ZONDAGSBLAD* LE.ID5CH DAGBIAD N£. 14459. Der?® B'a?. 13 April 1907. •iri» •iTt «ifi vT•••:T:»»®iTi,o iïS$K21 1 iJl i i* »l-|h I ii ïli»«l?h ifx5XFZ|i •v VAN HET ïAs^x*J^*JS^dSJL,9JL*mJjjJJJJJ\±?i±?JS*±7 I Sen vreeselijke rit. s« \f Wij zaten in den expres- of mailtrein naar Parijs en kortten den tijd met te spre ken over de aanvallen, welke in Amerika zoo dikwerf op spoortreinen voorkomen. Anderen dischten ware en verdichte verha len op van Sherlock Holmes en andere de- tectieven, welke door derden met een min achtend schouderophalen werden in twijfel getrokken of tegengesproken. Een bejaard heer, die in een hoekje van den waggon eat weggedoken (naar het soheen een En- gclschman), werd naar zijn opinie gevraagd wat hij dacht van do aanrandingen, welke in Engeland ed ook wel in Frankrijk op de lijnen plaate hebben, en waarvan de beroemdste detectieven nooit een woord los laten. Na zich een weinig opgericjxt en zijn knevel wat opgestreken te hebben, begon de oude heer het volgend verhaal, dat hem zelf overkomen was. ,,Het is al vele jaren geleden", aldus ving hij aan, „dat ik door den chef der geheime politie te Londen werd aangesteld als de- tectieve in bijzondere gelegenheden. Er was een moord gebeurd in de nabijheid der zuidelijke lijnen, het traject, hetwelk Lon den met de Kanaalhaven verbindt; de moordenaar had zijn slachtoffer niet al leen beroofd van al hetgeen hij bezat, on geveer 700,000 pond in goud en bankpapier, 'maar hem ook op geheimzinnige wijze van het leven beroofd. Daar de overbid een groote belooning, namelijk 1000 pond,' op zijn aanhouding had gesteld, zal men wel begrijpen, dat wij door onzen chef worden aangemaand alles aan te wenden om den schuldige te ontdekken en alle listen te baat te nemen, ten einde hem in onze strikken te vangen. Ons personeel bestond uit vijftien man. waarvan de meeste hun sporen op dat gebied al verdiend hadden. Ik was een der detectieven. Het was de eerste keer, dat mij door den chef zulk een gewichtige opdracht werd toevertrouwd. Wij kregen geld en een week tijd, om den da der van den rooftocht op te sporen; ieder kon werkpn zooals hijzelf verkoos, doch als men eenige aanwijzing vond, moest men den chef daarvan dadelijk in kennis stellen. Ik had gedurende de geheele we<.; overal onderzocht eD was niet erg tevreden over mijzei ven, omdat ik de gewcnschte aanwij zing over den moordenaar nog niet had opgedaan. Wel is waar had ik in de nabij heid van het huis, waar de moord had plaats gehad, in een vuilnisbak een zak doek gevonden, waaraan bloed kleefde en die met een zeer eigenaardig teeken was voorzien, doch de inspecteur, wien ik den zakdoek had laten zien, trok de schouders op, zeggende, dat die vondst volstrekt geen waarde had om in een stad van vier mil- lioen zielen iots zekers te kunnen consta- teeren; men moest iets stelligs omtrent den persoon hebben. In gedachten verdiept begaf ik mij op 3en laatsten avond dier week naar een kleine herberg in de nabijheid van het sta tion naar Portsmouth, om daar een glaa bier te drinken en wat uit te rusten* Toen ik in de gelagkamer zat na te denken over hetgeen door mij aangewend was om iets omtrent dien moord gewaar te worden, werd de deur geopend door een sujet, dat mij zeer opvallend voorkwam; zijn geheele uiterlijk verried onrust. Een leek kan niet gelooven, hoe zelfs de groot ste booswicht zich bijna nooit gerust ge voelt. Het is alsof het slechte geweten heaj immer beheerscht, en het is daaraan toe te schrijven, dat de politie door dat zelfver- raad den waren misdadiger bijna altijd ont dekt. Ik bespiedde dien kerel zonder dat hij iets daarvan bemerkte; hij at met zenuwachtige haast en toen hij, naar het 6cheen, verza digd was, najn hij het stukje vleesch, dat was overgebleven, van zijn bord en sbak het in zijn zak, na het in een rooden zak doek te hebben gewikkeld. Zag ik goed of was het soms verbeelding van mij 1 Neen, het was werkelijk zoo: ik bemerkte, dat die zakdoek hetzelfde eigenaardige tee ken droeg, hetwelk ik aan den gevondene in de vuilnisbak had bemerkt. Nog voor dat ik van mijn verwondering over die ge lijkenis was bekomen, had die persoon zich verwijderd en den weg naar het station in geslagen. In allerijl liep ik hem na. De trein naar Portsmouth stond gereed tot vertrek. Zoe kende liep ik langs de waggons, en ja, daar zag ik dien kerel, haastig instappende en schuw om zich heen ziende. Ik had nog juist den tijd hom te volgen in denzelfden coupé. De locomotief liet haar schril ge fluit hooren en wij stoomden in dien vcr- 6chrikkel ijken naohi met verbazende snel heid voort. Wij waren nu alleen met ons beiden: hij, zijn buit in veiligheid-willende brengen, en ik, er op uit om de 1000 pond te verdienen. Wat stond mij nu te doen 1 Ik dacht een oogenblik na, hoe hem te pakken te krij gen; doch nu scheen hij bemerkt te hebben met welk doel ik hem was gevolgd, want hij stond overeind en staarde mij met dreigendo oogen aan, als wilde hij zeggen: „Wat wilt ge van mij V' Ik deed mijn jas open en toonde hem mijn dienstteeken, hem te kennen willende geven, dat hij zich in mijn macht bevond; doch nog voordat ik mijn revolver te voor schijn kon halen, greep hij mij ik kan nog niet begrijpen hoe snel zulks gr beurde naar de keel, trok mij het dienstteeken van den hals, wierp mij op den grond en zette de knie op mijn borst, na mij eerst de revolver te hebben ontnomen. Daarop hing hij mijn dienstteeken om, dreigde mij dood te schieten als ik op wilde staan cn trok aan de noodrem. Na eenige oogenblikken stond de trein stil, de conducteurs kwamen aan onzen ooupé en vroegen opheldering. Terwijl hij met de eene hand mijn mond bedekte, wees hij met de andere op het dienstteeken en verklaarde hun, tot mijn ontzetting, dat ik een waanzinnige was, voor wiens overbren ging hij moest zorgen. Nu werden mijn armen en beenen gekne veld en gebonden, en hoewel ik mij daarte gen uit alle macht verzette, het baatte mij niet, want mijn „bewaarder" hield voortdu rend de hand op mijn mond. Zoo lag ik dan gebonden aan handen en voeten, even als eeD kalf, dat geslacht moet worden, op den vloer van den ooupé, aan de willekeur van dien bandiet overgelaten. De locomo tief liet een lang gefluit hooren en nadat de conducteurs zich hadden verwijderd, zette de trein zijn nachtelijke vaart voort. Daar lag ik nu, mij afvragende: Wat zou de kerel voornemens zijn met mij te doen?' Mijn reisgezel zette zioh tegenover mij op de bank neder en zag met voldoening den ho- peloozen toestand, waarin ik verkeerde. Na eenige oogen blik ken stond hij voot me en zeide meteen sarcastische stem: „Zulke menschen moet men levend villen en dan laten doodbloeden." En de daad bij het woord voegende, nam hij een krom mes je uit zijn zak en sneed mij daarmede drie of viermalen over mijn aangedicht. „Hoe bevalt je datï" riep de ellendo ling mij toe; „het mes is scherp, nietwaar, en doet niet veel pijn 1" Ik voelde, dat er iets warms over mijn gelaat liep, en kwam tot de ontdekking, dat bet bloed mij langs de wangen droop. Ik schreeuwde uit alle macht om hulp, doch dadelijk stopte hij zajn zakdoek in mijn mond. „Houd je maar kalm", zeide Kij „en span je maar niet te veel in, want voordat wij Bringhton bereikt zullen hebben, is het ze ker met je afgeloopen l Daar zal ik wel voor zorgen P' Deze woorden uitende, hield hij met een grijnslach op zijn gelaat mij het scherpe mes voor de oogen. Dat dit geen welkome troost voor mij was, kan men lichtelijk begrijpen, want Bringhton was nog vier uren sporens ver wijderd. Alles schemerde mij voor de oogen, ik zag niets meer dan het flikkeren van het mes, dat hij voortdurend in de hand* hield om bij de een of andere gunstige ge-' legenheid mij de polsader af te snijden. Ik voelde mijn krachten verminderen; ik was als ia een toestand, die weldra over zou gaan tot wanhoop, en toch, ik wilde nog zoo gaarne leven; ik dacht aan mijn vrouw en kinderen. Ik sloeg een laatsten blik op mijn moordenaar, en zag hoe hij met zelf voldoening de laatste oogenblikken van zajn slachtoffer aanschouwde. Ik moet het eer lijk bekennen, ik rilde van angst en voelde mijn levenskrachten verminderen, een, laatste poging wilde ik nog wagen om op te, staan, doch, helaas I het was mij onmoge lijk. De trein rolde met verbazende snelheid al verder en verder. Het zal omstreeks mid dernacht geweest zijn. Daar hoorde ik op eens een aanhoudend gefluit van de loco motief, haar vaart verminderde, wij waren nabij het station. Eensklaps sprong mijn reisgezel op, sneed nog eenmaal over mijn polsen, opende de deur van den ooupé en verdween in het nachtelijk duister. Ik riel in onmacht. Toen ik weder bij wag gekomen, zag ik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 13