Hieuw© Raadsels. De kleine erfgename. nam spoedig afscheid en liet hem alleen. H'.j vervolgde nu zijn weg. Wat scheelde den krekel toch? Was hij wangunstig? Neen, dat kon bet kevertje niet gelooven van zijn goe den buurman, die steeds zulke vroolijke liedjes voor hem zong. En de krekel waa ook volstrekt niet jar loersch. Hij had integendeel een grootsch plan opgevat. Zoo gauw hij maar loopen kon, snelde hij naar de plek in het bosch, waar altijd de gewichtige vergaderingen der streekbewoners werden gehouden en liet luide het sein tot een bijeenkomst hooren. AJ zijn vrienden kwamen aanvliegen, loo pen of kruipen. En nu deelde de krekel hun mede, wat het zwarte kevertje hem daarjuist had verteld en welk wonder er met hem geschied was. Men moest hem een groot feest voorbereiden. Het zou nog lang duren, voordat hij met de moede pootjes en kleine vleugelen daar kon zijn; dus had men allen tijd. Het voorstel werd algemeen toegejuicht en nu begon er een groote bedrijvigheid te heerschen. De mieren bestrooiden den weg met eerebloemen. De hooiwagens vormden de eerewachtde krekels het orkest en zoo kreeg ieder zijn taak. Het werd donker, voordat het kevertje aankwam; maar de glimwormen zorgden voor de illuminatie en toen men eindelijk iets roods zag naderen, begon de grootsche hulde, die den kleinen jubilaris tot tranen toe bewoog. Hij was overgelukkig en hij en zijn afstammelingen bleven sedert steeds bemind. Niemand, die ze kwaad zou durven doen. In Duitschland beeten zij naar het herderskind: Maria-ke- vertjes; bij ons Lieve-Heer's-beestjes. Anokdoten. Ingezonden door Hermina Huntelman, te Leiden. Aanvang eener les aan (knaapjes van 6 8 jaar. Onderwijzer: „Wat broodsgebrek en hongersnood Beteek'nen, ga -k u leeren. Maar wie der jongeheeren Vertelt me eens: waartoe dient het brood Eenige knapen tegelijk; „Om boter op te smeren 1"' Een verschil. Mevrouw: „Mijn Hemel, Jansje, heb je alweer een schotel gebroken?" Jansje: „Ik heb 'm alleen maar laten vallen; gebroken is hij uit z'n eigen." Een spsTlebreiker. Mama: „Frits, waarom schrei je?" Kleine Karei: „Mama, Frits lederft het spel, hij wil wel locomotief zijn, maar geen steenkolen etenP Ingebonden door Cornelia v. d. Veer, te Leiden. Een deugniet. Dikke heer, in de tram: „Waarom sta je niet op en laat hier een van die beide dames zitten Kleine Kees: „Waarom staat u dan niet op en laat beiden hier zitten?" Vader tot zijn beide zoontjes: „Een van je beiden heeft van de kersen gesnoept, zie maar, de vloer is met pitten als bezaaid." „Dirk: „Die zijn niet van mij; ik heb do pitten mee opgegeten." Leeraar: „Jan, wat is een kogel?" Jan. „Een kogel, een kogel is een ding, dat rondom rond is.' Leeraar: „En gij, Jan, zajfc een ding, dat rondom dom is." Ingezonden door Pieter Coffrie, te Leiden. Marietje: „Ma, krijg ik ook een nieuwe pop Mama: „Je oude pop is nog heel goed, kind." Marietje: „Ik ben ook nog heel goed, ea toch hebt u een nieuwe baby gekregen." Ingezonden door Nico v. cL Reyden, te Leiden. „Waarom lig je op de canapé, Ma rietje „Omdat flk zoo'n verschrikkelijke mar garine heb 1" Ingez. door Cato Aniba, te Leiden. 1. Het geheel bestaat uit 11 letters en is de naam van een aanzienlijke stad in ons land. 8, 0, 5, 6, 7 ia een lig- en losplaaU voos schepen. 2, 3, 4, 1 ia voedsel voor koeien en paarden. 8, 9, 4, 1 is een knaagdier. 8, 0, 11, 3 ia een man. 10, 3, 9, 6, 11, 7 zijn adellijke heerem IL Maak van de volgende lettergroepen na men van steden: wleloz. indele. t reeend T* panmek. draeb. r&melaiu Ingezonden door Barend en Pieter de Wit, te Le i Jen. IIL 1, 4 en 5 vindt aan den bok. Door 2, 4, 5 denkt gij aan een kldk. In 5, 4, 1, 2 pakt men veel; Elk mint 4, 5 als 't naaste deel, Terwijl ge 1, 2, 3, 4, 6 Vaak vinden zult aan hoofd en lyf. Ingezonden door Izak van Patten, te Le i d e n. IV. Eenmaal A en eenmaal K. Tweemaal R en eenmaal F. Eenmaal N en tweemaal E. Welke stad in Friesland bedoel *k hier mee? Ingezonden door Abraham de Gra&ff, te Le i d en. Mijn eerste deel mist ieder graag. Men kan er slecht aan wennen. Het is een deel van een paik slaag. En wie zou dat niet kennen 1 Mijn tweede is een schoone bloem. De koningin der bloemen. Men ziet ze dikwijls in den tuin. Elk moet baar schoonheid roemen. En mijn geheel is ook een bloem. Zij bloeit in 't voedzaam koren. Nu raadt ge wellicht wie ik ben. Tt Heb genoeg van mij doen hooren. DOOB EDGAED JEPSON. 16) Zij hield het echter zoo lang mogelijk uit en zeide toen opeens: „Je moest die bloe men met rust iaten. Waarom sla je ze af? Ze hebben je geen kwaad gedaan." „Bloemen zijd domme dingen," antwoord de Elisabeth minachtend. ,,Ze zijn heel mooi," verklaarde Lady Noggs. Tot eenig antwoord keerde Elisabeth zich tot een perk met anjelieren om hier haar verwoesting voort te zetten. Félicia zeide geen woord meer, maar rukte haar den stok af en wierp dien tusscben de struiken. Daarop liet zij haar alleen. Elisabeth was even boos als verbaasd over zooveel vastberadenheid van de zijde van haar gastvrouwtje. Zóó boos was zij zelfs, dat de kinderen elkander slechts aan tafel zagen. Elisabeth vertoonde zich zelfs niet in de leerkamer, wat een groote veran dering voor de gouvernante was en toch, in weerwil van haar ijskoude, trotsche hou ding, zag zij haar nichtje met andere oogen aan, was het alsof zij een zekeren eerbied yoor haar had gekregen. Lady Noggs hield zich «Js bemerkte zij niets van haar onvriendelijkheid. Als zi) samen waren, nam zij de beleefdheid in acht; maar zij drong haar gezelschap niet verder op. Van haar kant had Elisabeth spoedig ge noeg gekregen van het geleerde werk van Schumacher en zwierf zij sedert doelloos rond. Indien men haar een alledaagsche opvoe ding had gegeven, zou zij geweten hebben, dat Satan altijd eenig kwaad te verrichteD geeft aan leege banden en had zij daartegen op haar hoede kunnen zijn. Nu was zij dat Diet en zoo gebeurde het, dat Félicia op ze keren dag, dat zij langs een kamer aan het eind der Oranjerie kwam, waar zij haar konijnen, marmotten en eenige schildpad den herbergde, het jammerlijk gepiep van marmotten hoorde. Zij snelde naar binnen en vond Elisabeth vóór het marmottenhok en in het hok een jonge poes. Elisabeth en de poes hadden het grootste pleizier, maar de marmotten gilden het uit van angst. Lady Noggs wierp Elisabeth bijna omver, zoo snel sprong zij op het hok toe. Zij ruk te het open, haalde er de poes uit en zet te deze op den vloer. Daarna keerde zij zich in ziedende woede naar haar nichtje, en met den uitroep: „Jou beestachtige vege tariër 1" greep zij haar bij de schouders en schudde haar zonder eind. Zij was sterk en voordat zij gereed was gekomen met haar bestraffing, klapperden Elisabeth's tanden als een paar castagnetten. Ten slotte duw de zij haar de deur uit en zeide: ,*,Zie zoo, dat zal je leeren wreed te zijn 1" Lady Noggs had natuurlijk groot onge lijk. Zij had Elisabeth zoo vreeeslijk ge schud, dat deze naar huis wankelde zonder goed te weten, of zij op haar hoofd dan wel op haar voeten stond. Tot onzen spijt moeten wij bekennen, dat Félicia alleen me delijden gevoelde met de marmotten én geruimen tijd doorbracht met de verschrikte diertjes door liefkoozingeu tot bedaren te brengen. Daarna ging zij rustig het boech in. Toen zij tegen het theeuur terugkeerde, was zij heel verbaasd door niemsid onder handen genomen te worden voor haar af straffing; maar zij zag volstrekt niet in, waartoe zij zelf den sluier van het «fil- zwijgen op zou heffen en stelde zich tevre den met haar nichtje in het oog te houien, ieder oogenblik een uitbarsting van haar zijde verwachtende. Er volgde echter geen Lady Noggs begon zelfs een geheele veran dering in Elisabeth's houding op te mer ken. Zij keek haar niet meer minachtend aan en evenmin trok zij, zooals gewoonlijk, den neus op, zoodra haar gast vrouwtje iets zeide. Zij zat doodstil en bescheiden aan de theetafel, ofschoon de kastijding haar blijk baar geen kwaad had gedaan; want rij at met grooter eetlust dan gewoonlijk. Ook den volgenden dag toonde Elisabeth zich onderworpen; zij gaf zich zelfs drie maal moeite beleefd te zijn. Toen Lady Noggs zich dien middag op weg begaf naar het bosch, zag zij opeens dat kaar kleine logée haar volgde. Om zeker te 2yn, dat zij zich niet vergiste, begon zij hard te loopen en, omkijkendie, ontdekte zij, dat Elisabeth haar nadraafde. Deze riep nu ademloos uit: „W...aohè eeü oo...genblik, ...ik ...moet je spreken 1" Lady Noggs bleef stilstaan en Elisabeth kwam hijgend aan loopen. „Ik... ik., wou zeggen, dat... Sa*...

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12