Wekelijksche Kalender. De toevende Lente. RAADGEVING. Zondag* Gods stem is wel altijd eveu E-lder, maas wij, mensaben, zijn min of meer doof. Maandag. Het heilige vuur, dat men iu zich laat uitdooven, wordt nooit vanzelf weer ont- ftoken. Dinsdag. 'fc Is even gemakkelijk de waarheid als een leugen te zeggen, maar niet zoo loonend. v Woensdag. Niets is voor den ongelukkige zoo troos tend, ah zich met welwillendheid te zien behandeld door hen, die boven hem ge plaatst zijn. Donderdag. Iemand aangenaam bezig houden is niet uw eigen bekwaamheden in heb licht stel- lent maar juist anderen gelegenheid geven, hun kennis te luchten. Vrijdag. Laat ons zijn als een vogel, die zich voor een oogenblik neerzet op een al te zwak takje: hij voelt het takje onder zich buigen, maar bij gaat v>ort met zingen, wetende, dat hij vleugels heeft. Zaterdag. Zonder plicht kan niets stand houden, noch waarheid, noch geluk, noch macht, noch verstand, ja zelfs liefde niet. BEKRANSEN. Velen weten nog niet, waaruL het ge bruik, om kransen aan te bieden, is ont staan. Daarom het volgende: In de Romeinsche tijden, dus circa 2000 jaren geleden, een heelen tijd waren de kunstenaars in Italië zeer gevierd, vrij wat meer nog dan in ons landje, en het volk beijverde zich, om dat te toonen. Hoe meer, een kunstenaar geëerd wordt, des te meer zal hij de talenten, hem ge schonken trachten te ontwikkelen, en uit vele schatten van dien tijd, die bewaard gebleven zijn, blijkt wel wat beeldhouwers, schilders en bouwmeesters vermochten; en dat de toekomst niet achter stond, ook daarvan zijn de bewijzen gebleven. Wanneer nu een kunstenaar zijn intocht deed, werd hij, evenals een imperator, een keizer, gevierd en gehuldigd, en als dezen werd hem om het hoofd een corona, een kleine kroon of krans van gevlochten bla deren en bloemen, gelegd ten teeken van hulde. Ed die corona is door den tijd, 2000 jaren uitgedijd tot onze hedendaagsche kransen, sommige ter grootte van een wagenrad, meestal van laurierbladeren, soms ook van prachtige geprepareerde bladeren en kost bare linten, met goud en zilver geborduurd versierd en bedrukt. RECEPT. Roomstruif. Men klopt vier eierdooiers, voegt er twee lepels suiker, twee lepels gesmolten boter, vier lepels bloem, en een kwart liter war me melk bij, steeds kloppende, opdat het beslag gelijk en zonder klontjes zij. Nu mengt men er het stijfgeklopte eiwit door heen en een weinig zr t. Van dit beslag bakt men in de koekenpan vier koeken^ alle op één kant. iedere koek meet tien minu ten bakken op een zacht vuur. Die koeken worden twee aan twee met de ongebakken kanten op elkaar gelegd en bestrooid met een weinig poedersuiker voorgediend. Wat zijt gij traag, geliefde Lente! Gij komt dit [jaar ook niet met spoed, Maar ach! wij moeten het vergeven; do noorden- [wind, hij doet geen goed. De lieve zangers zuchten, klagen; de leeuw'rik [zegt: ,Het gaat niet snel," De naohtegaal, zoo schoon van stemme: ,We [wacbteD, het gebeurt toch wel, Dat zoele, zachto zuidenwinden verdringen 't [noordsche stormgeloei, Dat beken, plassen, weer gaan stroomen, ontslagen [van den winterboei" Geduld, Natuur heeft ook haar rechten; zij zal [zich kwijten van haar plicht, Zy heeft reeds eeuwen lang haar schepter gezwaaid [en toch veel goeds verricht! Daar stygen leeuwenk en zwaluw, verzeld door [vader ooievaar. Zij maken nu alreeds hun nesten, er is toch zeker [geen gevaar. De nachtegaal, hij laat zich hooren, in bosschcn en [ook op het veld. O Heer! wat is Ow schepping heerlijk; Gy, Gij [hebt alles weer hersteld! Ja, Gij zijt Heer van 't schoon heelal; Uw adem [geeft den geest en 't leven, Gjj zult ons lijden en bewaren en ons toch nimmer, [nooit begeven! Nstuur faalt nooit, zij kan niet rusten, door Uwe [hand, o Heer! bestuurd, Wij roemen U, o God! van trouwe, wrj worden [door U aangevuurd Te zeggen: Prijst, o prijst den Vader, verzorger [van Zyn dierbaar kroost, Dit geeft aan ons ook moed en krachten, Gods [Majesteit wordt nooit gedoofd! Wij, Vader! wachten op Uw zegon; wij weten, (dat Gij hebt Uw tijd, Gij geeft Uw kind'ren geest en leven, Gij hebt [ons allen heil bereid. De bloemen prijken en herleven, de boomen komen [weer in dos, De dorheid is welhaast geweken, ook zelfs het [natte vocht'ge mos. Leer ons o Vader! U verheiden; Gy maakt het [altijd met ons wel, Dat wij maar leeren op U wachten, op Uw genadige [bestel! Nu zingen alle vooglenkoren, de kikvorsch zelfs [zyn eigen lied, Hy, in zijn eigenaardig kwaken, hij roept:Vergeet [den Sohepper niet". Eens zullen allen schooner jub'len, ook zelfs het [statig eng'lenkoor. O Heer! wat is Uw schepping heerlyk! Er is [geen beter bly gehoor! Dan zal de aarde lof verkonden, als Hij, Hij komt [vol majesteit, Eens zal de Heiland wederkomen, dan heeft Hy [hun Zijn gunst bereid, Die Hem aanbiddeD, steeds belyden, als hunnen [Heer en Opperheer, O Godgeef ons voor Hem te leven, dan keert [Hy ook tot ons eens weer. Leiden, 24 April 1907. F. W. KRÜGER. Een gulden woord. „Die staat, zie toe, dat hij niet valle." O, ernstig woord uit ouden tijd, Wat wordt gij menigmaal vergeten, Het beet're in den men6ch ten spijt l Ons oordeel is zoo vaak lichtvaardig En liefdeloos zoo menigmaal. Als modemenschen zich misdragen, Laakt men ze nog in scbamp're faal. Niet altoo6 voert de naastenliefde In ons gemoed het hoogste woord. Valt hier een zuster, daar een broeder, Hun schande wordt alom gehoora. O, niet zoo hard zij toch het oordeel, Wanneer men 't over and'ren velt, Veeleer zij nimmer men toegeeflijk, Waar 't oordeel eigen ikheid geldt! „Die staat, zio koe, dat hij niet valle/' Och, denken wij gestaag daaraan 1 En wie in zwakheid moge struik'leu Hij poge biddend op te staan 1 Geen geglazuurde bloempotten. Geglazuurde potten zijn eigenlijk nooit goed, of ze moeten zóó ruim zijn, dat de plant er met bloempot en al in kan. Wan neer men een plant uit den pot neemt, vindt men a! de wortels aan den buiten- I kant van den aardkluit, vlak tegon den potwand. Dat is geen toeval en het komt ook niet, doordat de pot te klein is; maar doordat de wortels ahccn ddér behoorlijk zuurstof kunnen vinden, die door den potwand diffundeert. Bij een verglaasdeu pot is dit vanzelf onmogelijk. Bovendien zijn zulke potten gewoonlijk niet van een gat voorzien, zoodat het overtollige water niet kan wegvloeien. Dit maakt, dat de ruimten tusschen de aarddeeltjes met water gevuld worden, zoodafc zuurstof vaD boven ook al niet kan toetreden. De aarde ver zuurt, de wortels worden ziek, en de plant gaat kwijnen. ALLERLEI. Do commensaal S., een enqrme goedzak van een kerel, zei gisteren tot zijn hospita „Juffrouw Leenders, ik heb net gelaten heid verdragen uw antieke stoelen, die wie- helen om er zeeziek van te worden; uw an tieke klokken, die altijd dertien uren ach ter zi.n of stilstaan; uw antieke beddela- kens, dio misschien als vlaggen bij de kruistochten gediend hebbenuw antieke kopjes, uit wier scheuren de koffie lekt; uw antieke borden met randen als een zaag uw antieke meid, uw antieke pannen, uw antieke ketels. Ik heb om dat alles geglim lacht, juffrouw Leenders; maar nu u me antieke eieren vooit&et, nu trek ik er van door, mensch, en houdt je me geen minuut langer hier I" Een voorname Engelschman zit met zijn echtgenoote in den spoortrein. „Lieve", begint hij, „je zit toch behaag lijk in je hoekje?" „Ja, heel behaaglijk." „Heb je plaats genoeg voor je voeten?" „Ja, plaats genoeg." „En tocht het niet door bet raampje?" „Niet in het minst." „Ruil dan van plaats met me?" Complimenteus. Amateur, (die het gezelschap heeft verveeld met zija solo's)„Ik zal nog één lied zingen en dan ga ik naar huis." Gastvrouw: „Zoudt u er bezwaar iri hebben de volgorde van uw programma om te keeren?" Verslagen. Man: „Hoe kan men toch haar dragen, dat een ander mensch al gedragen heeft?" Vrouw: „Ik vind je bewering belache lijk. Jan. Jij draagt toch ook handschoenen van een vel, dat al een ander kalf gedragen heeft Prompte bediening. Gast: „Jan, wek we morgen vroeg, precies om vijf uren 1" Kei In er: „Mijnheer heeft maar te eoh ellen." Onmiskenbaar. „Maar, Mina, wat ben je mooi gekleedDe menschen zul len ten slotte niet meer weten wie de me vrouw en wie de keukenmeid is." „Mevrouw, dat zullen ze wel aan het ko ken merken-" „Dekselsche deugniet," riep een ver toornde moeder, „je bent onverbeterlijk, zit er wel iets goeds in je?" „Jawelriop de pakker, „ik heb net in de keuken dc heele roomtaart opgegeten." - Z ij: „Het gaat me vervelen om altijd in de keuken te staan en voor jouw inwendi- gen mensch te werken." Hij: „En mij, om steeds op mijn kantoor te zitten en te werken voor jouw uitwen- digen mensch."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 16