ALLERLEI. VRAAG. Spinnende slakken. Een tot na toe weinig opgemerkte bezig heid der slakken bestaat daarin, weefsels van hardgeworden slijmd raden te paaken ©venals d© spinnen en de rupsen daardoor langzaam van een hooggelegen plaats naar een lager gelegen standpunt af te dalen. In een verzameling van iemand, die do elakkèn in deze besdgheid herhaaldelijk heeft gadegeslagen, wordt gezegd, dat in één geval zulk een slijmdraad een lengte van bijna 1.50 M. bereikte; bovendien had de slak ook bij deze werkzaamheid haar be roemde langzaamheid bewezen, want zij had daartoe meer dan een halven dag noodig. Nog merkwaardiger is de omstandig heid, dat de slak als het moet ook langs zulk een draad weer kan terugkeeren en et©D draad weder kan intrekken, alsof een 'neergelaten touw weder wordt opgewonden Ook de slakken, die in het water leven, hebben gedeeltelijk de macht om te spin- nen. Men heeft opgemerkt, dat waterslak ken zulke fijne dradeD gebruiken om van de wateroppervlakte, waar ze van tijd tot t.jd lucht moeten scheppen, naar een plaats te 'rug te gaan, waar ze voedsel hebben achter gelaten. Men kan nu aannemen, dat de slak met het slijm, dat ze afzondert, zich vastkleeft, om niet vaD de steile vlakken af te vallen. I)at is echter teD deele maar een juiste ver klaring. Het slijm, dat zij afscheidt dient 'namelijk om de onderzijde van het lichaam schoon te houden. Bestrooit men den voet eener slak met zout, dan volgt een herhaal de heftige slijmafscheiding, die de voor de alang giftige stof zal tegenhouden. STOFGOUD. 't Leven alleen is de school van het leven. De Geneste t. Die slechts van hoop leeft loopt gevaar ran honger te sterven. Benj. Franklin. Het lot der vrouw is bemind, niet om Vegrepen te worden. Oscar Wilde. Wat jongens en meisjes van elkaar denken. Een Engelsch geestelijke in Londen heeft een aantal uitspraken verzameld van Kin deren, die in een half Fransch-Italiaan- eohe, half Engelscbo armenwijk van Lon ten wonen. Volgens dese achten jongens en meisjes «slkaar wederzijds niet hoog. Een jongen vindt, dat „jongens meisjes niet gaarne mogen lijden, omdat ze zoo nukkig zijn en ten zoo vasten eigen wil hebben." Een meisje vindt daarentegen ook veet eigenzinnigheid bij de Knapen en meent, lat bun vLijfc voortvloeit u!fc eigenzinnig heid. Jongens gaan achter hun boek zitten en studeeren, ook al zouden ze wel graag uitgaan en omdat ze het zich hebben voor genomen en te koppig zijn om het op ts geven. De knapen vinden de meisjes bi» het spelen zeer vervelend, haar spelletjes slap; om de kleeding lachen zij, overal heb ben zij bandjes en linten hangen. Eon jongen inaakte de diepzinnige op merking;: „Jongens en mannen dragen korte haren, omdat ze vrije wezens rijn, maar meisjes en vrouwen dragen lang haar, omdat ze onder de bescherming van de jongens en mannen staan." Doch in de oogen der meisjes zijn de jongens nu ook juist geen engelen, ze zijn tot allerlei grappen aangelegd, ergeren huD eigen zusters, trekken de meisjes aan de haren, zijn grof en onhandig en van na tuur ruw. Zeer wijs zegt een klein meisje, in wie reeds het moederlijke gevoel boven komt: „Ik zou de arme baby beklagen, die aan een jongen is toevertrouwd." Te oordeelen naar de verschillende uit spraken schijnt overigens een jongen bet Jtoohte woord gezegd te hebben, wiens oor deel luidde: „JoDgens en meisjes zijn pre cies als honden en katte ze hebben maar zelden een goed woord voor elkaar over." Wekeiyksche Kalender. Zondag. De nijd is als de vlam. Wat zij niet kan bereiken om te verteren, maakt zij zwart. Hfaandag. De lading met oveneg in de scheepsruim- te stouwen, dat is opvoeden. Dinsdag. Grijsaards gelooven alles, mannen betwij felen alles, jongeren weten alles. Woensdag. Er zijn lieden, die slechts dddr hun „deel neming" toonen, waar iets te deelen eD te nemen is. Donderdag. Onder alle omstandigheden is de sterkste hij, die zijn gevoel onder het bedwang houdt van zijn verstand. Vrijdag. Onze waardigheid is gelegen in ons den ken. Het grondbeginsel der zedenleer is, de gedachte te volmaken. V Zaterdag. Eet *8 middaghs bartigh, of ontbijt, Ed wacht alsoo den avondt-tijt; Maer biet dan weynigh aen den mont, Soo blijft gij langen tijt geeont. RECEPT. Sinaasappelen-gelei. De gemakkelijkste en minst kostbare marmelade is voor het oogen blik de sinaas appelen-gelei, omdat de vruchteD gemakke lijk eD nog vrij goedkoop zijo te krijgen; ois zij zeer smakelijk op de boterham. Het recept is als volgt: Zes of acht mooie sinaasappelen worden flink afgewassohen men laat ze eeni ge uren in koud water staan. Dan kookt men ze iD ongeveer een liter water gaar. Men neemt evenveel gewicht aan suiker als de vruchten zwaar zijn, kookt die suiker met het water, waarin do sinaasappelen gaai* werden, totdat het een dikke stroop is ge worden. Nu snijdt ir.cn de vruchten aan kleine stukjes, de pitten er uit, en voegt ze bij de stroop met het sap van een citrooa. Alles wordt nu weer opnieuw gekookt, tot dat het heel dik is, cLn laat men het koud woiden en schept de gelei in glazen of steenen potjes, die eeirt gezwave'd zijn, en bindt ze met perkamentpapier zorgvuldig dicht. Een vat jenever. Onlangs gaf een correspondent van een blad verslag van een orkaan in volle zee: „Al sterker en sterker werd de storm, donderend sloegen de golven tegen het schip, een windvlaag streek over het dek, bezemde de menschen naar het achtereinde van het krakende vaartuig, en de kapitein en nog een vat jenever rolden over boord." In een Duitschen boekwin kel. Heer komt om Sudermann's „Die Ehre" te koopen. Heer (binnentredend): „Habe die Ehre!" Bediende (beleefd): „Hp-be die Ehre P' Heer: „H&ben sie ,,Die Ehre'"]" Bediende: „Habe nicht „Die Ehre" 1" Heer: „Habe die Ehre!" Lediende: „Habe die Ehrel" Daarom. Onderwijzeres: „Waarom hielden de AtheneTS Diogenee voor een zonderling?" Leerling: „Omdat hij altijd uitging met een lantaarn zonder fiets." Kazernebloempje. Ser geant: „Meier, als er gecommandeerd; wordt: Oogen links! dan heeft rechts de wereld opgehouden te bestaan 1" Boer: „Waarom gaat het vandaag zoo langzaam, conducteur?" Conducteur: „Ja, zio je, we hebben in den goederenwagen drie manden kreeften 6D die werken zoo hard achteruit als de locomotief vooruit 1 Boer (leuk>; „Nu. wees dan zoo wijs en keer de manden om 1" Kleine Dina wandelde met vader cd rooo- der op Plein 13 in de Residentie en infor meerde belangstellend wien het beeld op het vrijheidsmonument voorstelde, dat wij kenneD als onzen eersten Koning, den eed afleggende op de Grondwet. „Dat is Koning Willem I", zegt vader. „Neen, zegt de kleine, dat moet Willem II zijnkijtk maar, hij steekt twee vin gers op." In de menagerie. Bij een zebra. J aap: „Kijk eens, een tijger 1" Teu n: „Ben je mal, dat is een voetbal- ezel hij heeft immers een trui aan Gepensionn eerde' laarzen. Een advertentie: „Te koop wegens pension- neering, 2 paar rijlaarzen, kleine voet, pri ma leder, weinig gedragen." Besobei den. Vreemdeling (na de bezichtiging vaD het kasteel). „Och, dat spijt me... ik heb nietg dan 'n goud tientje bij me." Concierge (genadig)„O, dat ia vol doende, mijnheer." Mama: „Ja beste Wim, die lieve kleine jongens daar hebben geen vader en geen moeder en... ook geen goede tante Ant. Heb je geen medelijden met hen W i m (geen groot bewonderaar van zyn gierige tante Ant): „Ach, arme jongetjes! (Met een vleiend stemmetje) Mama, mag ik hun tante Ant geven?" Weinig afwisseling. „Hei, Bilders, voor wie ben je nu weer zoo hard aan 't werk?" „Altijd maar voor dezelfde Bui: mijn vrouw en vijf kinderen." „Maar slager, wat een onbehouwen etui. Snijd u het in drieën of vieren alsjeblieft."' Slager: „Jan! hak de ribben van die juf frouw eens door!" Z ij n zwak. „IJ zult dat hakkelen onder 't spreken dikwijls erg lastig vinden, is 't niet?'* ,,On... nee; iedereen h... heeft zijn k... kleine eigenaardigheden. St... stotteren is mijn zwak. W wat is 't uwe?*' „Wel, ik geloof niet, dat ik er een heb." „R... roert u uw t... thee m... met trw rech... rechterhand V7 „Ja, natuurlijk 1" „N... nu, d... dat 's dan uw eigenaardig heid; d... de m... meeste m... menschen ge bruiken een t... theelepeltje." Is iemand ook een afdoend middel bé kend om vetvlekken uit wit marmer te doen verdwijnen? (Antwoorden B.v.p. onder motto: vlek ken marmer.] Antwoord. Ter verwijdering van mieren uit een per zikeboom hange men eenige takjes wijn ruit, hetzij versch of gedroogd, in dien boom.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 16