ZONDAG5BlAD<
IÉID5CH DAGB1AD
N£. 14453.
EEN KïtUIS.
Derde Blad.
6 April 1907.
(I'll ilïTitlliil Dinl ililil'
•V 4- VAN HE.T t-
»,Ja, weet u, beste luitenant, u heeft
geen eerzucht; u is eerste luitenant ge
worden en meent nu bereikt te hebben,
wat u bereiken kan. Het is zeker een
'mooie, geëerde positie, die u bekleedt, en
ik geef u toe, dat u voorloopig niet kau
bevorderd worden, maar daarom behoeft
men nog niet bij de pakken te gaan
neerzittenmen moet steeds trachten
yooruit te komen. Men moet van zich
doen spreken, niet al te veel - maar de
aandacht moet toch op je gevestigd blijven 1
De superieuren moeten je naam kennen,
dat is noodigl Je bent nu al twee jaar
eerste luitenant en hebt nog geen orde 1 Je
zit immers aan de bron 1 AI krijg je dan
ook geen Pruisische orde, dan kan het toch
een buitenlandsohe zijn. De menschen
lachen er wel om, maar ieder wil toch
graag zoo'n ding hebben, waar het dan
ook vandaan komt. Het vestigt toch altijd
de aandacht op je. Maar men moet er zich
een beetje moeite voor geven; ziet u, daar
moet u aan denken
Erich Schmidt zette bet groote glas
rooden wijn op tafel en veegde zich den
grijzen knevel met zijn servet aftoen
sloeg hij de asch van zijn sigaret en keek
nadenkend Blaar de letters op het asch-
bakje; het waren E. Soh. W. en vormden
de voorletters van den wijnhandelaar, van
Edmund Sohwars, in wiens proeflokaal de
ze handeling plaats had.
De heer Schmidt had zijn toespraak ge
houden tot een jong officier; hij zat te
genover Schmidt en luisterde opmerkzaam
naar wat de ander beweerde. Toen de oude
heer echter eindigde met de woordent
,,Daar moet u aan denken," liet hij hot
hoofd zakken.
Dat kon niet misverstaan worden. Treu
rig keek hij voor zich.
„Daar moet u aan denkenWat be toe
ken de dat eenvoudige zinnetjet dat het zulk
een uitwerking kon hebben Tn die woor
den lag toch geen verwijt, geen aanklacht,
geen bedreiging 1 Waai'om veranderde de
luitenant, een man, die toch gewoon is,
het gevaar onder de oogen tö zien, plotse
ling van kleur, toen bij oie hoerde?
Waarom keek hij toen naar den grand*
Als er een fout begaan wordt, waarvan
de oorzaak niet verklaard kan woeden,
waarvan de reden niet te vinden is, dan
zegt de ervaren rechtsgeleerde steeds:
■„Hherchez la femme!" Ja, dat was het;
dear lag de reden.
De heer Erich Schmidt, groothandelaar
in boter en vetwaren, eigenaar van ver
schillende huizen en stukken grond, had
een dochter, Else. Zij was niet zijn eenige
dochter; hij had er nog meer, die echte**
niet meetelden, ten minste in dit gevai
niet, anders des te meer, want zij
waren getrouwd Maar Else was nog n zt
verloofd, zij hield van den luitenant en hij
b-ild van haar en rij w' kien een paaa
worden. Dat was een publiek geheim;
ieder wist het, ook Erich Schmidt, en bet
was nu maar de kwestie, wanneer de lui
tenant met zijn vraag voor den dag zon
komen.
Allen begrepen, dat dit gebeuren zou,
als Else achttien jaar zou worden, en ver
langden naar dien dag. alleen Schmidt
niet; hij had in den laatsten tijd allerlei
aanmerkingen op den luitenant. Hij had
geen eerzucht genoeg; hij gaf zich geen
moeite om vooruit te komen, carrière te
makenhij vreesde, dat hij niet genoeg
hield van Else en zijn arm kind ongeluk
kig zou maken; dat hij bet op het geld
van den vader voorzien had, om daarvan
een gemakkelijk leventje te leiden. Maar
dat zou niet gebeuren, zoo waar als hij
Schmidt heette. Hij had het reeds lang
aan den luitenant willen zeggen, maar had
daar nog nooit gelegenheid toe gevonden;
eindelijk had de zware Bourgogne zijn tong
losgemaakt en in zijn slotwoord „Daar
moet u aan denken 1" had hij uitgesproken
wat hem op het hart lag, dat er namelijk
aan een verloving niet te denken viel,
zoolang de omstandigheden niet verander
den. Hij hoopte, dat de ander hem zou
hebben begrepen.
Deze had hem begrepen. En nn zaten zij
zwijgend tegenover elkaar en keken in hun
glazen. Schmidt begon dit ongemoedelijk
te vinden. Hij stond op. „Nu, daarom blij
ven we even goede vrienden 1" Hij gaf hem
de band. „Op Else's verjaardag zien we
elkaar misschien wet weer, misschien kun
je me dan een lintje of zoo iets laten zien;
tot zoolang dus I" Hij ging heen. De lui
tenant was zoo verslagen, dat het hem
moeite kostte bij het afscheid op te staan.
Ook dat nog: „Tot zoolang dus!" Dat be-
teekende zooveel als: Vóór Else's verjaardag
verlang ik u niet meer in mijn huis te
zien en er moesten nog drie weken aan dien
dag voorafgaan, een korte tijd om een orde
te verdienen of in rang bevorderd te wor
den maar eindeloos voor een minnaar om
zijn aangebedene niet te zien. Diepbedroefd
zat hij daar. De gouden glans van den stra^
lenden voorjaarsdag ging voor hem onder in
een sombere Novemberstemming. Einde
lijk kwam bij tot zichzelf. Hij moest een
besluit nemen. „Kellnerriep hij, „nog
een flesch I" Toen verzonk hij weer in zijn
sombere stemming.
Het was goed, dat bij daar gebleven was.
Kuhn en Schafer, twee van zijn kameraden,
kwamen spoedig bij hemze brachten onder
anderen de tijding mee, dat de Sjah van
Perrie de volgende week in Berlijn zou ko
men.
Kühne fleurde op. Zou dat hem niet kun
nen helpen?
„Waar logeert hij?" vroeg hij.
Een van beiden noemde den naam van
een voornaam hotel. Kiihne dacht na. „Wie
is de eigenaar?" vroeg hij.
„Körner", werd hem geantwoord.
„Kellner, betalen!" riep Kübne, „De
rest if voor jou J" Een tien-mark-stuk vloog
over de tafel.
„Waar ga je heen?"
„Naar Körner 1"
„Zoo gauw?"
„Ja 1" Kühne draaide zich om en riep:
„De minuut, die men verloren laat gaan,
kan de eeuwigheid niet teruggeven."
Hij nam dadelijk een rijtuig. Hij had twee
uren noodig om zijn plan uit te voeren.
Toen was bij er in geslaagd om Körner bij
de ontvangst van den Sjah te mogen ver
tegenwoordigen.
De groote dag brak aan. Reeds om vijfj
uren bevond Kühne zich ter ontvangst vaai
Zijne Majesteit den Sjah aan het station.
Om acht uren kwam de Vorst aan en begaf:
rioh dadelijk naar zijn hotel. Kühne bad hij
niet aangekeken. Maar dat zou nog wel
komen; voorloopig volgde hij hem als zijn
schaduw, om toch maar niet de gelegenheid;
te verzuimen, door hem opgemerkt te wor-.
den. Als een roofdier in zijn kooi liep hiji
voor het hotel op en neer.
Drommels, hij bad zich de zaak gemakke-;
lijker voorgesteld. Het was een honden
baantje i Sedert 's morgens vijf uren was hij
op de been^ de nauwe verlakte laarzeD,
brandden hem als het helscbe vuur, zijn
hoofddeksel drukte hem alsof het twintig
pond woog. En de zonDie brandde, alsof
het midden in den zomer was. En dit uit
te houden van 's morgens vijf uren, nu
was het drie tien uren aaneen, en te
weten, dat het nog drie uren duren moest,
want pas om zes uren zou het diner ten
hove zijn. Hij had een honger, alsof'hij in
acht dagen niets gegeten had. En een
dorst I
Als een heel regiment acht dagen gevoed
wordt met pekelvleesch en bokking en een
marsoh dwars door de woestijn, de Sahara,
moest maken, konden alle manschappen
met elkaar niet zooveel dorst lijr
den als hij alleen. Neen, drie uren hield
hij dat niet meer uit, zelfs geen drie minu
ten 1 Hij moest echter blijven, maar het
geluk was hem gunstig; na een klein hall
uurtje kwam er een luitenant van zijn war-
pen langs den weg( die toevallig in groot
tenue was. Kühne kende hem wel niet,
maar hij stelde zich voor en vroeg hem een
oogenblik, tien minuten op rijn plaats te
blijven; in dien tijd zou er niets kunnen
gebeuren, het diner begon pas om zes uren.
En vóór de ander nog kon vragen, wat hq
eigenlijk te doen had, en voor wien hij de
wacht moest houden, was Kühne, die meen
de, dat de ander wel alles wist en er zeker
van was, dat er niets gebeuren kon en bo
vendien begreep, dat de ander wel zou we
ten, wat hij in het gegeven geval te doen
had, reeds een eind weg.
Hij vergiste zich niet^ ten ponste niet in
zijn eerste meening. Er gebeurde werkelijk
niets, want dat, ongeveer een minuut nadat
Kühne weg was, een heer in rok de trap af
ging en den oftficier beleefd om zijn
kaartje vroeg, dat deze hem dadelijk over
handigde, kan men geen gebeurtenis noe
men.
Kühne had niet meer dan vijf minuten
noodig om zich op te frisschen, toen kwam
A A A m «v® - m X/» -O o V* OVO oV