Een kleine vergissing.
Anekdoten.
Ik was met vacantie thuis en bad mijn
■vriend Dick Steele mee mogen brengen. Het
waren heerlijke dagen; maar het was jam
mer, dat zij zoo spoedig voorbij gingen*
Een Kerstvacanlie beteekent haast niets.
Op een morgen, dat wij met ons bcidea
vroeger dan de anderen aan het ontbijt
waren zag ik een brief voor vader liggen
met het adre9 onzer kostschool er op. On
middellijk kwam ik op een inval.-
„Kom naar boven, Dickl" riep ik', den
brief opnemend: „Wij hebben een kans."
Hij volgde mij, zooals hij altijd doet en
wij vonden ons keteltje met warm water
nog half vol. Ik stak gauw het gaskachel
tje aan en zette "het daar op.
,,Wat ga je doen?" vroeg Dick verschrikt.)
„Het is mijn rapport," zeide ik, den
brief boven den stoom houdende.
„Wil je dat veranderen?" Hij keek nog
.Banger. „Maar je hebt het laatste termijn
'zoo goed geleerd!"
„Je bent een domoor!" bromde ik, wat;
hem niet booe maakte, misschien wel om
dat ik hem datzelfde compliment zoo dik
wijls had toegevoegd: „Neen, ik gaJ mijn
yacantie verlengen J"
„Maar je vader zal bet ziend" stotterde
Dick en hij werd paars van angst.
„Waarom? Hij is hijzien do en ik zal maar
een' kleine veran(garing! aanbrengen. Wees
.niet bangP'
„En het Hoofd dan? Wij zullen er ge
ducht van langs krijgen, als wij te Iaat
komen
„Gekheid! Ik zal er "niet om jokken,
maar eenvoudig met een onnoozel gezicht
vragen: „Hé, mijnheer, luidde het rapport
niet op dien en dien datum?"
De omslag was reeds losgeweekt en. ik'
haalde er het gewichtige document trit. Ja,
daar stond het: „Datum van vertrek der
ileerlingen; 28 December." Datum van te
rugkeer: 20 Januari."
„Gauw, gauw een peir.!" riep ik. „Wij
moeten nog vóór de anderen beneden zijn."
Ik bad mijn pennemes al geopend en
•was bezig het nulletje uit te krabben. Een
oogenbHk later stond er een 8 voor in de
plaats. Ik had gerekend op 21 als datum
.van terugkeer en er 27 van willen maken,
wat gemakkelijker te veranderen geweest
ware; maar zoo was het ook goed.
Het cijfer zag er prachtig uit. Ik plakte
'den brief weer (Echt en zonder gewctens-
knaging ging ik hem busschen de overige
postzaken op de ontbijttafel leggen, voor
dat iemand zioh nog had vertoond. Eerst
na met zijn maal gereed te zijn gekomen,
keek vader zijn correspondentie na. Ik
werd wat zenuwachtig, dat moet ik beken
nen vooral toen hij bet rapport uit den
oms\ag haalde.
„Hm!" zeide hij; „ditmaal niet kwaad;
alleen het Fransch is slecht. De meester
klaagt over onoplettendheid bij die lessen.-
Hoe komt dat, Charles?"
„Och, beste man," zeide moeder, voor
mij in de bres springend: „misschien vas
monsieur Tapoul uit zijn humeur, toen hij
de rapporten toot het Fransch indiende-
Dan zal hij de zaak te donker hebben in
gezien."
Hm I" herhaalde de vader; „nu de rest
is vrij goed, veel beter dan het laatste rap
port. Laat mij nu eens kijken wanneer jé
weer op school moet zijn."
Het vreeselijk oogenblik was gekomen
„Zoo! op 28 Januari! Den acht en twin
tigste," herhaalde vader nadenkende: „Dat
is dus over de vijf weken vacantia; dat is
langer dan gewoonlijk!"
Hij zag mij doordringend aan, waarna hij
een anderen brief opende.
De zaak was daarmee uit en wij gingen
sleden en hadden do volgende dagen een.
pret van belang. Den 19den Januari* wa
ren wij bezig onze schaatsen schoon te ma
ken, want voor het eenst was ex ijs, toen
vader binnentrad.
„Wel zoo, jongens," zeide hij; „al met
pakken klaar?"
„Pakken?" herhaalde ik als verstomd.
yjJ-a, je gaat morgen met' den trein van
tienen. Er is dus niet veel tijd meer."
„Maar wij gaan pas den 28stensta
melde ik.
„G, ja," zeide vader; „dat was een ver
gissing in den brief.0 Ik schreef er over en
men antwoordde mij per keerende post-
Men^ had 20 Januari bedoeld. Ik zou do
vergissing misschien niet ontdekt hebben
maar zbo je 28 Januari is een Zondag!
Tngpzonden door Snze Tegelaar. te
lie ide n.-
Op ide bewaarschool,
ïb do eerste klas spreekt de juffrouw over
een hand van eon boek. Zoo vroeg-tze ook
„En wie weet, hoe zoo'n mooie, zoo'n erg
mooie band heet?"
Kleine Marie steekt den vinger op..
„Wel, Marietje, vertel jij dat nu een*!"1
„Een tulband, juffrouw l"
Ingezonden «door Albertue Goddijn, te
Leiden.
Vader: „Ka^el, wat ben je toch ondeu
gend Zie je, wat daar in den hoek
staat 1"
Karei: „Jawel, pa/4
Vader: „Wat dan?'4
Karei: „Uw stok, pa.'4
Vader; „En wat denk je wel, 'deugniet,,
wat ik daarmee doen zal, als je
dadelijk gehoorzaam bent?"
Karei: „Gaan wandelenpa"-
Ingezonden door Gnetcben, te
Le ide n.-
Klanfc: Kan dio hond ook dood liggen,,
mijnheer?"
Barbier: Zeker,, mijnheer. Koest, Belk>,
lig doo>d I
Klant: Och barbierj laat hem zoo lang
dood liggen tót ik klaar bent
Ingezonden 'door Jacques Stephanos, to
L e ide n.
„Als ik des avonds mijn levertraan zoet
inneem dus deelt kleine Betsy aan een'
vriendinnetje mee krijg ik eiken keer
een stuiver van mama!"
„En wat doe je dan met al die stuivers?" j
„O, die bewaart mama, omer levertraan'
yoor te koopenr
Ingewanden door Marie Kaephorst, fo
Le ide n.
Smakelijk. Restauranthouder tot 'de
keukenmeid: „Wat vuile servettenI"
Keukenmeid; „Ja, daar kan ik niet aan
doende manschen vegen er hun borden,
mee af eer. ze gaan eten l'4
Ingezonden door Betsy Rietbergen, to
Leiden.
Ook een aanbeveling.
Klant: „Die broek is te kort voor mijn
jongendaar groeit hij in een paar maan/
den uit."
Koopanan: „Een paatr maanden? Maar
zoo lang duurt de heel© broek nietl"
Baas tot zijn knecht: „Het spijt me zeer,
beste man, maar ik kan je deze maand
niet betalen; daar echter tijd geld id,
geef ik je een maand vrij af."
handen en logge, vierkante gestalte op te
nemen. Zij vond, dat hij op een rotsblok
geleek. Met trotache voldoening zag zij
hem een leelijk gezicht voor zijn thee
trekken, op het oogenblik zelf, dat de mi
nister zeide: „Ik weet niet, hoe het komt,
Fólicia, maar niemand schenkt zoo heerlijk
thee als jij."
„O, dat spreekt vanzelf," zeide lady
Noggs, „ik weet precies, waar u y^un
houdt."
Félicia raakte thans verdiept in de stu
die van den secretaris. Hij zette zijn kopje
op tafel en nam tallooze boterhammetjes
van den schotel, vouwde elk daarvan in
vieren en stak het dan in zijn geheel in
den mond. Zij sloeg hem met de grootste
belangstelling gade en toen de schaal door
hom was leeggemaakt, schoof zij hem een
zilveren bakje met gemberkoek]es toe. Ook
■deze verdwenen een voor een én zoodra
het theeuurtje was afgeloopen, ging zij de
kamer uit.
Zij schudde het hoofd en keek heel ern
stig. Ten opzichte van secretarissen was
zij bedorven geworden door haar vriend en
trouwe raadsman, William Borrodale, en
bet was haar een groote teleurstelling, dat
mijnheer Millington Butge zoo weinig op
hem geleek. "M~.na.-r eenmaal in het bosch te
ruggekeerd, vergat zij hem.
Den volgenden morgen na het ontbijt,
toen zij alleen waren, vroeg haar oom ver
strooid: „Wel, Félicia, boe yindt je mijn
heer Millington?"
„Ik yond hem beestachtig," verklaarde
lady Noggs in alle oprechtheid.
■De minister schrikte uit zijn gepeins
wakker on zeide op bedroefden toon: „Ik
wilde, Félicia, dat je de gewoonte liet va
ren je van dergelijke sterke uitdrukkingen
te bedienen 1"
„U hebt er naar gevraagd en ik moest
de waarheid zeggen/' antwoordde rij op
beleedigden toon.
De minister betreurde het diep dat 'on
derwerp aangeroerd te hebben en zeide
niets meer, hopende dat het verder zou
blijven rusten, maar dat was een ij dele
hoop, want Félicia hernam: ,>Hij zal nooit
geschikt voor u rijn."
„Gekheid! Hij is heel knap!" riep 'de
minister, ofschoon hij hetzelfd)© reeds had
gedacht.
„Dat kan wel rijn, maar hij is toch"
niet voor u geschikt", hield lady Noggs vol.
De minister antwoordde niet en verviel
in gepeins, wieldra den secretaris vergeten
de voor zijn staatszaken, tot lady Noggs
opeens zeide: „Ik denk niet, dat iemand
hem ooit Dick noemde."
„Dick? Wien?" vroeg de staatsman.
„Mijnheer Millington Butge. Hij heet
Richard. Als hij mij in den weg staat, zal
ik hem Dick noemen en u behoeft u niet
te verbeelden, dat hij bij u passen zal, Oom,
want dat i3 toch niet zoo/'
De minister haastte zich een eind aan
het ontbijt te maken. Met 'haar was toch
niets te beginnen.
De heer Millington Butge zou heel ver
baasd zijn geweest, indien hij' baax ba&.g^
hoord, want hij was bijzonder tevreden over,
zichzelven.
Als do zoon van een' advocaat op
het platteland, had hij de eerzucht gekoes
terd een staatkundige rol te vervullen en
zich door den burgemeester van zijn dorp
letterlijk aan den eersten minister laten
opdringen. Hij was knap en een werkzaam
man, maar had de fout zich met alles tai
willen bemoeien. "Volgens hem was niets!
goed gedaan of hij zelf moest het hebben
verricht. Tot groote ergernis van Z. E.
gebeurde het daarbij dikwerf, dat de door
Millington geschreven brieven een onbe-
leefden toon ademden.
Te vergeefs onderhield hij zijn secretaris
daarover. De man was veel te zeer over-;
tuigd, dat rijn manier do eenige goede was.
Na verloop van drie weken maakte hij bet'
zóó bont, dat de minister nog slechts té'
vergeefs naar een middel zocht, met Boed,
fatsoen van hem verlost te worden.
Het ergste was, dat de secretaris zich
geenszins tot zijn ambtsbezigheden bepaal
de. Al spoedig had hij zich opgeworpen
als meester over Stonvrill Castle, en de
gronden van het kasteel. De sckroomvalli-,
ge huishoudster boog zioh reeds gedwee
voor zijn bevelen. De hofmeester en dal,
eerste tuinman hadden herhaalde malen'
bet hoofd verloren onder zijn onbeleefde
orders. Voor den rentmeester was hij een
nachtmerrie geworden.:
(Wendt vervulgiL)