VOOR DEJEUGD BOSCH DAGBIAD N£. 14450. Woensdag 3 April, Anno 1907, ^<3pTTspn^)rj^)TT^TTO|^; ;!iiitii j iitii S i»i i iit»i i i Green onwil. Hoe Hij vergiflenis vroeg. *1+ G>~<0 A* Deeer dflgen, terwijl ik nadacht over do vele ellende, welke er op aarde wordt ge leden en de weinige handen die nog aan het werk zijn, om al dien nood, al dat ver driet te verzachten, kwam ik tot de slotsom, dat het in de meeste gevallen geen onwil was, die ons van helpen weerhield, maar gebrek aan nadenken en vaak ook aan goede voorbeelden. Juist werd mij den Brief gebracht van een l4rjarig meisjer een echt natuurkind, dat, ofschoon een Engelscho van geboorte en te Berlijn woonachtig, zichzelve in de Neder- landsche taal, die harer moeder, oefent. Zij schreef mij, na. allerlei onderwerpen te hebben behandeld, woord, voor woord het volgende ,,Wat ia er toch veel verdriet in dit le ven 1 Gisteren ontmoette ik op de straat een oud, erg arm vrouwtje. De menschen lachten haar uit, want zij zag er nogal vuil en nat uit; 't regende dan ook zoo; zij had een heel zware mand aan den arm en kon haast niet voort. Nu had ik juist 's morgens gedacht, dat het leven zoo kort was en dat men toch veel liever voor elk ander moest zijn en veel meer voor ande ren doen. Ik zeide bij majzelve, dat het misschien oiet kwaad zou zijn, als ik later arme vrouwtjes ging voorlezen en helpen. Ik ging op het vrouwtje toe en vroeg haar waar zij heen moest. ,,0! heelemaal naar Sfceglitzl" Ik nam haar m&nd en toen zijn wij samen naar Steglitz geloopen en heeft zij mij haar geschiedenis verteld. Zij had bij rijke en roorname families gediend, was getrouwd, had eindelijk haar man verloren en was terecht gekomen in het armhuis. Haar oogen waren zeer verzwakt, zoodat zij zelfs niet meer de dingen op straat kon onder scheiden en op een gegeven oogenblik viel zij languit op de steen en. Ik had de han den vol met mijn boeken en de mandmaar er bleven twee studenten naar haar staan kijken en ik riep ze en met een heel be leefde buiging voor mij, hielpen zij haar toen op en nu gingen wij gearmd verder en kwamen goed en wel in den regen en storm aan." Ziet gij lieve lezers; het was geen o d- w i 1 van die Duitsche studenten met de gekleurde petten op 'het hoofd, dat zij daar werkeloos bleven toezien. Zij hadden slechts een wenk, een woord noodig, om vol vriendelijkheid te helpen. Die wenk, dat woord, moest veel vaker van onze zdjde komenmaar daartoe is aller eerst het voorbeeld noodig. Als wij ongeluk- kigen aan hun lot overlaten, kunnen wij anderen niet aansporen iets voor hen te doen. Ons vriendinnetje een vroolijk, aar dig kind met lange goudblonde baren en een opvallend mooi gelaat, schaamde zich niet een mand te dragen en een burger vrouwtje te vergezellen op haar langen tocht. Hoe zouden degenen, die zij riep haar op hun beurt te helpen dan valsche sohaamte hebben gehad? Laat ons dagelijks iets voor den een of ander verrichten, te beginnen met onze huisgenootenmaar laat ons bovenal ook anderen daartoe aansporen. Werkeloosheid in zulke zaken is geen onwil, maar toch jammerlijk; want zonder haar zou er vrij wat minder geleden worden. Dit was slechts een kleine daad van menschenliefdemaar weest zeker, dat die regendag een gezegende herinnering voor die arme vrouw zal blij ven en dat zij nog lang in haar gedachten- wereld een zonnetje zal zien stralen; een goudblond hoofdje, dat zich medelijdend tot haar boog om naar het verhaal te luisteren en voor een oogenblik haar last met haar te deelen. Freddy had groote blauwe oogen. Ziju moeder vond ze de mooiste ter wereld en verklaarde, dat zij geleken op die van zijn vader die ver over de zee voor het vader land vocht. Kapitein Beaufort was knapper in de krijgskunst dan in clie van fortuin te Dia ken. Bij zijn vertrek liet hdj vrouw en kind achter in een klein huisje niet ver van het station Waredge, op een half uur sporens van Londen. De woning was goedkooper dan het daaraan grenzende Huis, bewoond door de ouders, broeders en zusters van Tommy Bakewell, een knaap van Freddy's leeftijd, maar minder gemanierd dan hij, die een groote bewondering voor Freddy had opgevat, ofschoon zijn ouders met groote minachting neerzagen op zulk een „officiersfamilie, vergulde bedelaars I" Op een avond dat mevrouw Beaufort, die steeds zelf Freddy's kleeren maakte, waardoor de knaap er altijd even keurig en smaakvol uitzag, wederom aan een pak voor hem bezig was, gevoelde zij zich zeer verdrietig; want' zij had baar zoontje zwaarder gestraft dan ooit te voren: hem zonder kus naar bed gezonden. Een uur lang had zij haar eigen hart moeten ver harden, terwijl zij den knaap in zijn kamer hoorde snikken: ,,Och, moesje, och toe! Nu was hij eindelijk ingeslapen en zat zij al leen met haar leed, dat zij te danken had aan haar buren. Zij had Freddy streng bevolen van de kinderen Bakewell verwijderd te blijven, qmdat zij zoo slecht -waken' opgevoed maar dien dag had Tommy Freddy verleid met hem mee te komen naar het riviertje achter den tuinmuur, om te zien hoe zijn mechanieke stoombarkas 'liep. Die verzoeking was Freddy te sterk ge weest. Hij vergezelde hem en alles ging goed, tot Tommy de boot door zijn onhan digheid deed omslaan. Freddy noemde hem nu een slecht admiraal en Tommy stak ten antwoord de tong tegen hem uit. Zulk een beleediging was don knaap met de J>lauwe oogen te veel, het bloed steeg hem naar het hoofd en hij gaf Tommy een stomp, waardoor deze achterover in het gras rol de. Ongedeerd maar verwoed opstaande, holde deze aanstonds naar zijn moeder, om Freddy aan te klagen wegens „mishande ling". Freddy ging naar mevro-uw Beaufort an beleed haar ruiterlijk alles, wat hem een even ernstige als zachte berisping op da. hals haalde en de zaak zou daarbij geble ven zijn, had Freddy's moeder niet dienself den dag een zeer beleedigenden brief van haar buurvrouw gekregen, om zich te te- klagen over haar „bandelocxzen zoon, die het fluweelen pak van Tommy geheel en al had bedorven, door hem uit wangunst te misliandeleü en op Het natte gras te werpen." Mevrouw Beaufort liet Freddy thans nog eens zijn korte geschiedenis herhalen en zeide toen, dat hij naar Tommy moest gaan, om hem vergiffenis te vragen; maar dit weigerde de knaap vastberaden. Hij verklaard© niets anders te hebben gedaan dan wat hemzelf wel honderdmaal' was overkomen, zonder dat hij het ooit ge klikt had en mevrouw Beaufort eindigde met te zeggen, dat zij het aan zijn vader, zou schrijven zijn allergrootste straf en hem zonder kus naar bed te zenden.- Den volgenden morgen moest zij vroeg-, bijclig naar de stad; het was in den va?an tietij d en Freddy sliep nog. Zij wekte hem dus niet, verzocht de dienstbode voor zijn ontbijt te zorgen en zeide met welken trein zij thuis zou ko men. Haar hart was nog geheel van zijn leed en het hare vervuld en to^Q zij met den trein naar Waredge terugkeerde, keek zij, bij het naderen van het station, uit het portierraampje, om te zien of haar dierbar re kleine boosdoener haar te gemoet sou zijn gekomen. De eerste, dien zij in het oog kreeg, was Tommy, die op het kleine perron stond met de huishoudster van zijn moeder, maar. op hetzelfde oogenblik zag zij ook haar eigen zoontje verschijnen. Dat deed haar hart goed; want zij maak te er uit op, dat hij haar kwam halen om vrede met haar te sluiten. Tooh werd zij ongerust toen zij ontdekte, dat hij, blijkbaar zonder den trein te zien naderen, op Tommy Blakewell toetrad. Zij hoorde Freddy den naam van zijn vijand roepen. Tommy, die Hem tot daartoe niet had op gemerkt, wendde zich Haastig om, en, ge kweld door zijn slecht geweten van klik spaan, werd hij opeens zóó bang voor Fred dy, dat hij beproefd© te vluchten, struikel de en over den rand van het perron heem tuimelde. De huishoudster gilde het uit, de kruiers schreeuwden en sloegen de handen omhoog. Freddy daarentegen gunde zich den tijd niet na te denken; mevrouw Beaufort zag ook hem van het perron verdwijnen en het volgende oogenblik scheen de trein over de plek heen to rollen, waar de twee knapen verdwenen waren. De moeder wachtte rö

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 5