aanraking met haar warme handjes. Zij vloog als een wervelwind het zolder kamertje binnen en Jonas, die zoo verlan gend op haar had gewacht, zette zichovei- eind en werd bedolven onder de bloemen. „01 Moil, wat zijn ze mooi!" riep nij uit, er zijn gelaat indompelende. „Jonas, het is heerlijk geweest", en zijn magere hand in de hare grijpende: „en ik bracht je een stuk vleesohpasfcei mee. Hier heb je het; eet het gauw. En wij kregen alle dagen groote glazen melk, warm van de lboe. Als je dat alles gehad hadt, zou je, wel sterk zijn gewordenEn wij mochten allerlei spelletjes spelen. Zie eens welk een zakdoek ik daarbij won. Prachtig, hé? O, Jonas!" riep zdj uit, do handjes in elkaar slaande: „Het was heusch een land van rozen en groen gras en zonneschijn en spelletjes „Dus moet er een hemel op aarde we zen I" mompelde Jonas. „En het volgende jaar moet je met oni allen meekomen, de dame heeft het gezegd", ging Molly voort en voegde er smeekend bij: „O, Jonas, dat moet je doen!" En zoo geschiedde het en thans ontbreekt er niets meer aan Molly's geluk, want, ter wijl wij dit neerschrijven, bevindt haar vriendje zich met haar in het Land der Rozen I Hieuw© 13»&asisels. Ingezonden door Annie Zwitser, te Leiden. I. Mijn eerste vindt men aan elk huis, Mijn tweed© is een lidwoord. Mijn geheel is de naam van een Belgi- Bche rivier. DOOR AMY LE FECVBE. 2) 1 Twee jaren te voren was zij daarheen ge komen om in te wonen bij de bloedverwan ten van haar echtgenoot en, ofschoon haar schoonmoeder, de boerin, haar in het eerst had beschouwd als een zwak, nutteloos we zen, bleek het spoedig dat niemand de schoondochter in stille, aanhoudende ar beidzaamheid overtrof. De jonge vrouw was thans haar rechter hand cn de melkerij der groote hoeve stond geheel en al onder haar beheer. „Al weer te laat, jou deugniet!" beet de grootmoeder Teddy toe. De knaap zag haar glimlachend aan, sa lueerde op militair^ wijze, zeide: „Het spijt mijen nam plaats op den voor hem ge reed staan den stoel. „Wat heb je uitgevoerd, be9te?" vroeg de jonge weduwe, wier gelaat van vreugde straalde, sedert haar zoontje binnengetre- s den was. „Vaders geschiedenis verteld," antwoord de Te 'dy levendig. Er gleed een wolk over het gelaat van „juffrouw John", zooals de weduwe ge noemd werd, haar lippen trildenmaar zij zeide niets en zorgde haastig voor zijn maal. „Je va.'.er was nooit te laat aan tafel, fcernam de oude boerin op scherpen toon. „Ook niet toen hij een jongen was. Groot- je? Ik zal altijd op tijd zijn, als ik mili tair ben." „Dan doe je beter daarmee nu al to be ginnen. Slechte gewoonten groeien als on kruid aan." Teddy vond geen antwoord hierop; hij was al lang druk bezig met eten en sprak pas weer, toen het maal afgeloopen was en de twee vrouwen de tafel af namen. Hij keerde zich nu naar zijn oom, die een pijp uit den zak te voorschijn gehaald en 2ich aan de openstaande voordeur neerzette. „Oom Jack!" Het eenig antwoord was een dof gebrom; maar dat was voldoende. Die twee verston den elkander volkomen en een oogerthlik later zat Teddy op zijn knie. „Ik zou wel eens willen weten, of ik geen vijand krijgen kon hernam de knaap, zijn oom vlak in het geiaat ziende: „alle brave menschen in den Bijbel hebben vij anden." „Zou je er een willen hebben om mee te vechten?" vroeg de pachter. „Neen, om mij met hem te meten; hij zou mij valstrikken spannen en ik voor hem, zooals Saul en David; dat zou heerlijk zijn. En misschien, als hij iets vreeselijk slechts deed, zou moeder wel toestaan, dat ik met hem vocht, al was het ook maar voor één keer. Dunkt u niet dat dit pret tig zou zijn?" „Vechten is niet alles hier benedon; vre- ce is beter," klonk het langzame antwoord. „Dat zogt moeder ook; zij liet mij van morgen herhalen: „Gezegend zijn de vre destichters 1" maar ziet u, men moet eerst een vijand hebben, als men vrede sluiten wil en ik bezit er geen." De oom antwoordde niet, hij zond slechts irookwolken uit zijn pijp omhoog; hij was een goed mensch en bezat vrij wat meer verstand dan zijn uiterlijk scheen aan te duiden; maar Teddy zeide vaak dingen, waarop hij geen antwoord vinden kon en de knaap hernam nadenkend: „Ik zag van daag iemand, die een vijand had kunnen zijn; maar het is een meisje en mannen vechten niet met vrouwen." „Ik zou liever met een man te doen heb ben als tegenstander dan met een vrouw. Vrouwen kunnen geduchte vijanden zijn, jongenEn wat legde dat meisje je in den ■weg?" „Zij zeide," en Teddy's oogen begonnen te vlammen, „dat zij geen woord gelooide van vaders geschiedenis, geen enkel woord I En daarop liep zij lachend weg." .Dat is al heel erg en wie is zij, om zoo te durven spreken?" „Een vreemd kind; Sam zeide dat zij bij den ouden Sol was gekomen." „Dat moet Grace's kind zijn," sprak de oude juffrouw Platt, die zich bij hen ge voegd had: „ik hoorde vertellen, dat zij dezen zomer bij haar vader komen zou en dat doet mij pleizier; want de oude man is heel eenzaam. Waarschijnlijk is haar man weer op zee." „Wat is haar man?" vroeg Teddy's moe der, zich met haar naaiwerk vóór het huls neerzettende. „Een zeeman. Grace zelf bezart altijd een onlrustig karakter. Zij kon hier maar niet aarden en wilde geen man uit de streek trouwen. Zij trad bij de vrouw van onzen graaf in dienst als kamenier cn ging met haar naar het buitenland; mair men zegt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12