Vallende Sterken. van den prijsbokser Tom Oribb, Diens ofl- lega, John Jackson, de meester van lord Byron, werd door dezen in zijn dagboeK op eervolle wijze in de literatuurgeschiedenis binnengeleid. Beide heldengestalten zijn in brons vereeuwigd. Onder de parlementaire grootheden der natie was met name sir Ro bert Peel een vuiig boksersvereerder en hij beleefde de vreugde na de algemeen© verkie zingen van 1832 den wakkeren John Gully, die zich van een slachtersleerling tot kam pioen van Engeland had ,,opgebokst", als collega in het Lagerhuis te kunnen begroe ten. Het volk eert zijn werkelijk groote mannen. Hun kleinkinderen zijn echter dik wijls zeer ondankbaar. Twee jaren geleden trok de toenmalige speaker van het Lager huis, William Gully, zich uit het particulie re leven terug en werd als viscount Selby in den adel verheven. Zijn uitvoerige stam boom is in de handboeken van den adel opgenomen. Maar met geen letter wordt gewag gemaakt van den bokserkampioen John Gully. En tooh was deze zijn oud-oom. Hij ^was ook de grondlegger van den rijk dom der familie. Zijn vuistwerk had bom zooveel opgebracht, dat hij een renstal kon houden, waarmee hij driemaal de Derby won. Niet alle boksersloopbanen zdjn zoo winstgevend; prijzen van 60,000 gulden en meer evenwel geen zeldzaamheid. De kansen zijn dus gunstiger dan in de meeste andere beroepen. Ook Tom Sayers, die van al deze moderne gladiatoren de grootste lauweren oogstte, werd een rijk man. Zijn meest beroemden kamp streed hij -31 Mei 1860 tegen den Amerikaan Heenan om het wereldkampioenschap. Heenan was een reus, Tom Sayers een dwerg bij hem ver geleken. Reeds in de eerste ronde brak een vreeselijke vuistslag van den reus, den dwerg den linkeronderarm. Desondanks gelukte het Sayers, door zijn grootere behendigheid, de reuzenkracht van zijn tegenstander zoodanig uit/te putten, dat de Amerikaan ten slotte het onderspit dolf. Deze schitterende verdediging van de Engelsche bokserseer tegen lichamelijke overmacht verhief Sayers van dat oogen- blik af aan tot een nationalen held. Thacke ray wijdde hem in de bladen een hymne in 'proza-. Het enthusiasm©, waarmede men hem overal begroette, grensde aan vergo ding. Toen hij een paar jaar later stierf, treur de het geheele volk en zijn lijkbaar werd door een onafzienbare menigte gevolgd- Maar zijn naam en zijn groote daad le ven voort in de volkslegende. Natuurlijk weet iedereen, wat men be doelt met vallende of verschietende sterren. Het zijn immers die lichtende punten aan den hemel, welke men soms in één oogen- blik langs het firmament ziet glijden en daarna verdwijnen. Sommige kunnen slechts met een verrekijker worden waarge- 1 nomen, andere zijn met bet bloote oog dui delijk te zien. Haar richting van bewegen is nu eens boogvormig, clan weer recht. Op alle tijden des jaars worden ze waargeno men, bij wolkloozen nacht ten minste. Het aantal is gewoonlijk klein; alleen omstreeks 10 Augustus en 13 November is haar aan tal zeer groot. Opmerkelijk is het, dat dit aantal om de 33 jaren bijzonder groot is. Olmstedt be vond, dat alle sterren van deze zoogenaam de „stroomen" uit eenzelfde punt des he mels schenen te komen: het uitstralings punt. Schiaparelli (1866) nam aan, dat er een groot verband bestaat tusschen kometen en vallende sterren. Een enkele maal gebeurt het, dat de me nigte dier sterren zoo groot is, dat men spreken kan van sterrenreg ns. Niet zelden doen zich dan ook vuurkogels en lichtmas- sa's voor. Deze gevallen vinden we bij de geschiedschrijvers aangeteekend. Daarover wilden we het een en ander mededeelen. Een Fransch kroniekschrijver zegt, dat men 25 Augustus "***85 de sterren loo dicht zag vallen, dat men ze voor hagel had ge houden, indien ze geen licht aadden gege ven. Een Arabisch geschiedschrijver spreekt over den nacht van 19 October 1202 en zegt, dat de sterren nedervielen als sprink hanen. In de middeleeuwen hield men zulke niet-alledaagsche regens voor een teeken van naderende groote gebeurtenissen. Zoo in Frankrijk beschouwde men de genoemde sterrenregens als voorteeken der Kruistoch ten. Yon Humboldt, Ellicot en de Moravi sche zendelingen te Neu-Hernnhutt in Groenland, verhalen van een sterrenregen, zichtbaar in No-ord-Amerika den l3den No vember 1799, die vier uren duurde. Op den zelfden datum in 1831 en 1832 zijn groote vuurregens door Berard waargenomen. De andere periodieke sterrenregen, n.l. die in Augustus, wordt Laurentiusstroom ge noemd. Bij het volk stond o.ze bekend als; ,,de vurige tranen van den H. La/urentius." Een oude overlevering in Thessalië wil, dat de hemel zich dan opent en de kaarsen des hemels zichtbaar worden. Een planter in Zuid-Carolina beschrijft ongeveer als volgt de uitwerking van zulk een luchtverschijnsel op de negers: „Ik hoorde de 600 800 negers mijner plantage gillen van angst, roepend om ge nade. Terwijl ik met opmerkzaamheid luis terde, riep een zwakke stem bij de deur mijner slaapkamer mijn naam. Ik stond op en wapende mij. ,,0, mijn God, de wereld staat in vuur 1" riep dezelfde stem. Ik open de de deur en ik weet niet, wat mij meer trof, de verhevenheid van dit schouwspel of het wanhopig geschreeuw der negers. Bijna honderd lagen sprakeloos op den grond, anderen gillend van angst, met uitgestrek te handen God smeekend de wereld en hen zelf te sparen. Dit gebeurde in den nacht van 12 op 13 November 1833; het begon even voor middernacht en duurde tot 6 uren in den morgen. Groote vuurkogels waren toen ook zichtbaar, die een boog van 30 3/ 40 graden beschreven door de lucht, nala tend een vurige streep, die soms een kwar tier lang te zien was. Er waren kogels bij zoo groot als de volle maan." Sedert dien tijd heeft men er op gelet, of op dien datum jaarlijks zich dezelfde verschijnselen voordeden, en wanneer de hemel zich zonder wolken toonde, heeft men immer een groot aantal vallende ster ren .waargenomen. Ook op andere dagen kwamen dergelijke periodieke sterrenregens voor. De voor naamste vallen zijn van 2025 April, 26 Augustus, van 914 Augustus (de Lauren tiusstroom), van 1214 November, de grootste stroom en dan nog van 912 De cember. Zooeven spraken we van een uitstralings punt. Dit werd door Olmstedt en ook door Palmer ontdekt en moet aldus verstaan worden. De vallen de sterren bewegen zich vol gens lijnen, die in één punt schijnen samen te komen, en dit punt is gedurende den duur van het verschijnsel onveranderlijk. Bij den sterrenregen in November 1834 en 1837 lag dit punt in het sterrenbeeld de Leeuw, in 1839 was het de ster Agol in Perseus. Eduard Heis nam na lang onder zoek meerdere uitstralingspunten waar, in Augustus drie, in November vier. Diezelfde sterrenkundige maakte op, dat, van 4000 waargenomen vallende sterren, de kleur voor 2/3 wit, voor 1/7 geel is; ook komen nog voor geelroode en groene sterren. Ook bepaalde hij met Schmidt en Houzeau de snelheid, die 3 1/2 23 3/4 mijl per secon de bedraagt. Met de vallende sterren komen overeen de vuurkogels, zooals von Humboldt heeft aangetoond. 10 April 1812 vertoonde er zich een te Toulouse en 23 Augustus van hetzelf de jaar te Utrecht. Een lichtpunt zette zich uit tot de grootte der maan ongeveer. In 1837 zag men inEngeland op verscheidene plaatsen er een langs den hemel rollen, of liever glijden, zeer snel, tót hij uiteenspatte en verdween. Maar nu tot slot: Wat zijn eigenlijk die vallende sterren? Allerlei dwaze antwoorden hebben overle vering en volksgeloof op deze vraag ge geven. Beccaria en Vassalli verklaarden ze voor electrische vonken. Arago meent, dat de vallende sterren moe ten gehouden worden voor ontelbare lichaampjes, zeer kleine op zichzelf staande planeetjes, door hun snelheid gloeiend ge maakt. En tegenwoordig houdt men, dat zij donkere lichamen zijn (meteoren), die zich bij millioenen door onzen dampkring be wegen, waar zij door wrijving tot gloeien gebracht worden en ons als vallende etef- ren" voorkomen. Eomeinsche cijfers. Onze lezers zullen misschien niet zonder belang eenige gegevens lezen over den oor sprong der Eomeinsche cijfers. Ho© komt het, dat 0 100 beteeken i en dat het getal 1000 vertegenwoordigd is door M. 1 Ter oorzake der woorden „cen tum" en „mille", zal men tegenwerpen. Het zij zoo 1 De aanmerking is zeer lo gisch, en nochtans is zij niet aanneembaar, aangezien het de eenige vast te stellen spo ren zijn, die de Latijnsche taal aan de Eomeinsche oijfers nagelaten heeft. Inder daad, hoe zou men het kunnen uitleggen, van dit punt uitgaande, dat D met 500, L met 50, X met 10 en V met 5 overeen stemt? Er moet dus elders gezocht worden! Gaan wij in de menschelijke geschiedenis achteruit tot het tijdstip, wanneer, om een jaargetal op te teekenen, onze voorouders zich bedienden van inkervingen in hout, wij zullen het overigens zeer natuurlijk vinden, dat zij hun toevlucht namen tot de eenvoudigste samenschikkingen om de een heden, de tien-, honderd- en duizendtallen uit t© drukken. De eenheid is vertegenwoordigd door I, twee eenheden door II en zoo vervolgens. De tientallen zijn gelijk aan twee inker vingen, kruisgewijze over elkaar X; de hon derdtallen door een teeken, aldus gesneden I de duizendtallen door vier insnij dingen, alzoo geplaatst: IXI. Toen later de schoonschrijfkunet enkel© letters meer is komen afronden en aan an dere meer duidelijkheid komen verschaf fen, is I veranderd in C en IXI in M. Dat schijnt de eenvoudigste uitleg te zijn van den oorsprong der cijfers, uitgedrukt door letters. Ten andere, gaan wij met de afleiding voort en dam zullen wij bemer ken, dat die verklaring nog meer gestaafd wordt. Indien wij de hierboven gemelde teeken* verdeelen, geraken wij tot den volgenden uitslag: X in twee geeft Y voor 5, de ver minking van I r=: laat L staan voor PO. IXI in twee genomen is voor 500. Het volstaat dat laatste teeken een weinig af te ronden om de letter D te verkrijgen. Al hoewel de Arabische cijfers zich om hun kortheid om zoo te zeggen opdringen, openbaart onze voorliefde voor de Romein- sche cijfers zich toch bij iedere gelegen heid. Bij het minste feest ziet men tijd schriften en spreuken ophangen, waar de teekens, die het jaartal voorstellen, in vet te lijnen getrokken zijn. En bijvoorbeeld 1907 schijnt wel niet zoo goed te betamen bij een strengen stijl als MDCCCCYTL Wielrijden. Nu de zomer weldra in het lan<3 zal zijn, nu ieder fietser zijn stalen ros van stal haalt en het voor de aanstaande tochten in orde brengt, acht ,,Het Rijwiel" eenige raadgevingen aan oningewijden niet over- bddig. ,,Ho© tcwijls ziet men een jongen man, die slechte de Zondagen voor ontspanning heeft, afgemat thuiskomen, als hij een tochtje van 100 of 120 K. M. heeft go- maakt, waardoor hij niet meer in staat is om dien dag nog iets te verrichten, be^ halve om cich te bed te weipen En wat is daar de reden van? Van de tien gevallen ©eker negen, om-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 15