HET DUEL.
De kleine erfgename.
I
menscben verbeelden zich dafc, maar dan
hebben zij ook geen verstand van muziek.
Jij bezit een ziel en ik ook. Als je speelt,
maakt je mijn ziel wakker. Wij kunnen
geen van beiden iets alleen verrichten en
samen ook niets z.nder God, die ons bei
den onze zielen schonk. Wij zoeken hem in
onze muziek.
Jij en ik zijn een paar goedo makkers,
wij bezitten een wereld, die alleen bekend
ig aan ons en degenen, die zijn zooals wij.
Wij kunnen er naar hartelust in rondzwer-
'ven. Er zijn daar geen afschuwelijke trei
nen. Wij trekken naar prettiger oorden
dan deze donkere, koude stad. Wij hebben
feëen zien dansen, de aardmannetjes boe
ren fluisteren, groote wouden doorkruist
en onmetelijke zeeën bewaren. Maar ik kan
niet altijd bij je blijven, vriend; wij moeten
eenmaal scheidenV'
„Och, waaromV' riep de knaap uit.
„Laat on6 samenblijven I"
„Dat kan niet, maar je zult zeker nog
wel eens 'aan mij denken. Zie je, ik ben
maar een kleine, goedkoope viool. Je zult
een groot virtuoos worden en dan, dan een
prachtstuk van een speeltuig behoeven.
Maar moed gehouden, ik zal toch gelukkig
zijn. Wij zijn in Gods handen. Hij zorgt
voor groot en klein."
Er verstreek een jaar. D"e knaap was een
groot kunstenaar geworden en hij keerde
naar zijn geboortestad terug om in de con
certzaal te. spelen, waar hij den Hongaar-
gohen dans had gehoord. Men juichte hem
stormachtig toe en roemde zijn viool, een
Stradivarius, die twintig duizend gulden
had gekost.
Toen hij aan het eind van het concert
nog een toegift moest laten hooren, -keerde
hij uit de artistenkamer terug met een
kleine kist, waaruit hij een klein speeltuig
nam, zijn eerste viool. Hij speelde daarop
een HoDgaarschen dans, mooier dan al wat
hij te voren had doen hooren en onder het
spelen sloot hij de oogen en zag hij opeens
zijn ouden vriend weer.
„Dus hebben wij nog eens samen ge
danst," zeide déze. „Je bezit een groot
hart en vergeet je ouden makker niet. Al-
les is wel met ons, vriend; wij werken en
leeren en hebben lief 1 Vaarwel
De muziek was ten einde. Do virtuoos
boog zich ovier zijn viool. De toehoorders
juichten hem op oorverdoovende wijze toe;
zij zagen niet dat hij zijn viool kuste en
dat zijn oogen met tranen waren gevuld.
Maar hij was gelukkig.
i.
Ziet. hier de heeren Dik én Daan
Die samen duelleeren gaan.
II,
Zij vechten dapper met het zwaard
Als vechtersbazen onvervaard.
IV.
25e€ beide hoofden kogelrond
Vatten %66 naast Een op den grond,
V,
Maar zij behielden leven én lijf
Jün gaven dan elkaar de vijf.,
III.
Op eens slaat Dik verwoed naar Daan
'AJs deze juist naar Dik gaat slaan.
VI.
Dan komt de knecht in fiverai
Veegt weg de hoofden, allebei 1
DOOB
EDGAKD JEPSOS.
12)
Dat nam niet. weg, dat dc minister den
volgenden morgen aan het ontbijt Lady
Noggs streng berispte over haar ongehoor
zaamheid aan zijn verbod zich in de bos-
sahen van kolonel Stiffgate te wagen.
,,Maar hoe kon il^ dat helpen, Oom? Dom-
me Dick zat mij op de hielen; ik moest er
wel in vluchten 1" riep Lady Noggs als de
verpersoonlijkte beleedigde onschuld.
Het was een aannemelijke verontschuldi
ging en de minister liet dit punt varen om
streng to wijzen op het groote nadeel, dat
zij den heer Millington Budge voor de toc-
i komst had berokkend, door oorzaak te zijn,
dat bij wegens strooperij werd vervolgd.
Lady Noggs dacht een poosje over 'de
zaak na, en zeide toen half onwillig:
„Dan zal ik Sir Hildebrand Wijze moeten
opzoeken en de Rechtbank inlichten; maar
2c zeg u één ding, Oom, Domme Dick moet
heengaan. Het is niet voor mij, al verveelt
hij mij ook vreeselijk; maar hij geeft u
slechts zorgen en u hebt niets aan hem.
U behoeft mij het tegendeel niet te vertel
len."
Zij had de laatste woorden bijna nitda-
Sfend geuit en de minister was to waarheid-
Bevend om haar tegen te spreken, want zij
had de waarheid gezegd.
geloof wel, dat het gaan zal," hernam
Lady Noggs: „al heeft hij veel van een
dier klitten, die aan iemands kous blijven
hangen en er niet af zijn te slaan. Ik zal
zien, wat ik doen kan/'
Lord Errington daoht, dat hij al meer dan
eens gezien had, wat zij kon doen; maar
hij wachtte zich wel dat te zeggen.
Dien middag reed Lady Noggs naar haar
vriend Sir Hildebrand Wijze, een der ->e-
rigste leden van de rechtbank. Zij legde hem
met de noodige vroolijkheid de ware reden
van Millingtons aanwezigheid in het bosch
van kolonel Stiffgate uit, leverde hem een
zeer ongunstige karakterschets van dien
heer en ontving de verzekering, dat zijn
rechters zeer edelmoedig met hem zouden
handelen.
De rechtbank handelde inderdaad zacht
met den secretaris, zij ontsloeg hem van
rechtsvervolging en berispte den boschwach
ter voor zijn misplaatsten ijver, tot groote
voldoening van Dommen Dick, en niet
minder groote ergernis van Lord Stiffgate.
Maar ofschoon zaj hem uit handen der
justitie had gered, bleef Lady Noggs niet
minder verlangend haar Oom en heel St-on-
vill van hem te verlossen.
Mijnheer Millington Budge maakte plot
seling kennis met een appelstroop-bed en
stortbaden. In bijzijn van ieder ander dan
haar Oom, wiens grijze haren zij nog min
of meer eerbiedigde, sprak zij hem toe
als Domme Dick. Met dezelfde rondborstig»
heid oefende zij in het publiek critiek uit
over zijn kleeding en manieren.
De secretaris was van oordeel, dat zij ge
heel en al het gezag ondermijnde, dat hij
zich zooveel moeite gegeven had over zijn,
buisgenooten en het dienstpersoneel te ver
krijgen; hij kon geen wapenen vinden,
waarmede het pantser harer geringschat
ting te doorboren was en hij deed een be
roep op haar Oom. Maar hij stuitte af op'
een opgevatte overtuiging. „Het ligt geheel
en al aan u, Mijnheer," antwoordde de mi-,
nister. „Gij hebt u op eigen gelegenheid ed
heel onverstandig met Lady Félicia be
moeid, terwijl dit niet op uw weg lag en
zij vergeldt u dat op uw eigen manier. Ik
zal mij daarmede niet inlaten."
Zelfs de dikke huid van den secretaris,
was daartegen niet bestand en hij werd ge
troffen door een plotseling en hoogst ver
bazend gevoel niet langer onontbeerlijk te
zijn in deze omgeving. Zijn eerste gedachte
was allen te leeren erkennen hoe onmisbaar
hij inderdaad was; maar voordat hij een
nieuw en nog krachtiger bewijs van zijn be
moeizucht had kunnen geven, werd een par
lementslid uit dat district bij een automo
biel-ongeluk gedood en tien minuten later
bood de minister hem aan zijn invloed te
gebruiken, om hem voor den leeggekomen
zetel te doen verkiezen. Lord Errington wist
dat zijn secretaris geen grooter eerzucht,
koesterde dan in het Parlement te tronen
en hij was daarom niet weinig verbaasd,
toen mijnheer Millington Bndge tijd tot be
raad verzocht. Hij liet hem dien tijd tot
des avonds acht uren, aangezien het van
groot belang was, dat de nieuwe candidaafc
óch onmiddellijk naar een bijeengeroepen
raad van kiezers zou begeven.
De secretaris verliet hem in tweestrijd,1