-ZONDAG5BIAD
HID5CH DAGblAD
N£. 14383.
Derde Blad.
12 Januari 1907.
Tit si*7iiyi??>i?i77i] j i?7It gi» éi
*"4| p* il;*'
ONTROUW IN DEN DIENST.
.1-
•v -•- VAN HE.T
Op het politiebureau staken zij de hoof
den bij elkaar.
Alleen de grijze agent derde klasse
schreef oogenschijnlijk rustig door, na el-
ken regel heimelijk even opziende naar den
inspecteur, die den vorigen nacht dienst
had gehad en nuzenuwachtig dc dingen,
op den bedelaar bevonden, door elkaar
wierp.
Hij hield het voor zijn plicht zich aldus
tc houden, alsof hem de geheele zaai niets
aanging.
Er was in de laatste tien uren ook zoo
veel over het geval gesproken, dat hij het
meer dan tijd vond, te zwijgen. Maar de
volontair, die nog te kort in het kleine
Oost-Pruisische stadje woonde om het eer
lijke karakter te kennen van den ouden
majoor Gottscbed, begon dezen over het
interessante geval uit vorschon:
„Vertel nta toch eens, hoe het eigenlijk
gekomen is," vroeg hij den oude, die reeds
twee en dertig jaren bij de Pessentiner
politie in dienst was.
D« mjna zeventigjarige keek den onge-
duldigen ondervrager scherp aan.
,,Hoe het gekomen is?" vroeg hij onver
schillig. „Des avonds om tien uren werd
hij opgebracht. Vijf minuten later bad ik
hem gevisiteerd en in nummer 3 opgeslo
ten. Toen ik hem hedenmorgen voor den
commissaris wilde brengcü, was hij er niet
meer in
„Maar, man, laat toch dat frommelen
met dat papiertje, je maakt iedereen zenuw
achtig. Hoo Kon hij uit een goed gesloten
cel ontsnappen 1"
„Dat weet ik niet, mijnheer."
„Maar gij moet toch' nog om twaalf uren
des nachts met hem gesprokén hebbca."
„Moet ik dat? Geloof toch niet de Pcs-
sontiner babbelkousen, mijnheer. Di^
schrikken elk uur uit den slaap oo omdat
zj des avonds te sterke koffie drinken en
daardoor te veel droomen
„Wanneer nu evenwel uw babbe'kous een
man ware?"
„Dan had hij iets pittigers gedronken
dan koffie, mijnheer."
„Ik v..zeker je, dat ik gisternacht om
twaalf uren, toen ik een brief aan mijn
bruid op de post bracht, en nog even op
het bureau aan liep, geen druppel gedron
ken had."
De oude springt plotseling overeind.
Een bliksemstraal schiet uit zijn oogen.
„Het is niet waar, dat gij mij toc..i nog
op het bureau gezien hebt, mijnbeer; ik
bliep reeds langik
„Gottsched, waarom liegt ge? Ik zou
5...jn woorden onder eede willen bevestigen."
„Ik lieg niet. Ik zal u aanklagen. Ik
ben een eerlijk man".
Do deur ga t open, terwijl bij deze woor
den hakkelend gezegd heeft.
Een- breedgeschouderde gestalte komt
over den drempel.
De oude majoor gaat weer zitten en
schrijft zonder een zichtbaar spoor van op
winding verder.
Do volontair kucht verlegen.
De inspecteur ziet nog altijd met grooto
vraagoogen den ouden Gottsched aan.
Do binnentredende is de commissaris van
politie Fertncr, wiens herhaald bellen door
hen niet gehoord was.
Hij ziet de aanwezigen, den een na den
ander, een oogenblik strak aan en vraagt
dan langzaam, zicb tot den volontair rich
tende:
„Wilt u mij het zooeven door u gespro-'
kene, waarvan ik onvrijwillig iets opving
bij mijn binnentreden, nog eenmaal her
halen?"
De volontair talmde een oogenblik. Hij
kent de verhouding tusschen den binnen-
getre-dene en den ouden Gottsehedi Die
verhouding is een andero dan die van den
geetrengen superieur tot den gehoorzamen
dienaar.
Fertner had twee zoons en vijf dochters;
Gottsched slechts één jongen, over wien
Fertnor peetvader was. En deze zoon waro
hem achttien jaren geleden oötvallen, als
Fertner niet met eigen levensgevaar den
drenkeling van een wissen dood had gered.
De volontair begrijpt, dat hij, door zijn
woorden te herhalen, die schoone verhou
ding zal verbreken. Maar de eerbied en
de vrees, zichzelf den toorn vén den ober
op den hals te halen, doen rem herhalen,
wat hij Gottsched gezegd heeft.
De commissaris ziet den ouden, trouwen
man stijf aan. Dan zegt hij kalm:
„Kom eens mee, Gottsched l Ik heb je
nog iets in deze aangelegenheid te vra
gen."
En nu staat hij voor de groene tafel,
waarachter Fertner heeft plaats genomen,
en hij vouwt de handen.
Een drukkende stilte ligt er over het hel
verlichte, ruime vertrek.
„Gottsched," zegt Fertner eindelijk met
een zachte stem, „ik dachtgij waart
trouw...
„Dat ben ik ook, mijnheer,,God i9
mijn getuige!"
„Ik dacht nog meer, Gottsched. Ik dacht
dat ge een onbeperkt vertrouwen in mij
hadt."
„Dat heb ik ook, mijnheer. Afn-np op de
vragen omtrent den afgeloopen nacht kan
ik u toch niet antwoorden. Ik kan niet.
Geloof mij toch
De oude man verbergt plotseling zijn ge
zicht in de handen en begint bitter te wee-
nen. Nu staat do commissaris op en legt
hem beide bandeu op do schouders.
„Gottsched, gij weet bet, ik heb moei
lijke tijden doorleefd, teen mijn oudste zoon
op het slechte pad geraaktc en gij mij het
eerst daarvoor waarschuwdet. Dat is nu
zestien jaren geleden. Maar gij zult den
nacht, waarin de schaamte hem voortdreef,
nog wel niet vergeten zijn."
„Dat ben ik ook niet, mijnheer."
„Gij weet ook, dat ik ru9t heb gevonden
hij de gedaoh'-c, dat hij dood is. Dat slechts
die zekerheid mij weerhouden heeft, mijn
ambt neer te leggen, dat alleen mag wor
den bekleed door iemand, die zie'.i over
niets heeft te schamen. En omdat gij da
eenigo zijt en blijven zult, die behalve mijn
vrouw dit alles weet, daarom verzoek ik u
nu, mij alles te vertellen, wat gij weet van
den gisteren opgepakten bedelaar, die vol
gens do beschrijving van dc politie dezelf-
do moet zijn als de dief, die in de Laatste
weken alleen des nachts op roof uitging.
Gij kunt dat, omdat gij te middernacht
naar hem toegingt en hem vrijliet."
„Ik weet niets anders te zeggen dan wat
ik hedenmorgen in het protocol geschreven
heb. Het kan zijn, dat ik tegen twaalf uren
nog eens op het bureau hen geweest. Pre
cies herinner ik me dat niet meer. Ik kan
alleen zeggen, dat hedenmorgen cm acht
uren nummer 3 leeg was."
„De bedelaar moet den indruk van een
teringlijder hebben gemaakt," vorsebte
Fertner met veel geduld verder.
„Dat kan wel zijn, mijnheer; van ziek
ten heb ik geen kennis."
„Wilt ge mij nu ten minste verklaren,
waarom je vrouw, die, voor zoover ik weet,
nooit te voren haar voet buiten do grenzen
van de stad heeft gezet, juist hedennacht
op reis is gegaan? Of kunt gij misschien
bestrijden dat zij tegen drie uren dos
morgens op het station is geweest?"
„Neen, mijnheer. En vraagt u mo nu
niets meer. Het is toch alles tevergjeefe.
Ik zeg niets naders. Gelooft u dan inder
daad, mijnheer, dat ik wat slechts doen
kon onder uw oogendat ik vergeet, dat
go mijn eenig kind ond^r het ijs wegge-»
baald hebt, hoewel u toen zelf zeven jong©
kinderen hadt V'
„Laat dat rusten, Gottsched," zeide de
commissaris kort. „Het spijt me oprecht
om je, maar ik kan en mag niet anders. Ik
moet de zaak ter kenn's van den officier
van justitie brengen 1"
De oude zegt geen woord. Met gebogen
hoofd sluipt hij de deur uit.
En de zaak heeft zijn beloop.
Er kon.en dingen aan het licht, die ge
tuigen tegen Gottsched, maar toch niet het
bewijs leveren, dat hij den gevangene bij
zijn vlucht behulpzaam is geweest. En dat
hij er afkomt met een geldboete van der
tig gulden, dankt hij dan ook alleen aan
zijn voorbeeldigen dienststaat en aan de
warme voorspraak van den beer Fertner.
Vier weken na het hierboven weergege
ven onderhoud met zijn chef haalt hij 2ija
vrouw van het station. Zij droeg rouwklee-
ren en zag oleekv alsof ze veel geleden had.
Maar aan n;emand vertelde ze iets van
wat haar wedervaren was, noch waar zij
al dien tijd was geweest.
Drie jaren zijn sedert verloopen. De
wensch van den ouden Gottsched, geen
lang ziekbed "oor zijn èood te mogen heb
ben, schijnt te worden vervuld. Hij is nau-
I welijks een halven dag bedlegerig geweest
en toch meent zijn geneesheer, dat hij de
volgende week niet meer halen ral. Daar
om ueefr hij ook den commissaris laten