ZONDAGSBLAD LÉID5CM DAGBLAD N£. 14389. Derde Blad. 19 Januari 1907. ■*41* .w.v. iji i;»ii» ;iin t in uij? VAN HE.T t »4o»4ós6.«ê»é®óöa AA A GrELUK. Zij liepen in groot aantal over de bin nenplaats, de aroeiders. Voor de deur had den zij aau den portier hun nummers ai- gegeven, ten bewijze, dat zij op tijd aanwij zig waren. En nu gingen ze aan bun werk. Sommigen waren moe, ontevreden, onuit- geslapen; anderen weer lustig, vergenoegd, fluitton een deuntje en riepen den kame raden plagend een of anuere opmerking toe. Helder olauw verhief zich de hemel boven die binnenlaats. Een scherpe noordoostenwind woei er over, nam een stukje papier op, droeg het verder, deed het over uen grond dwarrelen en liet net toen rustig liggen. Het laatst ging Peter Sund door den in gang over de binnenplaats naar do fa briek. Hij hield een eindje sigaax in den mond, trok nog even met zichtbaar genoo- gen den rook in, en wierp daarna het eind je weg 's Morgens durfde bij niet met een sigaar in den mond aan zijn werk gaan. De opzichter hij noemde zich gaaruo inspecteur was onverbiddelijk streng. Ieder vergrijp, het kleinste zelfs, melaoo hij. aan den „Almachtige", den eigenaar van de fabriek, die beschikte over dood en leven zijner arbeiders, d.i. over hun blijven en gaan. Een blik vol haat en nijd wierp hij op de vensters. De gele gordijnen waren nog neergelaten, en af en toe zag men daarop den weerschijn van het vuur uit de kachel, waarmede de kamer van den chef afzon derlijk verwarmd werd. Men voelde hoe gezellig en behaaglijk het daar binnen moest zijn, het was of de heerlijke atmosfeer door dc gesloten gor dijnen heen drong, om hem, die buiten was, de koude dubbel streng te doen ge voelen. Wat een goed leven heeft zoo iemand toch, dacht Peter Sund. Hij is in weeldo geboren, heeft na een prettige jeugd een beetje gestudeerd, ook nog wel eens een reis gemaakt, cn heeft het zich daarna zoo behaaglijk en prettig mogelijk inge richt in het huis van zijn vader. Hij heeft een groote zaak en een groot vermogen, heeft een vrouw kunne# kiezen naar zijn zin en haar alles verschaffen, wat zij wenschte. Nu heeft hij een allerliefst kind: een teer, donker meisje, dat er uitziet als een engeltje in haar wit jurkje, met uec aardige pelsmanteltje en bontmutsje; ter wijl mijn kind, mijn blonde Else, in ruwe wollen kleederen rondloopt cn mijn vrouw 6teeds zorgen moet het met moeite door mij verdiende brood zóó te verdeden, dat er geen kruimeltje verloren gaat. In zijn jeugd had hij zich de toekomst geheel anders gedacht. Hij was indig. Eigenlijk gelukte hem alles, wat hij be gon. Toen droomde hij, eens hoogere scho len te kunnen bezoeken. Ingenieur wilde hij worden, naar andere landen gaan om er bruggen te bouwen. Maar het noodlot vervolgde hem. Vroegtijdig moest hij mee helpen den kost te verdienen. Eerst werd moeder ziek. Vader keek toen treurig en ter neer geslagen voor zich, werkte en ge troostte zich alle ontberingen. Zelfs de sigaar, waarvan hij zooveel hield, moest hij spoedig opofferen, daar do geneesmidde len alles verslonden. Iedere cent van het weekloon, iedere gulden van de tallooze overuren gingen cr mee heen. Dat kon hij niet langer aanzien. Voor zijn studies bleef hem spoedig nog alleen de nacht over en weldra gaf hij ze op. Dat was in den tijd, dat hij zijn Grote leerde kennen. Zij moest hard werken in dienst bij vreemden, en wanneer hij haar Zondags moe en bleek zag, kreeg hij medelijden met haar. Hij had nu nog maar één wenschï haar het leven te veraangenamen. Kort daarna werd zijn moeder uit haar lijden verlost, en de vader overleefde haar slechts eenigo dagen. Zoo ging hij in stille overpeinzing aan zijn werk in de fabriek, dag aan dag. En wanneer hij tnaiis kwam, begonnen eerst de zorgen. Zij behoefden geen hoDger te lij den. Hij deed zijn best om de huishouding in orde te houden van het weinige geld, dat hij verdiende. En toch werkte hij meer dan zijn collega's, meer en beter, zonder ook maar eén keer de geringste goedkeuring te hebben ontvangen. Dit kwam, doordat zijn chef den Almachtige" niets daarvan vertelde. Voor hem was hij slecnts een ra-i meer in de machine, die goud en geluk voor den rijke aanbracht. Onwillekeurig balde Peter Sund de vuist. Hier liep hij nu in den guren mor genwind in zijn dunne jas. Hier moest hij nu ellendige machinale diensten verrich ten, terwijl hij toch ook een heer had kun nen zijn, terwijl hij zelf ook knechts had kunnen hebben, die voor hem werkten, ware zijn leven maar gelukkiger geweest. Maar hij wii..e iets meer verdienen, hij wilde heden naar den „Almachtige" gaan, hij zelf, hoewel hot met alle voorschriften in strijd was. Hij wilde hem zeggen, dat hij meer ver dienen moest, om zijn vrouw en zijn kind, zijn lieve kleine Else, ook een weinig ge luk te kunnen aanbrengen. Ja, dat moest bij doen. Hij moest het doen, ter wille van de zijnen. Direct na het schaften, wanneer dc chef op het kantoor kwam... Een lang gefluit klonk over do binnen plaats. Peter Sund moest zich haasten, om op tijd te komen, daar deze fluit de men- schen aan hun werk riep, al deze men- schcn, die -.er in het zweet huns aanschijns hun brood moesten verdienen. Vlug liep hij de trap op. Heden durfde hij geen mi nuut verzuimen. Vooral heden niet. Een geheime gloed lag in zijn oogen. Wanneer hij naar huis ging met het nieuws, dat hij zooveel meer zou verdienen Hoe verheugd zou zijn Grete daarover zr:n 1 De machines dreuhden. Zijn handen tril den. Zijn gedachten waren bij dit ééne punt. Of het hem gelukken zou, eindelijk wat vooruit to komen De machines dreunden steeds door. Daar stond hij nu in het kantoor van den „Almachtige". Vóór hem stond de groote lessenaar met de groote boeken. Daarnaast de telefoon, waardoor de orders gegeven werden. Van uit dc kachel straalde een heerlijke warmte door de kamer. Peter Sund strekte de'handen daarnaar uiten kwam onzeker n stap naderbij. Van buiten hoorde men ie mand komen, nu werd het hem toch wat bang te moede. Zijn hart begon luider te klop pen, toen hij stond tegenover den man, van wien hij nu afhing. „Moet gij mij spreken V' Die stem klonk moe, trilde zelfs eenigs- zins, zoodat Peter Sund den spreker ver wonderd aankeek. En toen hij hem aan zag, kromp zijn hart ineen. Die scheen waarlijk geen gelukkig man te zijn, die daar vóór hem stond. Groot en slank, eea weinig voorovergebogen, met ingevallen I slapen, hoewel hij pas midden in de dertig was. Wanneer hij zijn eigen krachtige ge stalte daarmede vergeleek, scheen hij min stens tien jaar jonger dan deze man met diepe rimpels in het voorhoofd, moede trek ken om den mond, en oogen, die vermoeid bleken. „En waar wensch je over te spreken?" vroeg de „Almachtige". „Ik weet wel, dat ik het eigenlijk niet mag doen," begon mj onzeker; „wij moe ten ons met onze zaken tot den inspecteur wenden, maar ik hoopte Mijnheer cic patroon. Ik wou het leven van mijn vrouv en van mijn kind een weinig verlichten, en daarom kom ik u om loonsverhoogmg verzoeken." De chef trok de wenkbrauwen samen en begon in een boek te bladeren. „Je naam is Sund?" „Ja, mijnheer." Toen ontstond er een pauze. De „Al machtige" knikte een paar maal met bet hoofd. „Hd> je veel kinderen?" „Een klein meisje." „En het is ziek? Of je vrouw?" „Neen, Gode zij dank!" Het klonk bijna als een jubelkreet van zijn lippen. Maar hij kreeg berouw over dezen uitroep, toen hij zag, dat do chef in eenkromp. „Gelukkig mensch, gelukkig mensch. 1 Nauwelijks hoorbaar fluisterde hij deze woorden. Op dit oogenblik duizelde het voor do oogen van den armen werkman. Hij zag niet meer die grootheid met haar genov gens en voordeden; hij zag niefc meer den „Almachtige", die patroon was over tal looze lieden. Een doodarme man stond voor hem, die hem benijdde; hem, Peter Sund, den beklagenswaardigcn w man. Het scheen hem toe, of alle meubelen, die tusschen hen stonden, neervielen, en na

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11