-ZOMDAG5B1AD
IEID5CH DAGB1AD
UZ. 14477.
±-
Derde Blad.
4 Mei 1907.
?#<aY^?7i»i»iTê,i,ïTïiïiïi»,ii»ïïiiiï:ï,i»i;iiii»Tii
iaar den Hemel.
•I#
s»
VAN HET
lil söaêöööé®Êee©6«o lil
>WA#MNA#\y\iVn^A
Op zekeren achterjniddag trad de brie-
yenbesteller van het hulppostkantoor in
de Gr&ndstraat te New-xcrk het bureau
van zijn chef binnen. De heer Pitton, de
directeur, een braai) en algemeen geacht
man, zat, geheel in zijn werk verdiept aan
zijn schrijftafel. Hij had het druk, 'want
er komt wat kijken in een groote stad als
New-York. Wel it er zoowat om de tien
straten een hulppostkantoor met flinke,
bekwame beambten, maar de betolking
neemt zoo snel toe, dat het getal van die
beambten bijna nooit toereikend is. Zoo
was dan de heer Pitton, over zijn werk ge
bogen, zeker weinig gestemd om praatjes
te maken, toen de brievenbesteller binnen
trad en hem eeabiedig groette.
„Wel, Vikars, wat is erf vroeg hij,
voo rtschrij vend.
,,Ik heb hier een wonderlijken brief,
'mijnheer de directeur, dien ik niet weet
te bestellen I"
„Staat er dan geen straat of huisnummer
op aangegeven V'
„Dat zou nog zoo erg niet zijnik neem
aan met den naam alleen een brief in mijn
;wijk te bezorgen."
De heer Pitton keek over zyn bril heen,
vragend^ naar den man, die een klein,
yierkant briefje in de hand hield.
„Wat hapert er dan aan dien brieff
Hij is naar een onbekend oord geadres
seerd."
„Zoo! Waarheen dan?"
„Naarden Hemel.
„Dat is zeker nogal he8l onbekend;
maar misschien zou dominee Hanke je wel
terecht geholpen hebben, ala je er mee
naar Suffolkstraat gegaan was."
„Ik betwijfel het hard, mijnheer".
„Wat, Yikars, geloof je niet aan den
Hemel 1"
„O, jawel, maar alleen op Zon- en feest
dagen. Door de week, ziet u, mijnheer de
directeur, heb ik daar zoo geen tijd voor;
dan heb ik al mijn gedachten bij mijn
werk noodig."
„Laat eens kijken dien brief!"
De beeteller trad nader en overhandigde
rijn chef den brief.
De heer Pitton las bet adres. Het was
maar kort: twee regeis, maar zóó eigen
aardig, dat zelfs de ernstige beambte glim
lachen moest.
„Een prachtig adres!" riep hij vroolijk,
het schrijven van alle kanten bekijkend.
„Nietwaar, mijnheer?1'
„En wat een aardig formaat van een
briefje. Een couvert is er niet om-, het is
alleen maar heel dikwijls toegevouwen en
in het middcm gelakt."
„Het zal natuurlijk van een kind zijn I"
„Ja, naar het schrift en het adres te
oordeelen moet het wel van een kind we
zen."
Ajm mijn lieve moeder in den Hemd."
„Zoo kort als het is, klinkt het toch
aandoenlijk, mijnheer de directeur."
„H^b je kinderen, Yikars?"
„Jawel, vier, mijnheer," antwoordde de
brievenbesteller niet zonder trots.
Het gezicht van don heer Pitton betrok.
Hij wierp een schier nijdigen blik naar zijn
ondergeschikte. Die arme drommel, die
nauwelijks vijftig dollars in de maand
verdiende, was al voor de vierde maal va
der geworden, terwijl hij, die het zoo dub
bel en dwars zou hebben kunnen bekostigen,
geen kind had. Hoe ongelijk verdeeld was
het toch alles hier op aarde. En eensklaps
voelde hij weder, als in de eerste jaren van
zijn huwelijk, zijn kinderloosheid als een
schrijnende pijn.
„Is er nog iets van uw dienst, mijnheer?"
vroeg de brievenbesteller, daar de heer Pit
ton, in zijn gedachten verzonken, bleef
zwijgen.
Ontevreden op zichzelf omdat hij zich
dus uit het evenwicht had laten brengen
door de eenvoudige mededeeiing van Yi
kars en wenschende zoo spoedig mogelijk die
dwaze, se®timen teele gedachten te verja
gen, antwoordde de heer Pitton min of
meer norsch:
„Neen, ik weet niets 1Toen, zich eens
klaps bedenkend, riep hij den vertrekken-
den brievenbesteller tervg.
„Zeg eens, Vikars I Wij moeten toch dien
brief eens opendoen en lezen. De inhoud
gaat jou net zooveel aan als mij; jij bent
de ontdekker, ik ben de onderzoeker."
De brievenbesteller lachte gestreeld bij
deze woorden van zijn chef en trad naar de
schrijftafel.
„Je hebt dus vier kinderen?"
„Ja, mijnbeer de directeur."
„Nu, je weet dus bij ervaring wat het
zegt vader te zijn."
„O ja, mijnheer. Hebt u geen kinderen,
mijnheer de directeur?"
„JsTeen, man 1 Maar laten wij daar nu
maar niet over spreke®, want daar roer
je een pijnlijke snaar aan."
Behoedzaam deed hij daarom het briefje
open en las den inhoud voor, aanvanke
lijk met vaste, maar later met trillende
stem:
„Lieve, beste Moedertje!
Sedert IJ naar den Hemel bent ge
gaan is nw dochtertje heel erg verlaten
en zou, o zoo graag, bij U zijn. Wel is
juffrouw Clark goed voor mij, daar niet
van, maar zij is toch lang niet zoo lief
en vriendelijk als U. Zij heeft het zelf
ook nogal hard. Verleden week is haar
man gestorven. U hebt hem zeker wel
ontmoet. En toen moesten wij verhuizen,
en nu wonen wij heel armoedig, in een
leelijke, vuile straat. En Mizi, mijn ko
nijntje, hebben wij niet eens mee kunnen
nemen. Moedertje, laat toch mijn brief
aan onzen Lieven Heer zien en vraag of
Hij mij toch alsjeblieft tot Zich wil ne
men. Want o, ik zou zoo graag bij U
zijnHet is immers zoo mooi daar bo-
1 jan in den Hemel? Zeker wel, want an
ders was U toch al lang terug gekomen.
Ik heb zoo'n pijn aan mijn rechterhand,
want verleden week heb ik zoo'n groote
mand met hout uit den winkel moeten
wegbrengen. Toen U nog op aarde was,
behoefde ik zoo iets nooit to doen. Ver
hoor tooh mijn emeeken, lieve moeder,
en neem mij spoedig tot U 1
Wees duizendmaal omhelsd door Uw
innig liefhebbende dochter
DORA".
„P. S. Als U mij antwoorden wilt, zoo
is mijn n<ires: Essexstraat No. 12. Zeg
vooral aan den engel, die den brief brengt
dat hij goed op het nummer let. Nu ik
omhels U nog honderdmaal."
De brievenbesteller snikte luid, toen 'de
directeur met lezen gedaan had.
„Schrei toch zoo niet, Yikars 1 Wees
toch verstandig! Tranen passen niet in do:
oogen van een manriep de heer Pitton
op barschen toon, meer om zichzelf groot
te houden, want ook zijn oogen stonden vol
tranen en zijn stem was heesoh van aandoe
ning.
„Maar u zelf dan, mijnheer de direc
teur?" waagde Yikars in het midden te
brengen.
„ik, ik schrei niet! En al was het zoo,
dan is dat mijn zaak, die jou niets aan
gaat."
Onthutst keek de man voor zich en zweeg.
„Nu, bet is niets, Vikars!" suste de di
recteur.
„Maar, om weer op onzen brief terug te
komenik acht het noodig dat wij die klei
ne briefschrijfster leeren kennen. Ga jij
eens naar de Essexstraat en breng de klei
ne Dora hier. Zeg haar, dat er een brief
voor haar is, dien zij persoonlijk moet ko
men afhalen. Begrepen?"
„Best, mijnheer." En Yikars verliet vlug
bet postkantoor.
Toen de heer Pitton alleen was, nam hij
snel het werk weder op. Hij had zoowaar
een halfunr bij dat zaakje verloren; dat
moest ingehaald worden. Want „tijd is
geld" is wel een Engelsch, maar eigenlijk
een Amerikaansch spreekwoord. Hij nam de
pen op, doopte ze in en begon te schrijven.
Maar het wilde niet vlottenaltijd en al
tijd weder dwaalden zijn gedachten af. Een
gevoel van onrust van zenuwachtige span
ning had zich van hem meester gemaakt.
Hij had een lieve, jonge vrouw, die hij
aanbad, en die zijn liefde volkomen beant
woordde; hij had een goed bezoldigde be
trekking en een aardig vermogen. Slechts
één ding ontbrak aan zijn geluk: ee® kind
om rijn huis op vroolijken. En nu voer
de het toeval hem een klein meisje, een ver
laten weesje te gemoet! Wat zou hij doen?
Hoe zou hij het aanleggen
Daar ging de matglazen deur van het,
kantoor open en een klein meisje, in een
grooten, bruine® doek gehuld, trad over'
den drempeL Achter haar aan kwam Yi
kars.
„Daar is de kleine meidl" riep de brie
venbesteller triomfantelijk.