GOEDE RAAD.
Anekdoten.
Nieuw© Raadsels.
daarna zagen wij hem nooit weer. Zonder
twijfel heeft een kat hem verslonden.
Wij vier anderen overleefden al de be
proevingen en gevaren der jeugd van jonge
musscnen en verlieten ten slotte het ouder
lijk huis, om ons zelf een weg te banen in
deze booze wereld, waarin de Katapult van
eiken knaap, de klauw van elke poes zich
tegen ons, verdrukt ras, keeren.
Dien eersten zomer van mijn leven had
ik het hard te verantwoorden.
Tot tweemaal toe ontsnapte ik ternau
wernood aan den dood door knippen. Eén
daarvan sneed zelfs twee veeren van mijn
staart af en ik kreeg daardoor zulk een
schrik, dat ik voorgoed den ouden tuin
-verliet.
Ik verguisde nu naar het nabijgelegen
dorp en ontkwam opnieuw op wonderdadi
ge wijze aan het schot van een pachter,
die gemikt had op den boom, wavfn ik
met een dertigtal andere musschen zat te
babbelen. Zestien vielen door dat eene
schot!
Toen het koren begon, had ik een heerlij
ke 6ïjd en werd ik dik van het smullen. Dit
eene moet ik ter eere van het menschelijk
geslacht zeggen: Zoo gij ons vervolgt, voe
den doet gij ons ook. Er is geen straat in
stad of dorp tc vinden, waar een huismuscn
,nict wat brood te pikken heeft.
De winter bracht nieuwe re va ren mee.
Op een kouden avond zat ik mij tc koeste
ren tegen een hooischuur aan, toen iemand
kwam en een groot net over mij heensloeg
en toen een lamp in mijn oogen liet schij
ncn. Ik zat ditmaal tusschen de vreeselijke
touwen gevangen, maar kon er mij nog
juist uitwringen, toen het net omlaag werd
gehaald.
Tegen het aanbreken van de lente, trok
ik naar een naburige grootc stad. In weer
wil van de katten, is men daar nog het
veiligst. Ik heb reeds mijn oudste kinde
ren de wereld ingezonden en breng thans
mijn zomer jongen op. Al zeg ik het zelf,,
bet zijn beeldjes.
't Was een barre winter. Het vroor hard
ên er woei een koude oostenwind.
Scherpe sneeuwvlokken woeien den men--
schen in het gezicht als zij zich buiten
waagden. Een heel rijke mijnheer, die be
kend stond als een zeer ontevreden mensch,
moest ook de straat op. Die- man kleedde
'zich altijd zeetr warm. Zware onderkleeren,
een dik pak en een zware overjas moesten
hem tegen de koude beschutten. Toen hij
echter een poosje geloopen had, werd hij
hoe langer hoe kon der. 't Was of de oos
tenwind hem nog dwars door alles heen
ging. Daar ontmoet hij een armoedig ge-
kleeden man. Deze had geen overjas aan en
het pak kleeren, dat hij aanhad, was ook
lang niet van de dikste stof. Toch had deze
ihan niet erg veel last van de kou. Ondanks
de sneeuwvlokken en den snijdenden wind
liep hij opgeruimd verder.
Dat leek den heer al heel vreemd toe.
Hij knoopte een praatje met hem aan en
zei:
,,Hoe is hefc mogelijk, dat gij met zoo n
kou, zoo'n wind en zulke dunne kleeren
aan zoo opgeruimd, kunt zijn? Hebt gij dan
geen last van de kou? Ik heb mijn dikste
pak kleeren aangetrokken, dat ik hob en de
dikste overjas, en ik ril nog."
Hoeveel pakken en hoeveel overjasssn
hebt ge dan, mijnheer?"
,,Nu, dat weet ik niet precies, doch re
ken maar tien pakken en vijf overjassen."
„Dan weet ik een best middel om ook
minder last van de koude te hebben", zei de
boer lachend.
„Zoo", antwoordde de heer, „doe mij het
pleizier en vertel het mij eens".
„Wel, doe precies als ik doel"-
„Maar hoe doet gij dan?"
De heer kon zich toch niet voorstel Ion dat
hij minder last van de koude zou hebben,
als hij zulke dunne kleeren aantrok als het
boertje aan had.
„Wel ik trek alle kleeren aan, die ik heb
en bedek daarmee een tevreden hart.
Toen groette hij beleefd en ging verder.
De heer begreep hem. Maarhij had
geen tevreden hart en kon toch geen tien
pakken en vijf overjassen aantrekken
Ingez. door Betsy Kietbergen te Leiden.,
Oom tot Frits: „Wel Frits, ben je bang
yoor onweer?"
Frits: „Wel nec1 mijn vader is immers
politie-agent l"-
Ingez. door M. Loozen té Leiden.,
Scherp gehoor Iemand liet zich kcureiï
voor een post, waar vooral een scherp ge
hoor vereischfc' werd. De dokter nam een
horlogo en vroeg:
„Hoort gij hot tikken?''
„Ja dokter, zeer duidelijk."'
„Ga nu zes stap achteruit."
De candidaat gaat zes stappen terug.)
„Hoort ge het nu nog."
s „Ja zeker, dokter."
„Nu, ge hebt een bijzonder fijn gehoor.)
Het horloge staat al tweo dagen stilJ4
Ingez. door Nelly Kouw te Leiden.
Erg eenvoudig.
Oom„Id welk jaar werd ^de slag bij
Waterloo geleverd, Frits?"
Frits: „Ik weet het niet, Oom."
Oom: „Schaam jo! Het is gemakkelijk
genoeg, als je maar wilde leeren kunstma
tig te onthouden. Denk maar aan do twaalf
maanden. Doe de helft van dat aantal er
bij. Dat is 18. Vermenigvuldig dut met
100. .Dat is 1800. Neem nu do 12 m-anden
weer en voeg daar nog een vierde van het
aantal bij. Dat is 15. Tel nu op, dan krijg
je 1815. Zie je nu hoe eenvoudig het is?"-
Ingez. door Karei Boers te 's-Gravenbage.
TJit de school. Onderwijzer: „Wie kan
zeggen, wat een geheim is?"
Leerling (zoon van een slachter)': „Hoe
vader de worst maakt."-
Ingezonden' door C. v. Hamersvell, te
Zoet^rmeer*
L
Verborgen dierennamen.-
Jantje zal maar naar bed gaan; hij ia
moe.
Twee dingen maken niet altijd een paar;
dénk je dat ook niet?
Zijn besluit stond pal; in geen drie we
ken zou hij weer uitgaan.
Aan de zee hebben wij het getij; gore-
geld gaat het zijn gang.
Ingezonden door Antje Stafleu, te
Leiden.
II.
CMet D ben ik aan iedere kamer-
Met- Z ben ik een vervelend kind.
En met V, ben ik een dorpje in Zuid-
HoUand.
y
Ingezonden door Ahr. <v. d< .W.te
Leid e n.
III- tu
Met M ben ik een lichaamsdeel,,
Dat niemand missen kan.
Mét Z een werktuig, dat gij vindt
Bij iederen timmerman.
Met H wordt ik dikwijls geplant,
Om tuin of bouwland heen.
Met W moet ik aan het marktplein-staan-
Kent gij mij? Ja of neen?
doch er kwamen geen brieven meer. Toen
de zomer op het heetst begon te worden,
kwamen er hoogst belangrijke kwesties,
maar voor mij scheen alles in één gedachte
te zijn saamgevat, één angst slechts be-
klomde mij Pieterl Waar was hij? Was
hij gegaan, waar onze Celestine was? O,
waarom, waarom toch had hij mij niet la
ten meetrekken, dat ik hem in zijn doods
strijd had kunnen bijstaan?
Bijna zou ik weer tot mijn vroegeren
staat van moedeloosheid vervallen zijn,
toen de oude vrouw, die ik tha_s zooveel
als ik kon hulp verleende, ziek werd. Om
Pieters wil achtto ik mij verplicht, haar to
verplegen en mijn tante was mijn troost.
Door baar ziekte verteederde haar hart eu
werd zij hartelijk jegens mij. Dikwijls ba
den wij voor de geliefde afwezigen. „Laat
ons ook voor Marguerite bidden," zeide zp
vaak. „ik ben dikwijls hard voor haar ge
weest. Als God mij in het leven spaart eu
ik mag haar wederzien, zal ik anders je
gens haar wezen es zal zij mij misschien
een zegen worden, zooals gij nu voor mij
zijt, Agatha."
Het verblijdde mij, de oude vrouw zoo te
hooien spreken en ook troostte het mij
niet weinig, dat zij altijd vol hoop cn ver
trouwen over het weerzien harer kinderen"
sprak. Zij betwijfelde alleen maar, of zij
Jnog zou leven om zo weer t© zien.
Óp zekeren Zondag had zij meer dan an-
ders over hun terugkeer gepraat; en ik was
zoo vol hoop, dat ik van vreugde vervuld
huiswaarts snelde en met stralend gelaat
aan de tafel, waarop het avondeten gereed
stond, plaats nam.
Hoe zal ik ooit dien avond vergeten I Ik
praatte en lachte en bracht zelfs mijn
pleegouders aan het lachen, zoodat Joseph,
mijD tienjarige schoonbroeder, mij verwon
derd aanstaarde.
Daar ging eensklaps de deur open en
kwam Pieter binnen
Vader sprong op, moeder gaf een gil 1 Hij
kwam naar mij toe en op zijn kalme ma
nier omhelsde hij mij on zeide: Dag lieve
Agatha! en meer niet. Mijn geluk verblind
de mij, het schemerde rondom mij, ik zag
niets dan hem!
Plotseling vroeg moeder:
„En waar is Henri?"
Toen dacht ik aan mijn oude vriendin ën
mijn hart sprong op toen ik hoorde.;
„Hij is met mij meegekomen."
„En Marguerite?"
Hij antwoordde niet. 't Was of een zwarte
schaduw het licht van mijn geluk verduis
terde.
Toen het donker was geworden, vertelde
hij mij, hoe het haar vergaan was.
Arme meidzij was overal bij haar marï
gebleven, maar was door koorts overval
len en onderweg achtcrgel aten om in den
vreemde tc sterven. En niemand kon haar
bijstaan in haar laatste ure. Haar echtge--
noot had zoo gaarne haar verzorgd, maar
geen uurtje werd hij vrijgelaten, hij moest
mee voort, de oorlog vergundo niet, dat hij
achterbleef.
Arme HenriDe oude vrouw stierf dien
nacht zonder haar zoon te hebben herkend
en zoo bleef hij alleen in zijn somber huis
je achter.
Na dien tijd was ik zeer onderdanig aan
hem, die het zóó goed met mij had voorge
had. Ik ba-d hem, dat hij mijn eigenzinnig
heid zou vergeven, wat hij bereidwillig
deed. Ik vroeg hem eens, hoe hij zich zou
gevoeld hebben, als ik met hem gegaan was
en Marguerite's lot was het mijne geweest^
maar hij schudde het hoofd en hij vroeg mij,
daarover niet te praten.
„De goede God had niet gewild, dat hi]
een kruis zou moeten dragen boven zijn
krachten, zei hij.
En hiermee is het uit. Daar zou nog wel
wat meer van te vertellen zijn, maar mijn
verdriet was voorbij, toen Pieter terug was,
en zoo zal het met uw verdriet ook gaan,1
Marie!
Ga nu naar huis, houd moed, zing en doe
je plicht in de wereld. Daarboven gaat
niets1