De Kandteekening.
Anekdoten.
De kleine erfgename.
9
in het woud op de jacht was, naar de paleis
poort om te drinken te vragen.
Gulga vermomde zich haastig en ontsloot
de poort. Het gevolg van den jongen prins
begon te lachen zij het zien van haar be
smeerd gelaat; maar de prins staarde haar
doordringend aan en verklaarde: „Zij is
zeer mooi en heeft slechts haar trekken
zwart gemaakt. Gebied haar mij een grooten
bokaal met water te brengen."
Toen dit geschied was dronk hij en goot
toen onverwachts de helft over haar hoofd
uit. „Uw lotusbloem heeft U verraden, prin
ses,zeide hij, >,gij zult me naar het hof
mijns vaders volgen en aldaar de gemalin
'worden van mijn hart.
„Ranée, Ranée 1" klonk het jubelend van
de lippen van 's prinsen broeder, die op dat
oogenblik toe kwam snellen: ,,Ik vond in
'het bosch de lotusbloem mijns harten. Zij
wil mij echter niet volgen zonder haar zus
ter die hier woont
„En die mij vergezellen zall' riep prins
Ranée zegevierend.
Paul en ik zitten in de lagere vierde
klasse en, wil men het hoofd gelooven, dan
hebben wij alle kans daar nog een heel
poosje te blijven zitten.
Als het hoofd iets zegt, komt het altijd
oit; dus werden Paul en ik het eens, dat t
nergens voor diende ons voor niets dood
te werken en dat was waarschijnlijk de
reden van de gebeurtenis, die ik Kier ver
tellen ga.
Bij ons op school heerschte een ellendig
gebruik: wanneer een meester het noodig
Yond je thuis te houden, zeide hij: „Haal
Je arrestkaartEn dan moest men tegen
wil en dank zulk een kaart bij den poertier
gaan balen, een vierkant stuk wit karton,
waarop gedrukt stond: „Naam, klasse, da
tum, overtreding." Dit alles werd- inge
vuld en den volgenden Zaterdagmiddag
kon men in een bedompte leerèaal verzen
ritten afschrijven, terwijl de anderen zich
buiten vermaakten. Maar het ergste komt
nog. Onder aan de arrestkaart waxen de
volgende woorden te lezen: „Deze kaart
gelieve de vader of voogd aan de achter
zijde van zijn handteekenïng te voorzien."
Want het was een KI ik ka art, voor
do ouders bestemd, om onze zonden na te
gaan. Het was dus nog niet genoeg dat
men arrest kreeg, men moest zelf de kaart
mee naar huis nei .on en ontving zoodra
men om de handteekening vroeg een ge
duchte boetpreek van zijn vader.
Nu zou ik de- j'erstvacantie "bij Paul
gaan doorbrengen. Zijn vader kwam mij
daartoe zelf uitnoodigen, toen h.'j op ons
dorp moest zijn en voegde er bij: „Ik zal
u beiden mee naar het circus nemen, op
voorwaarde, dat Paul deze laatste zes we
ken geen arrestkaart meer krijgt."
Dat bedierf alles, want een paar weken
zonder arrestkaart ging nog; maar zesIII
Nu, Paul probeerde het niettemin en
vijf weken achtereen was hij een toonbeeld
van deugd en wij begonnen ons reeds op
Carré te verheugen, toen twee dagen voor
het eind van de zesde week, de zaak nem
te machtig werd en hij een arrestkaart
kreeg voor „Onoplettendheid on
der de le s sen."
Paul zou die week, zooals altijd, want
zijn ouders woonden* in de naburige hoofd
stad, van Zaterdag tot Maandag naar huis
gaan, voor het laatst vóór de vacantie en
hij moest dan zijn kaart meenemen. Wij
peinsden ons suf op de vraag wat wij toch
doen moesten, om het beloofde genot niet
mis te loopen en eindelijk kwam ik op een
inval. Paul bezat een album voor Auto-
graphen.
Dat moest er ons uithelpen. Ik legde
hem het heele plan uit; hij nam het vol
geestdrift aan en nu gebeurde het vol
gende:
Zondagavond waren er gasten bij rijn
ouders genoodigd. Paul, die binnen mocht
zijn, maakte daarvan gebruik om zijn album
te laten rondgaan en verzocht al de aanwe
zigen daarin hun naam te schrijven.
Wij hadden vooraf op. keurige wijze de
arrestkaart met behulp van zuivere witte
gom, die later gemakkelijk weer af te
krabben was, tegen het titelblad geplakt
en zoodra Paul zijn hanaceekeningen der
gasten binnen had, riep hij uit:
,,Nu nog maar één dÏDg: vaders hand
teekening moet op het eerste blad staan;
dan is alles oompleet."
Mijnheer Taelor, een oude, deftige rijk
geworden banketbakker wien het niet aan
ij delheid ontbreekt sedert hij er paard en
rijtuig op na houdt, was zeer gestreeld
over zulk een blijk van kinderliefde en wiU
de reeds aan het verlangen voldoen, toen
hij weggeroepen werd door iemand, die
hem voor zijn vurig gewenschte verkiezing
voor de Staten kwam spreken. Paul drong
tevergeefs aan, dat hij eerst zijn nq-n.rn zou
schrijven in het boek.
„Onmogelijk, beste jongen; ik wil dat
netjes doen; het is een blijvende herinne
ring, maar laat het album hierik beloof
je dat het vanavond nog zal geschieden.
Gaat t'.os naar bed, je zult het album
morgenochtend voor je vertrek in een pa
pier op mijn schrijftafel vinden.
Zoo gezegd, zoo gedaan. Den volgenden
morgen vond Paul het boek. Hij was zoo
laat opgestaan, dat hij slechts den tijd had
het in zijn tasch te stoppen en keerde er
mee naar school, terug. In den trein maak
te hij de kaart, half slapend los; de naam
stond er op, dat was alles wat hij zag en
dommelend wreef hij de gom weg en op
school gekomen overhandigde hij de kaait
aan den meester. Deze bekeek haar aan
dacht 4, fronste toen de wenkbrauwen en
riep Paul bij zich. Op de kaart stond ge
schreven In aandenken van Uw
teeder liefhebbende vader.
Toen wij voor de Kerstvacantie aankwa
men, .was de kaart reeds met een brief van
het Hoofd in het bezat van mijnheer Taelor
maar ik verklaarde ongevraagd, dat het
denkbeeld van mij kwam en hij liet ons de
keus tu8&chen tien liniaalslagen elk, of het
verbeuren van het circus. Wij kozen het
eerste, en zoo rijn wij toch naar Carré ge
weest.
Ingezonden door Marie van Dorp, te
Leiden.
„Het spijt me QfS, juffrouw Meyer,"
zeide een geneesheer, „maar de neus van je
man moet worden weggenomen."
„Och, lieve hemel," riep de juffrouw
snikkende, „dan zal de stakker nooit meer
knnnen spreken 1"
„Hoe bedoelt ge dat?" vroeg de ver
baasde geneesheer.
„Hij praat immers door zdjn neus," was
het op droevigen toon gegeven antwoord.
DOOB
EJD>GABI> JEPSOM.
13)
„Ol" antwoordde lady Noggs: „het is
niet haar knapheid, waar ik iets tegen
heb, het is, dat zij v r e e s e 1 ij k knap is.
Alles hangt af van de manier waarop
de menschen knap zijn en van de vraag
waarin zij knap zijn. Elisabeth rit vol
algebra en dat is zoo dwa^s en vervelend.-'
„Als je ouder bent, zal je die dingen De
ter verstaan," mompelde de minister, die
xelf nooit een vriend van algebra was ge
weest en de grootste moeite met rijn wis
kunde had gehad.
Maar Félicia was niet weder op te vtoo
lijken of tot rede te brengen, en, nadat
beiden verder in stilt© hun ontbijt ha-dden
genuttigd, zeide de minister, een weinig
verontrust: „Je zrult je dus herinneren,
dat Elisabeth feitelijk riek is e>a lief voor
haar zijn."
„Ik zal het probeeren," beloofde lady
Noggs somber: „maar ilk denk niet dat rij
mij hot mogelijk zal maken."
Twee dagen later kwam Elisabeth 'Polli-
fax aan. Zij was een in zichzelf gekeerd
Hnd, met een hoog voorhoofd, koude grijze
oogen en een wipneus.
Haar gelaat droeg een uitdrukking van
(telfvoldooning, als ware zij een veertigjari-
fee blauwkous geweest. Haar lokken waren
gladgestreken en in een leelijk vlechtje bo-
Ven op het hoofd vastgestoken.
Lady Noggs haalde haar van den trein
JsL: De twee kinderen begroetten elkander
zonder hartelijkheid. Elisabeth stak haar
wang toe, maar Félicia, die een afkeer had
van Doodelooze kussen, hield zich als uad
zdj dit niet gezien en schudde de slappe
hand van haar nichtje.
De kinderen bekeken daarop elkanders
kleeding. Lady Noggs merkte met er ba-
zing de leelijke bruine kleur en slechten
snit van Elisabeths jurk op en er lag wan
gunst in den blik, waarmede Elisabeths
oogen op Félicia's eenvoudig, maar toch
zoo bekoorlijk pakje rustten.
Er werd maar weinig gepraat onder den
rit naar Stonvrill en zoodra het kasteel be
reikt was, voerde lady Noggs Elisabeth naar
haar kamer en schelde de dienstbode, om
haar koffers uit te pakken.
Tot haar groote verwondering bevatte
een daarvan uitsluitend boelken en busjes
revalenta en andere versterkende middelen
voor het eerste ontbijt.
Voor het overige van den dag ging al
les goed. Elisabeth duldde Félicia's gast
vrije pogingen haar bezig te houden, zon
der al t© veel snibbigheid. Eens of tweemaal
verklaarde zij wel is waar, dat enkele der
haar voorgestelde verstrooiingen beneden
haar jaren waren; maar lady Noggs ver
droeg dat met geduld.
Den volgenden morgen aan het ontbijt
echter, had de nachtrust Elisabeth haar
volle weerstandsvermogen weergegeven. Bij
het zien van de schotels op tafel, trok zij
afkeurend de wenkbrauwen op en zuchtte
diep. Zij zeide evenwel niets, maar at rus
tig haar nederig bord revalenta op, dat de
keukenmeid minachtend, maar toch stipt
volgens de op het blikje vermelde voor
schriften had toebereid; haar morgendrank
bestond uit melk met een lepel Mellins
kindervoedsel err doorheen geroerd
Toen nu de minister een gebraden lazns-
cotelet nam, kon Elisabeth zich niet lan
ger bedwingen en riep rij uit:
„0, ooml u zult dat toch niet eten? Het
is vleesoh!"
„Hé, wat! Jazeker is het schapoo-
vleesch!" zeide de verstrooide staatsman.
„Van een dood schaap sprak Eli&aoeth
gebelgd.
„Ja, ja, kindlief, het dier is dood. Ik...
eet nooit coteletten van levende schapen...
nooit," stamelde de minister, nog niet ge
heel bekomen van dien on verwachten aan
val.
„Maar, oom, dat is verkeerd. U beneemt
daardoor het leven aan een dier, terwijl de
patuur zul/k een menigte vruchten en groen
ten oplevert, die niet voelen!" zeide Elisa
beth met een grafstem.
„O! hm!" mompelde lord Errington.
„Buitendien is vleesch zoo slecht voor u;
het verdierlijkt den mensch en beneemt hem
zijn verstand."
„Ikik heb dat nog niet opgemerkt,"
verzekerde de minister.
„Maar dat kan toch niet anders. Er rijn
stapels boeken, die u dit zullen zeggen."
De minister legde met een troostelooze
uitdrukking zijn mes en voilk neer.
Hij zag nu ten volle het lastige van den,
toestand in. De beleefdheid verbood hem de
gewetensbezwaren zijner jonge gast te
krenkenvan een anderen kant sloeg lady
Noggs hem gade met een uitdrukking, die
hem maar al te duidelijk haar minachting
beloofde indien hij mocht toegeven. Het
beste deel kiezende ging hij met zdjn lams-
I cotelet voort, ofschoon zdjn eatlust verdwe-
nen was en zeide vriendelijk: „ik heb mij