Biet blauwe Hoedje.
„Wel deksel!"- zeide Adriïkan, toen hij
mijn kleederen van mij overnam en mij de
hand reikte om in te 6tappen; „wel, wat
heb ik een angst uitgestaan I"
„Nu, en ikl" zeido ik, overgelukkig dat
er niets meer tusschen ons lag.
Voor ditmaal hadden wij echter beiden
genccg van het watertochtje. Bovendien be
speurden wij, toen wij elkander wederkeerig
in oogenschouw namen, de sporen van heo
gevecht op onze gezichten. De vragen thuis
konden niet uitblijven.
„Zioeoo, stuur jij> na m&arl" begon
Adriaan.
„Neen, laat maar! Blijf liever nog wat
zitten!" gaf ik, getroffen door zijn bereid
willigheid, ten antwoord.
Wij bereikten na een kwartier gevaren te
hebben de brug. Toen ik in mijn vestzak
tastte, om mijn vier schellingen voor den
dag te halen, stapelde Adriaan met een
grootmoedig„Neen, houd dat maar 1 Ik
betaal vandaag 1" gloeiende kolen op
mijn hoofd, en ik zag zelfs gedurende eeni-
ge oogenblikkon mijn hoogst önaangenamen
toestand over het hoofd, ik veigat dat mijn
hemd opgerold in mijn jaszak zat, en dat
mijn broek vochtig aan mijn ledematen
kleef do.
„Wat zeg jo nu thuis?" .vroeg mijn kame
raad.
„Dat weet ik zelf niet."
„Zeg niet dat wij ruzie gehad hebbent"
„Neen, neen i" zeido ik haastig, om hefia
gerust to stellen.
„Zeg dat wij gebaad hebben en dat"
„Neen, dat gaat niet. Badon was mij ver
boden."
„Hm! hm! Weet je wat, Felix? Zeg dat
er water in de boot geloopen is I" Ik schud
de liet hoofd. Mijn moeder voorliegen?
„Neen! Ik zal in het geheel niets zeggen.
Ik loop naar mijn kamer en doe andere
kleedoren aan!"
Adriaan knikte. „Ja, zoo is het goed.
En, niet waax? jo vertelt nooit iets van
deze geschiedenis Geef er mo je woord van
eer op 1"
Eerewoord geven is onder jongens sche
ring cn inslag. Het wordt dan ook bij de
minste of geringste aanleiding gevraagd en
toegestaan.
Toen wij aan onze huisdeuren afs5ïïeïd
van elkander namen, ,was ik reeds bijna
droog. Ik was er zelfs nog beter afgekomen
dan Adriaan, die bij de vechtpartij zijn
muts ha-d ingeschoten. Zij dreef thans on
beheerd op de rivier rond, en de meeuwen
doken er misschien reeds op neer, om te
zien of rij er wat van halen konden.
Do naweeën van het watertochtje bleven
echter niet uit. Eerst begonnen er zich alle
ken teekenen van een zware verkoudheid te
vertoonen, on spoedig lag ik met een hevige
koorts te bed.
De zachte, droevige oogen mijner moeder
sloegen mij gade terwijl ik schreeuwde en
raasde, terwijl ik telkens weder riep „Ik
wil aan het roer zitten I Ik wil aan hot
roerWater 1 WaterDe boot
do boot! Adriaan, Adriaan. Adriaan I"
„Wat hebt gij eigenlijk met elkander go-
had?" vroeg mijn moeder aan mijn kame
raad, toen hij op zekeren dag met een be
drukt gezicht kwam opdagen, om te hooren
hoo ik het maakte.
Hij biechtte alles
„Waarom heb jé öiij niets verteld, Fe
lix?" vroeg zij, toen ik voor de eerste maal
weder het bed verliet, met een doodsbleek
gelaat op mijn stoel zat cn haat teedore
blik mij trof. „Dat was niet good!"
„Ik was bang, dat u boos zoudt worden.'
Zij schudde het hoofd, en haar oogen Bic
ven op mij rusten.
„Dwaasheid die jo bent! Maar ,wie had
nu eigenlijk schuld aan het gebeurde?"
„Ik moeder 1"
„Zoozoo! Adriaan zegt, dat hij de aan-
icidende oorzaak is geweest. Dat is ook het
ware. In do bekentenis ligt het waré be
rouw, en het berouw, mijn lieve jongen,
is altijd het voorportaal der verbetering.
Doch dek je nu maar toe! Dek je toe, Fe
lix 1 Zoo, en rust hior in papa's leuning
stoel Slaap een poosje! Je bent nog zwak,
mijn lieve jongen."
Zij boog zich tot mij. Nog eenmaal trof
mij haar blik, een blik waarin zij heel haar
hart had gelegd.
Oi welk een hart vol liefde en goedheid 1
Het was het mooiste gesloten kinderhoed
je. dat men zich voorstellen kon; juist do
kleur der lucht op een zonnigen Aprildag.
Toen de moeder het voor het winkelraam
zag. was zij er verrukt over.
„Wol Baby", riep zij uit, „dat is iets voor
jou. Kom mee naar binnen dan moet je het
eens opzetten en zullen wij eens zien hoe
boe je staat.''
Zij liepen dus den winkel in en het hoed
je werd voor het venster weggenomen en
paste waarlijk geheel en al bij Baby's blon
de krullen, terwijl het juipt do kleur hareir
oogen had, ofschoon deze donkerder scho
nen door hun lange wimpers. De modiste
verklaarde, dat het haar allerliefst stond
en Baby bekeek zich even in den spiegel en
iwierp toen een lachende blik naar haar
moeder toe.
„Ik vind het een beelderig hoedje?',
zeide do vierjarige kleine.
Het hoedje werd dus gekocht en in 't rij
tuig meegenomen naar huis, waar Baby
hem weer moest opzetten, om hem te too-
nen aan haar vader en de kinderjuffrouw.
Iedereen bewonderde net.
Dien nacht droomde Baby er van, en
het eerste wat rij den volgenden morgen
deed, was naar do hoedendoos te loopeü,
die te openen en heel voorzichtig een tipje
op te lichten van het vloeipapier, en daar
lag het mooie hoedje nog even keuiig als
den vorigen dag.
Nu was tante May, mama's zuster, kort
te voren uit Indic teruggekeerd en had rij
een huis in do n^-ijheid haror bloedverwan
ten gehuurd. Zij had zeiï geon dochtertje
cn hield heel veel van haar kleine nicht.
Dien middag zouden mama en Baby bij
haar op thee gaan, tot groote vrOugde van
het kind. Juffie kleedde haar in baar
mooiste witte jurk en de blauwe hoed werd
opgezet. Daarna dribbelde zij aan do hand
harer moeder Weg. Tante May kwam beiden
aan de deur te gemoet.
,,0, welk een allerliefst hoedje 1 riep zij
uit. Wat zlo jc er goed mede uit, schatjel
Ik ben vandaag jarig, maar niemand heeft
mij zulk een mooien blauwen hoed gegc-
von."
Zij voerdo hen naar de ritkamcr, waar
een menigte fraaie geschenken lagen ten
toon gespreid, boeken cn sieraden en zil
ver, en rij en Baby's moeder hadden het
zoo druk met het bekijken van dat alles,
dat zij uiet op het bedroefde kindergezicht
je letten, tot er opeens groote tranen op
witte jurk begonnen to droppelen.
„Wat is er, mijn lieveling"? riep tante
uit.
Maar Baby verborg het gelaat in mama's
japon.
„Ik heb niets om té géven.
„Dat is waar ook, mijn hartje," zeide
mevrouw Deering, op een toon van zelfver
wijt; ik vergat iets voor jo te koopen.
Maar ge zult papa cn mij helpen deze bra
celet te geven."
Jou licrc kleine ziel riep do tante.
„Kom mij een Hinken kus geven, dat héb
ik het liefst."
En Baby wierp de armen om baar hals en
pakte haar.
„Ik houd van u," zeide zij.
„Ja, mijn hartje, dat weet ik."
En laat mij nu deze tranen afdrogen, cf
zij bederven het mooie hoedjo nog."
De oogen der tante glinsterden zoo, dat.
het waarlijk was alsof zij ook schreide.
„Luister nu eens kleintje 1 Hier heb je
een potlood en papier; wij zullen op d"t
velletje jou naam en den mijno schrijven.
Als ie don thuis komt-, móet je hem in een
enveloppe steken, met een paar kusjes er
op en zal je mama hem op de bus werpen.
Dat zal je verjaardagscadeau zija, waar ik
o zoo blij mee zal wezen."
Zij hield het handje vast en samen schre
ven zij: „Aan lieve tante May, met Baby's
gehechtheid."
Maar bet was een heel ernstig kind, dat
huiswaarts keerde, met den brief in de
hand geklemd.
Later op den dag kreeg mevrouw Dee
ring bezoek en liet zij Baby halen, die de
vriendinnen harer moeder omhelsde cn
door haar geliefkoosd werd, waarna rij
met haar pop in een hoekje ging ritten, ge
heel vervuld van tante May en het cadeaa„
dat zij haar sou wenschen te geven. De
brief liet haar onvoldaan.
Eensklaps kwam zij op een gedachte:
haar lieven blauwen hoed. Tante vond bem
zoo mooi en had er geen ondei haar ge
schenken. 01 waarom had zij hem niot ge-
geven Zij zou het nu doom
Mama was bezig met haai bezoekers; dus
Isloop Baby onopgemerkt het Ivertatek uit
en naacc de kinderkamer. Juffie was er niet,
maar op tafel lag de hoed die er mooier
uitzag dan ooit. Zij kroeg do tranen in de
oogen. Nooit meer zou zij hom nu dragon,
hij zou vooitaan aan tante toebehooitn..
Maar rij wilde niet schreien en trok liem
naar rich toe.
„Tante May houdt zooveel van je",
fluisterde zij het hoedjo töe, „en dmrom
zal ze je hebben."
Met veel inspanning stak zij er haar!
briofjo op vast en, den hoed dicht tegen
zich Uan houdende, dribbelde zij Paar be-"
neden. Zij móest hem nog vandaag bren
gen, morgen was tante niet meer jarig!
Er was niemand in de gang om de voor
deur te openen cn do knop was vrij hoog;
maar Baby liet zich niet ontmoedigen. Zij
legde den hoed voorzichtig op de eteenen,
haalde een stoel on slaagdo er eiadclijk in
de deur te openen. Een paar tellen later
was rij met haar schat op straat.
Dokter Deering reed dien dog wat vroe
ger dan anders naar huis. Op den hoek zij
nor straat stond zulk een opeengepakte
menigte, dat de koetsier genoodzaakt was'
het paard stil te doen staan.
„Wat is ex gaande?" vroeg de dokter,
bet hoofd uit het portierraampje steken
de.
„Een ongeluk geloof ik, mijnheer", ant
woordde de koetsier.
De dokter sprong uit het rijtuig en vroeg
aan iemand of hij ook hulp kon bieden.
„Er is een kind overreden, mijnheer,"1
antwoordde de toegesprokeno en op dat
oogenblik baande een agent zich een weg
dooi het gedrang, behoedzaam een roer
loos lichaampje dragende. Het was Baby I
Haar blauwe oogen waren 'gesloten, haar
gezichtje was kleurloos.
Dokter Doering werd doodsbleek.
„Geef haar mij ovor," spiak hij op schor
ren toon, „het is mijn kind 1"
En do menigte maakte eerbiedig plaata.
voor hem, toen hij met zijn kleine last in'
het rijtuig stapte.
De politie-agent legde iets op do bank
naast hem, iéts zóó verpletterd, zóó mctl
slijk bovlekt dat het bijna onhei kenbaar;
was geworden. „Dat liet het kleine ir. isjo'
vallen, mijnheer;" zeide hij.
Het was de blauwe hoed, waar het brief
je nog op vast gespeld was.
Maar Baby stierf niet. Weken achtereen
was rij zoo gevaarlijk ziek, dat de arme
ouders neesden hun schat te zullen ver
lieten; doch ten slotte werd rij weer volko
men sterk cn gezond.
Tante May draagt sedert aan haar brir-
celet een klein gouden medaillon en zoo
gij dat open doedt, zoudt gij er Baby's
haar in vinden, op een stukje lichtblauwe;
zijde. Dat stukje zijdo weid uit den blau
wen hoed geknipt.
Wat den hoed zelf betreft, mama sloot:
hem weg in een Lade, zorgvuldig omwikkeld
en zoo vuil en verpletterd als hij werd op
geraapt, en aan het lint zit nog hot
briefje gespeld..